In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2019. De betrokkene was eerder veroordeeld voor diefstal met valse sleutels, meermalen gepleegd. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 157.981,00 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had echter de betalingsverplichting vastgesteld op nihil, ondanks dat het wederrechtelijk verkregen voordeel was geschat op € 100.000,00.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden toegewezen tot een bedrag van € 100.000,00. De verdediging stelde dat de betrokkene in de strafzaak vrijgesproken moest worden en dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, omdat het genoten voordeel niet wederrechtelijk zou zijn.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene door middel van of uit baten van de bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof oordeelde dat de betrokkene een bedrag van € 150.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, gebaseerd op afgeluisterde gesprekken waarin hij aangaf aanzienlijke bedragen te hebben 'genomen'. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 150.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met de mogelijkheid om een verzoek tot vermindering van de ontnemingsmaatregel in te dienen zodra aan de betalingsverplichting is voldaan.