ECLI:NL:GHAMS:2020:4046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
23-003809-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 3 oktober 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 17 september 2019 te Alkmaar. De tenlastelegging omvatte het duwen, slaan en trappen van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij meermalen met kracht in het gezicht heeft geslagen en tegen het lichaam heeft getrapt, wat leidde tot lichamelijk letsel en pijn voor het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 650,00 moet betalen, bestaande uit € 150,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is eveneens gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft de straf en de schadevergoeding bepaald op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003809-19
datum uitspraak: 26 november 2020
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-225545-19 en 15-107093-17 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2019 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door
- een of meermalen die [benadeelde] te duwen en/of
- een of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht en/of elders op het lichaam van die [benadeelde] te slaan/stompen en/of
- een of meermalen op/tegen het lichaam van die [benadeelde] te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij en tot een andere beslissing op de vordering tenuitvoerlegging komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 september 2019 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van [benadeelde] te slaan en tegen het lichaam van [benadeelde] te trappen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn buurman in diens eigen woning mishandeld door – nadat de buurman de deur had geopend – die woning binnen te stormen en zijn buurman meermalen met kracht in het gezicht te slaan en tegen het lichaam te trappen. Als gevolg hiervan het slachtoffer pijn ondervonden en letsel bekomen. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast in een omgeving waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 november 2020 is hij eerder meerdere malen ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit en in het licht van de recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de advocaat-generaal acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.016,00, waarvan € 336,00 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 650,00, waarvan € 150,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 794,00, waarvan
€ 294,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden in de vorm van een bril die is stukgegaan tijdens de mishandeling. Het hof zal de schade begroten op € 150,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Daarnaast is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu hij lichamelijk letsel heeft bekomen. Het slachtoffer heeft schaafwonden, bloeduitstortingen, gekneusde en gebroken ribben opgelopen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 500,00. Hierbij is gelet op de toelichting die de benadeelde partij in het schade onderbouwingsformulier heeft gegeven en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Voor het overige gaat toekenning van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat dat deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro)bestaande uit
€ 150,00 (honderdvijftig euro)materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ter zake de materiële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding, voor zover niet toegewezen, en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
13 (dertien)dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 september 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 september 2017, parketnummer 15-107093-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. M. Jurgens en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 november 2020.
mr. M. Jurgens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]