ECLI:NL:GHAMS:2020:4001

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
23-000946-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing met bedreiging en geweld in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 september 2017. De tenlastelegging omvatte het dwingen van het slachtoffer tot de afgifte van geldbedragen door middel van bedreiging met geweld. De verdachte ontkende betrokkenheid en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om hem te veroordelen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de afpersing, gebaseerd op verklaringen van medeverdachten en de herkenning door het slachtoffer tijdens een fotoconfrontatie. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de afpersing en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.660,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000946-19
Datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-689053-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en),
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), naar voornoemde [benadeelde] is/zijn toegegaan en/of (vervolgens) voornoemde [benadeelde] heeft/hebben gedwongen mee te lopen en/of in een auto te stappen en/of voornoemde [benadeelde] (al dan niet via de telefoon en/of whatsapp berichten) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Je moet geld betalen. 300 euro. Als je dat niet doet krijg je een pistool op je hoofd" en/of "Je mag niet meer liegen anders krijg je een pistool in je reet geduwd" en/of "Als je niet betaalt en het niet opgelost wordt met praten wordt het schieten" en/of "Reageer snel, anders moet ik maatregelen nemen", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

De raadsman heeft ter terechtzitting gesteld dat niet afdoende blijkt dat de verdachte ‘ [verdachte] ’ is waarover wordt gesproken door de aangever. De verdachte ontkent bij het feit betrokken te zijn, heeft een blanco strafblad, [verdachte] is daarbij geen dusdanig karakteristieke naam dat daar zelfstandige bewijswaarde aan kan worden verbonden en het is onbekend of er nog andere contactgegevens van een ‘ [verdachte] ’ of [verdachte] ’ in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, naast de gegevens van de verdachte. Voorts volgt uit de verklaringen van de medeverdachten bij de raadsheer-commissaris dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de afpersing. De omschrijving van aangever komt ook niet overeen met het uiterlijk van de verdachte. Tenslotte is de herkenning door aangever van de verdachte op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie (hierna: foslo) als doorslaggevend bewijs gebruikt. Uit jurisprudentie volgt echter dat enkelvoudige foslos zeer kritisch en met de nodige voorzichtigheid beoordeeld dienen te worden en niet het zwaartepunt van het bewijs mogen zijn. Naast de foslo is onvoldoende (steun)bewijs in het dossier aanwezig om te komen tot een veroordeling. De verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit het dossier blijkt dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de afpersing, in dit verband wordt het navolgende overwogen.
De aangever verklaart over drie daders. Deze drie daders kunnen op basis van het dossier worden teruggebracht tot de op heterdaad aangehouden: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: de persoon die ook wel [medeverdachte 2] wordt genoemd) en de niet op heterdaad aangehouden ‘ [verdachte] ’. [medeverdachte 1] heeft over ‘ [verdachte] ’ verklaard: ‘Ik ken hem ongeveer een jaar, hij heet [verdachte] (proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pagina B2 25).’ In de contactgegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] (bijlage 17, pagina A 62 van het dossier) staat een telefoonnummer van ‘ [verdachte] ’. Dit nummer bleek - na onderzoek - op naam te staan van de verdachte (proces-verbaal relaas II, blad 1).Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangegeven dat de verdachte [verdachte] is, alsook dat hij degene is die staat op de profielfoto bij het telefoonnummer van [verdachte] (foto: dossier pagina A 64/66). Verder heeft er een fotoconfrontatie plaatsgevonden, waarbij voornoemde WhatsAppprofielfoto van [verdachte] – dus de verdachte – is getoond aan aangever. Aangever verklaarde tijdens deze fotoconfrontatie: ‘Ja, ondanks dat hij een zonnebril draagt op de foto herken ik hem. Hij is [verdachte] . (proces-verbaal van bevindingen - enkelvoudige confrontatie pagina A 65).’ Het hof merkt hierbij op dat aangever ‘ [verdachte] ’ gedurende een periode van drie maanden meerdere keren, onder indringende omstandigheden, heeft ontmoet en dus goed weet hoe ‘ [verdachte] ’ eruit ziet, waarbij nog wordt opgemerkt dat aangever heeft verklaard dat ‘ [verdachte] ’ naast hem in de auto heeft gezeten toen ze een eind hebben gereden (proces-verbaal aangifte pagina A 02/03). De herkenning van aangever van de profielfoto van de verdachte als ‘ [verdachte] ’ acht het hof dan ook betrouwbaar. Daar komt nog bij dat de aangever bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij de verdachte op een foto op Facebook heeft herkend als de derde bij de afpersing betrokken persoon.
Het hof stelt daarnaast vast dat de aangever op 4 september 2017 aangifte heeft gedaan van afpersing.
Op die dag werd aangever op school opgewacht door de drie daders en werd hem verteld dat een van
hen die avond bij aangever op zijn werk zou langskomen om € 750 op te halen. Hierna heeft aangever aangifte gedaan.
Het dossier bevat een foto van een WhatsApp-pagina van de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] (blz. A62) waarop op 4 september 2017 meerdere door [medeverdachte 1] verstuurde berichten staan. Behoudens twee niet relevante groepswhatsappen heeft [medeverdachte 1] met drie personen geappt. Het eerste app-contact die dag is met aangever waarbij [medeverdachte 1] aan aangever vroeg ‘Heb je sgool strx’. Verder heeft hij geappt met de medeverdachte [medeverdachte 2] en als meest recent contact heeft hij geappt met de verdachte en heeft hij aan de verdachte gevraagd ‘Ga je nu niet opnemen’. Het feit dat [medeverdachte 1] , op die 4de september heeft geappt met aangever en vervolgens met [medeverdachte 2] en de verdachte sterkt het hof in de overtuiging dat de verdachte betrokken was bij de afpersing.
Het hof is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge
samenhang bezien, de verdachte degene is die zich als ‘ [verdachte] ’ heeft schuldig gemaakt
aan afpersing van aangever en acht het feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 september 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, toebehorende aan voornoemde [benadeelde] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders, naar voornoemde [benadeelde] zijn toegegaan en voornoemde [benadeelde] hebben gedwongen mee te lopen en in een auto te stappen en voornoemde [benadeelde] (al dan niet via de telefoon en whatsapp berichten) de woorden hebben toegevoegd: "Je moet geld betalen. 300 euro. Als je dat niet doet krijg je een pistool op je hoofd" en "Je mag niet meer liegen anders krijg je een pistool in je reet geduwd" en "Als je niet betaalt en het niet opgelost wordt met praten wordt het schieten" en "Reageer snel, anders moet ik maatregelen nemen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen over een langere periode het slachtoffer gedwongen geld af te geven. Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer en getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van het slachtoffer. De verdachte heeft daarbij geen rekening gehouden met het feit dat zijn handelen voor het slachtoffer beangstigend moet zijn geweest. De ervaring leert dat dergelijke delicten doorgaans nog geruime tijd gevoelens van onveiligheid bij slachtoffers meebrengen. Naast de gevolgen voor het slachtoffer, veroorzaken feiten als de onderhavige onrust in de samenleving en versterken ze gevoelens van onveiligheid.
Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij samen met twee medeverdachten het slachtoffer gedurende drie maanden heeft opgezocht, zowel bij zijn huis, als bij school en bij zijn werk.
Ook hebben zij het slachtoffer gedwongen plaats te nemen in een auto en met hem rond gereden.
Dat dit heel beangstigend was voor het slachtoffer blijkt duidelijk uit zijn aangifte.
Ten voordele van de verdachte blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 februari 2020 dat hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld is.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.160. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.660,00, bestaande uit € 1.160 materiële schade en € 500 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep
te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.660,00 (duizend zeshonderdzestig euro) bestaande uit € 1.160,00 (duizend honderdzestig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.660,00 (duizend zeshonderdzestig euro) bestaande uit € 1.160,00 (duizend honderdzestig euro) materiële schade
en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
1 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2020.
mrs. P. Greve en M. Lolkema zijn buiten staat het arrest te ondertekenen.