ECLI:NL:GHAMS:2020:4056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-002863-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter Amsterdam inzake snelheidsovertreding en verkeersgevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het rijden met een snelheid van ongeveer 120 km/u op de IJburglaan in Amsterdam, waar de maximumsnelheid 50 km/u was. De tenlastelegging omvatte ook het oversteken van kruisingen zonder te remmen, wat gevaar op de weg veroorzaakte. Tijdens de zitting op 14 februari 2020 heeft de verdachte betoogd dat hij niet met 120 km/u reed, maar maximaal 80 km/u, en dat hij wel degelijk snelheid had verminderd bij het naderen van de kruisingen. Het hof heeft echter de waarnemingen van de verbalisanten, die de snelheid van de verdachte op 120 km/u hebben vastgesteld, als geloofwaardig beschouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar. Het hof heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersfeiten en de ernst van het feit, en heeft een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002863-19
datum uitspraak: 28 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 96-066469-18 en 96-053252-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2018 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de IJburglaan,
- met een snelheid van ongeveer (tenminste) 120 km/u heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( met deze snelheid) een of meerdere kruisingen is overgestoken zonder te remmen of anderszins snelheid te minderen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de waarneming van de verbalisanten dat hij als bestuurder van een personenauto 120 kilometer per uur heeft gereden niet klopt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij wel de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft overschreden, maar maximaal 80 kilometer per uur heeft gereden. Mogelijk hebben de verbalisanten hard opgetrokken om vanuit stilstand op hem in te lopen en op dat moment 120 kilometer per uur op de teller waargenomen. Voorts heeft de verdachte aangevoerd dat hij weliswaar niet heeft geremd, maar door het gas los te laten wel degelijk snelheid heeft geminderd bij het naderen van de kruispunten. Daarom moet hij worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte reed op 27 maart 2018 als bestuurder van een personenauto vanaf de ring A10 de IJburglaan in Amsterdam op. [1] Uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt dat toen zij achter de verdachte de IJburglaan op reden, hun tussenafstand ongeveer 400 meter was. Op dat moment zagen zij dat de teller van het dienstvoertuig een snelheid van 120 kilometer per uur aan gaf. Vervolgens zagen zij dat de auto van de verdachte op hen uitliep en de onderlinge afstand groter werd, tot ongeveer 700 meter. Ook zagen zij dat de verdachte diverse kruisingen over reed zonder de auto af te remmen. Zij constateerden dat de snelheid waarmee de bestuurder de kruisingen overstak hoger was dan de door hen gereden snelheid van 120 kilometer per uur, aangezien de auto van de verdachte nog steeds op hen uitliep. [2]
Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de IJburglaan een zeer lange rechtdoorgaande weg is.
Gelet op deze waarnemingen van beide verbalisanten, is de door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen, waarin hij maximaal 80 kilometer per uur heeft gereden en bij de kruisingen snelheid heeft teruggebracht, niet aannemelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verbalisanten tijdens het volgen van verdachtes auto op diverse momenten hebben waargenomen dat zij 120 kilometer per uur reden en verdachtes auto op hen uitliep, namelijk zowel op het moment dat de verdachte de IJburglaan op reed, als later, toen de verdachte diverse kruisingen overstak.
Het hof ziet geen reden te twijfelen aan bovengenoemde waarnemingen.
Op grond hiervan acht het hof niet alleen bewezen dat de verdachte over vrijwel de gehele lengte van de IJburglaan ongeveer 120 kilometer per uur heeft gereden waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, maar ook dat de verdachte met die snelheid meerdere kruisingen is overgestoken zonder af te remmen. Hij heeft daardoor gevaar op die weg veroorzaakt. Het vrijspraakverweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 maart 2018 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de IJburglaan, met een snelheid van ongeveer 120 km/u heeft gereden, een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en met deze snelheid meerdere kruisingen is overgestoken zonder te remmen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hierboven opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 750,00 euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 dagen met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg veroorzaakt door met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur te rijden waar 50 kilometer per uur was toegestaan en met hoge snelheid meerdere kruisingen over te steken. Hierdoor heeft hij eventueel kruisend verkeer onmogelijk kunnen opmerken om daar tijdig voor te stoppen. Door op deze manier aan het verkeer deel te nemen heeft hij een gebrek aan verantwoordelijkheid getoond voor de algemene verkeersveiligheid op de openbare weg. Hij heeft daarbij niet alleen zijn eigen veiligheid in gevaar gebracht, maar ook die van zijn passagier en medeweggebruikers. Dat de verdachte midden in de nacht en op een voorrangsweg reed, waardoor de kans op kruisend verkeer betrekkelijk klein was, doet er niet aan af dat het rijgedrag zeer gevaarlijk was en bij eventueel en plotseling kruisend of overstekend verkeer de kans op fatale gevolgen groot was. Het hof rekent dit de verdachte aan. De verdachte heeft ter terechtzitting onvoldoende blijk gegeven van inzicht in de risico’s verbonden aan zijn gedrag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2020 is hij eerder ter zake van verkeersfeiten onherroepelijk veroordeeld en heeft hij ook nadien een forse snelheidsovertreding begaan, nota bene ongeveer een week nadat hij in onderhavige zaak zijn rijbewijs had terug gekregen. Dit weegt het hof in zijn nadeel, waarbij het overweegt dat ten aanzien van de latere snelheidsovertreding artikel 63 Wetboek van Strafrecht toepassing vindt, maar het betreffende strafbare feit tegelijkertijd steun geeft aan de indruk bij het hof dat de verdachte de risico’s van zijn gedrag in het verkeer onvoldoende serieus neemt.
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding een voorwaardelijke rijontzegging voor langere duur op te leggen, waarmee niet alleen wordt beoogd de ernst van het feit en de laakbaarheid van het gebrek aan zorg om de verkeersveiligheid tot uitdrukking te brengen maar ook de verdachte ervan de weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. De door de kantonrechter opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid doet naar het oordeel van het hof derhalve onvoldoende recht aan voornoemde ernst en laakbaarheid.
Gelet op de draagkracht van de verdachte zal hij in de gelegenheid worden gesteld de op te leggen geldboete in termijnen te voldoen.
Tot slot houdt het hof als gezegd rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 19 juni 2017 opgelegde voorwaardelijke geldboete van €115,-, subsidiair 2 dagen jeugddetentie voorwaardelijk. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht, met de advocaat-generaal, toewijzing van de vordering niet opportuun en zal deze derhalve afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
7 (zeven) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 100,00 (honderd euro) en 1 (één) termijnvan
1 maand, groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 11 juni 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 19 juni 2017, parketnummer 96-053252-15, voorwaardelijk opgelegde geldboete.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. P.C. Kortenhorst en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2020.
Mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2020.
2.Een ambtsedig proces-verbaal van overtreding met nummer PL1300-2018060659-1 van 27 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].