ECLI:NL:GHAMS:2020:3996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-000310-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij veroordeling voor diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2019. De betrokkene was eerder veroordeeld voor diefstal met valse sleutels, meermalen gepleegd. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 157.981,00 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had echter de betalingsverplichting vastgesteld op nihil, ondanks dat het wederrechtelijk verkregen voordeel was geschat op € 100.000,00.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden toegewezen tot een bedrag van € 100.000,00. De verdediging stelde dat de betrokkene in de strafzaak vrijgesproken moest worden en dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, omdat het genoten voordeel niet wederrechtelijk zou zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene door middel van of uit baten van de bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof oordeelde dat de betrokkene een bedrag van € 150.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, gebaseerd op afgeluisterde gesprekken waarin hij aangaf aanzienlijke bedragen te hebben 'genomen'. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 150.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met de mogelijkheid om een verzoek tot vermindering van de ontnemingsmaatregel in te dienen zodra aan de betalingsverplichting is voldaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht (ontneming)
Parketnummer: 23-000310-19
Datum uitspraak: 20 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870400-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 157.981,00 waarbij de officier van justitie de betalingsverplichting heeft vastgesteld op € 1.450,00.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal met valse sleutels, meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 18 januari 2019 het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de betrokkene heeft verkregen vastgesteld op een bedrag van
€ 100.000,00, waarbij de rechtbank de betalingsverplichting heeft vastgesteld op nihil.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2020 veroordeeld ter zake van - kort gezegd – diefstal met valse sleutels, meermalen gepleegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van het Openbaar MinisterieDe advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 100.000,00 en aan de betrokkene eveneens de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 100.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierbij heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de vordering van een benadeelde partij pas in mindering wordt gebracht op de betalingsverplichting als de vordering is voldaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de betrokkene heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de betrokkene in de strafzaak moet worden vrijgesproken en dat om die reden de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. De betrokkene heeft wel voordeel genoten, maar dit was niet wederrechtelijk.
Oordeel van het hofAannemelijk is geworden dat de betrokkene door middel van of uit baten van het hiervoor genoemde feit, waarvoor hij bij voornoemd arrest is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof overweegt als volgt.
In de hoofdzaak is bewezen verklaard dat de betrokkene een aanzienlijk geldbedrag zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. In een verslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen de betrokkene en zijn zoon is gerelateerd dat de betrokkene zegt dat hij denkt dat hij in de afgelopen twee en een half jaar € 250.000,00 heeft "genomen" van mevrouw [naam]. De betrokkene zegt verder in dit gesprek dat hij niet goedkoop is en dat hij o.a. kosten heeft gemaakt voor een verbouwing van haar oude huis in de [adres 2] en kosten voor benzine voor zeker vierhonderd, vijfhonderd dagen heen en weer rijden. Als zijn zoon hem vraagt of hij € 100.000,00 aan benzine heeft betaald, antwoordt de betrokkene dat hij ook materiaal aan het huis in de [adres 2] heeft besteed. Vervolgens confronteert zijn zoon de betrokkene dat er € 150.000,00 overblijft die hij dan voor iets anders moet hebben gebruikt. Hierop antwoordt de betrokkene dat dit inkomsten zijn over twee en een halve jaar. [1] Aldus acht het hof aannemelijk dat de betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 150.000,00.
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 150.000,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Er is geen aanleiding om de in rechte toegekende vordering van de benadeelde partij in mindering te brengen op de betalingsverplichting, nu die vordering nog niet is voldaan. Op het moment dat de betrokkene voldoet aan zijn betalingsverplichting in het kader van die vordering, staat het hem vrij om op de voet van het nieuwe artikel 6:6:26, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering een verzoek tot vermindering van de opgelegde ontnemingsmaatregel te doen.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 150.000,00

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
150.000,00 (honderdvijftigduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 juli 2020.
mrs. M. Jurgens en N.J.M. de Munnik zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2017, pagina 123.