ECLI:NL:GHAMS:2020:4073

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
21 juli 2020
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en afpersing door een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2020. De verdachte, geboren in 2004, was aangeklaagd voor diefstal met geweld en afpersing. De tenlastelegging betrof een incident op 28 maart 2019, waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer heeft gevolgd en gedwongen tot de afgifte van persoonlijke bezittingen, waaronder een jas en een telefoon. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 dagen en een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan de gewelddadige beroving van twee twaalfjarige jongens, wat heeft geleid tot een gebroken kaak bij een van de slachtoffers. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000414-20
datum uitspraak: 21 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-129263-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2020 en 21 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Amsterdam en/of te Duivendrecht, althans in Nederland, op een niet met name genoemde openbare weg, althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] toebehoorde, door
- voornoemde [benadeelde] te volgen en/of achterna te rennen en/of
- voornoemde [benadeelde] te dwingen, althans te bewegen met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) mee te lopen en/of
- tegen voornoemde [benadeelde] te zeggen dat wegrennen geen zin had en/of als hij niet meeliep en/of weg zou rennen dat hij/zij hem dan zou(den) gaan steken en taseren, althans (telkens) woorden heeft/hebben geuit van dezelfde dreigende aard en/of strekking en/of
- voornoemde [benadeelde] (met kracht) in/tegen diens gezicht/gelaat te stompen en/of te slaan en/of
- tegen voornoemde [benadeelde] te zeggen dat hij zijn jas moest uittrekken en/of zijn jas en/of telefoon moest afgeven, althans woorden van die aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Amsterdam en/of te Duivendrecht, althans in Nederland, op een niet met name genoemde openbare weg, althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas (met sleutels) en/of een telefoon en/of schoenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gevolgd en/of achterna gerend en/of
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen, althans bewogen met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) mee te lopen en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat wegrennen geen zin had en/of dat hij, zijn telefoon en/of pincode moest (af)geven, althans woorden heeft/hebben geuit van dezelfde aard en/of strekking en/of
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- ( met kracht) voornoemde telefoon uit de hand(en) van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of gerukt en/of
- voornoemde [slachtoffer] (met (grote) kracht) in/tegen diens gezicht/gelaat en/of kaak heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
- ( met kracht) (toen voornoemde [slachtoffer] weerloos op de grond lag) de schoenen en/of de jas van/bij voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben afgetrokken en/of weggenomen,
welke voornoemd feit zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak (kaakfractuur)) voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging komt.

Nadere bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de aangever [slachtoffer], nadat deze door de medeverdachte was geslagen en op de grond terecht was gekomen, wilde helpen overeind te komen en dat hij niet de bedoeling had om diens jas weg te nemen maar dat deze door de aangever zelf aan hem werd aangereikt.
Het hof acht deze lezing van de gebeurtenissen in het licht van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de aangevers waaruit het hof afleidt dat sprake is geweest van een gezamenlijk optreden van de drie verdachten, gericht op het afhandig maken van kleding, telefoons en schoenen van de slachtoffers, niet aannemelijk, daarbij in aanmerking nemende dat de verdachte ook met de jas van het slachtoffer is weggelopen en de jas mee naar huis heeft genomen.
Hetgeen overigens door of namens de verdachte is aangevoerd vindt tevens weerlegging in de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1.
op 28 maart 2019 te Amsterdam en te Duivendrecht, op een openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en een telefoon, toebehorende aan die [benadeelde], door
- voornoemde [benadeelde] te volgen en achterna te rennen en
- voornoemde [benadeelde] te dwingen, met de verdachte en zijn mededaders mee te lopen en
- tegen voornoemde [benadeelde] te zeggen dat wegrennen geen zin had en als hij niet meeliep en/of weg zou rennen dat zij hem dan zouden gaan steken en taseren, en
- voornoemde [benadeelde] tegen diens gezicht te slaan en
- tegen voornoemde [benadeelde] te zeggen dat hij zijn jas moest uittrekken en zijn jas en telefoon moest afgeven;
2.
op 28 maart 2019 te Amsterdam en te Duivendrecht op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas (met sleutels) en een telefoon en schoenen, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, de verdachte en zijn mededaders
- voornoemde [slachtoffer] hebben gevolgd en achterna gerend en
- voornoemde [slachtoffer] hebben gedwongen met hem, verdachte en zijn mededaders mee te lopen en
- tegen voornoemde [slachtoffer] hebben gezegd dat wegrennen geen zin had en dat hij zijn telefoon en pincode moest geven en
- voornoemde [slachtoffer] hebben vastgepakt en vastgehouden en
- voornoemde telefoon uit de hand van voornoemde [slachtoffer] hebben getrokken en
- voornoemde [slachtoffer] met grote kracht tegen diens kaak hebben gestompt of geslagen en
- toen voornoemde [slachtoffer] weerloos op de grond lag de schoenen en de jas van voornoemde [slachtoffer] hebben weggenomen,
welke voornoemd feit zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken kaak (kaakfractuur) voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 dagen met aftrek van voorarrest en een werkstraf voor de duur van 100 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren waarbij gedurende het eerste jaar van de proeftijd als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd dat de verdachte meewerkt aan de Intensieve Forensische Aanpak vanuit Spirit, naar school dan wel stage gaat volgens zijn rooster en meewerkt aan het realiseren en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan of sport.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging dient te worden volstaan met een jeugddetentie die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een onvoorwaardelijke werkstraf. Een voorwaardelijk strafdeel met oplegging van bijzondere voorwaarden is niet nodig en de verdachte en het gezin van de verdachte zijn ook niet gemotiveerd mee te werken. Gedurende de lange schorsingsperiode heeft de verdachte zich goed aan de voorwaarden gehouden en ook op school en binnen het gezin heeft hij zich verantwoordelijk getoond. De verdachte moet nu de kans krijgen om dit hoofdstuk af te sluiten en met een schone lei te beginnen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan de gewelddadige beroving van twee twaalfjarige jongens. De jonge slachtoffers zijn door de verdachte en de medeverdachten achtervolgd en bedreigd, waarna er (grof) geweld tegen hen is gepleegd, dan wel daarmee gedreigd is. Een van de slachtoffers is daarbij zo hard tegen zijn kaak geslagen dat hij op de grond is gevallen en een kaakfractuur heeft opgelopen, het andere slachtoffer is eveneens geslagen. De verdachte en zijn medeverdachten zijn er vervolgens met de jassen, schoenen en telefoons van (een van) de slachtoffers vandoor gegaan. Met zijn handelen heeft de verdachte een verregaande inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jonge slachtoffers. Daarnaast wakkeren dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid aan.
Hoewel de verdachte zelf geen geweldshandelingen heeft verricht, heeft hij een duidelijk aandeel gehad in het gebeurde en is hij, anders dan hij zelf veronderstelt, door zijn handelen medeverantwoordelijk voor het door zijn mededaders gehanteerde geweld en de bedreiging daarmee. Het hof is van oordeel dat de verdachte beter zou moeten begrijpen dat wanneer hij met een groep anderen optrekt en actief met hen meedoet, hij niet alleen verantwoordelijk is voor wat hij zelf doet, maar ook voor hetgeen zijn mededaders doen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 juli 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De verdachte is daarom aan te merken als
first offender.
Verder houdt het hof rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waaronder de rapportage van 17 januari 2020, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn opgemaakt.
Ter zitting heeft de Raad (via een telefonische verbinding) geadviseerd om begeleiding op te leggen en de eerder door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden te verbinden aan een (deels) voorwaardelijke werkstraf. Hoewel de verdachte zich de afgelopen maanden verantwoordelijk heeft getoond ten opzichte van zijn schoolwerk en zijn ouders betrokken zijn, is toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering nog altijd gewenst omdat de schoolgang en het opstarten van het werktraject nog niet geheel in orde zijn en hierop vanuit school en het gezin te weinig zicht bestaat.
Gelet op de vasthoudende afwijzende houding van zowel de verdachte als zijn moeder ten opzichte van toezicht en begeleiding, de omstandigheid dat hij
first offenderis alsmede het overig ter terechtzitting verhandelde, acht het hof het, anders dan de advocaat-generaal en de Raad, niet aangewezen bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte krijgt thans de kans te laten zien dat dit een eenmalig incident is geweest en hij op eigen kracht, door middel van school, stage en/of werk, zijn weg binnen de maatschappij kan vinden.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 715,15 en bestaat voor € 650,- uit immateriële schade en voor het overige uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 505,15, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] wordt toegewezen als in eerste aanleg opgelegd, met oplegging van wettelijke rente, en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij, als toegewezen door de rechtbank, niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 505,15, bestaande uit € 5,15 materiële schade en € 500,00 immateriële schade.
De materiële schade wat betreft de reiskosten van € 5,15 is, gezien de onderbouwing en toelichting, als rechtstreekse schade aan te merken en zal derhalve worden toegewezen tot voornoemd bedrag. Wat betreft de kosten van herstel van de mobiele telefoon van € 60,00 ontbreekt elke onderbouwing. Het meer of anders aan materiële schade gevorderde zal bijgevolg worden afgewezen.
De immateriële schade heeft het hof naar billijkheid gewaardeerd op voornoemd bedrag. Het meer of anders aan immateriële schade gevorderde zal bijgevolg worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 835,92, bestaande uit € 35,92 (vijfendertig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt toegewezen als in eerste aanleg opgelegd, met oplegging van wettelijke rente, en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij, als toegewezen door de rechtbank, niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Alle gevorderde schade is, gezien de onderbouwing en toelichting, als rechtstreekse schade aan te merken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
18 (achttien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 505,15 (vijfhonderdvijf euro en vijftien cent) bestaande uit € 5,15 (vijf euro en vijftien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 505,15 (vijfhonderdvijf euro en vijftien cent) bestaande uit € 5,15 (vijf euro en vijftien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 maart 2019.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 835,92 (achthonderdvijfendertig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 35,92 (vijfendertig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 835,92 (achthonderdvijfendertig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 35,92 (vijfendertig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. W.F. Groos en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2020.
Mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]