ECLI:NL:GHAMS:2020:3995

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-000309-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geldbedragen van een kwetsbare vrouw door een mantelzorger

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van diefstal van aanzienlijke geldbedragen van een vrouw op zeer hoge leeftijd, waarbij hij gedurende meer dan anderhalf jaar grote bedragen van haar bankrekening heeft gepind. De verdachte had toegang tot de bankrekening van het slachtoffer, die hem als mantelzorger had ingeschakeld. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke toe-eigening, ondanks zijn bewering dat hij toestemming had om de bankpas te gebruiken. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor dat deel. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en legt een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 100.000,00. De uitspraak benadrukt de ernst van de situatie, gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het misbruik dat de verdachte heeft gemaakt van zijn positie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000309-19
Datum uitspraak: 20 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-870400-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 augustus 2015 tot en met 14 februari 2017 te Alkmaar en/of Amsterdam en/of Bergen en/of Haarlem en/of Heemstede en/of Hollands Kroon en/of Hoofddorp en/of Schagen en/of Schiphol en/of Zandvoort en/of elders in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de bankrekening [rekeningnummer] (ten name van [benadeelde]) heeft weggenomen (telkens) een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van (ongeveer) 161.831,00), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl verdachte dat/die weg te nemen geldbedrag(en)/goed(eren) (al dan niet telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (telkens) zonder toestemming van [slachtoffer 1] en.of [slachtoffer 2] en/of middels een wederrechtelijk verkregen of gebruik van bankpas en/of pincode (middels pintransactie(s) en/of geldopname(s) bij de balie van een bankfiliaal) (een) geldbedrag(en) op te nemen vanaf voornoemde bankrekening;
1. subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 augustus 2015 tot en met 14 februari 2017 te Alkmaar en/of Amsterdam en/of Bergen en/of Haarlem en/of Heemstede en/of Hollands Kroon en/of Hoofddorp en/of Schagen en/of en/of Schiphol en/of Zandvoort en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van (ongeveer) 161.831,00), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke geldbedrag(en)/goed(eren) verdachte (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als mantelzorger en/of verzorger en/of belangenbehartiger en/of als vriend van [slachtoffer 1], onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsmotivering

De raadsman van de verdachte heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld voor feit 1 en dat het vonnis moet worden vernietigd. Er is – kort gezegd - geen sprake geweest van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte had immers toestemming om van de bankpas van mevrouw [slachtoffer 1] ongelimiteerd gebruik te maken, de schriftelijke verklaringen bevatten geen clausulering van de toestemming, mevrouw [slachtoffer 1] heeft zelf geen aangifte gedaan en mevrouw [slachtoffer 1] ging zelfs samen met de verdachte geld pinnen. De verdachte kon er dus vanuit gaan dat hij toestemming had om de pinpas te gebruiken, of de titel nu het verrichten van werkzaamheden of gunning was.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaande feiten
Uit onderzoek blijkt dat van de bankrekening toebehorende aan mevrouw [slachtoffer 1], [rekeningnummer], in de periode van 4 augustus 2015 tot en met 14 februari 2017 in totaal een bedrag is gepind van € 177.980,00. [1] De geldopnames hebben plaatsgevonden in verschillende plaatsen in Nederland. [2] De aangever [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] vormden in genoemde periode een geregistreerd partnerschap. [3] De verdachte heeft verklaard het geld van de rekening te hebben opgenomen wat hij heeft gebruikt om te gokken. [4]
Wederrechtelijke toe-eigening
Aan de orde is de vraag of de verdachte, zoals hij zelf zegt, ongelimiteerde toestemming heeft gehad van mevrouw [slachtoffer 1] om een dergelijk groot geldbedrag contant van de bankrekening van mevrouw [slachtoffer 1] af te halen en te gebruiken voor eigen doeleinden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op maandag 13 februari 2017 heeft mevrouw [naam], huisarts te [plaats], een melding gedaan bij de politie over een van haar patiënten, mevrouw [slachtoffer 1]. Op 14 februari heeft verbalisant [verbalisant 1] telefonisch contact opgenomen met [naam] en zij verklaarde dat zij de week daarvoor bij mevrouw [slachtoffer 1] was. Mevrouw [slachtoffer 1] had een helder moment en vroeg [naam] of ze in haar financiële papieren mee wilde kijken want er stonden wel erg veel duizendjes op het afschrift. [naam] heeft toen samen met mevrouw [slachtoffer 1] naar meerdere afschriften gekeken. [naam] zag dat het om grote bedragen ging van meer dan duizend euro. Mevrouw [slachtoffer 1] vertelde dat de verdachte haar afschriften altijd meeneemt nadat ze bij haar bezorgd zijn. Mevrouw [slachtoffer 1] vertelde [naam] dat ze zich vaag kon herinneren dat ze de verdachte toestemming had gegeven om eens iets extra's van de rekening af te halen. Ze heeft echter geen toestemming gegeven om er zulke grote bedragen af te halen. [5]
Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] op 15 februari 2017, samen met [naam], een bezoek gebracht aan mevrouw [slachtoffer 1]. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan mevrouw [slachtoffer 1] of zij de afschriften mocht bekijken. Zij zag dat er dagelijks € 1.000,00 werd afgeschreven. Ook zag zij dat er meer dan € 11.000,00 was afgeschreven in januari 2017. Mevrouw [slachtoffer 1] zei dat de verdachte van deze rekening een pas heeft. Vervolgens vroeg verbalisant [verbalisant 1] aan mevrouw [slachtoffer 1] of zij iemand toestemming had gegeven om zoveel geld te pinnen. Mevrouw [slachtoffer 1] vertelde dat de verdachte haar bankpas had en dat hij benzine en boodschappen kon betalen van die rekening. Ze had geen toestemming gegeven voor grote bedragen. [6]
Op 13 maart 2017 heeft verbalisant [verbalisant 2] een gesprek gehad met mevrouw [slachtoffer 1] in haar woning. Tijdens dit gesprek heeft mevrouw [slachtoffer 1] verklaard dat zij de verdachte ongeveer twee jaar kent, hij boodschappen voor haar haalt en helpt met verhuizen en zij tegen de verdachte wel eens heeft gezegd dat hij wel wat voor zichzelf mocht kopen als hij boodschappen voor haar deed of dingen voor haar regelde. [7]
Op 1 april 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 1] tegen verbalisant [verbalisant 3] verklaard dat de verdachte eerst een oude auto had waarmee hij vaak pech had. Met zo’n slechte auto kon verdachte niet voor mevrouw [slachtoffer 1] zorgen en verdachte heeft toen een auto gekocht die mevrouw [slachtoffer 1] voor hem heeft betaald. [8] Getuige [getuige], bewindvoerder van mevrouw [slachtoffer 1], heeft hierover verklaard dat hij op verzoek van mevrouw [slachtoffer 1] een keer een bedrag van € 9.000,00 heeft overgemaakt naar de betaalrekening van mevrouw [slachtoffer 1]. Dit bedrag was voor verdachte bedoeld, hij mocht van dat geld een andere auto kopen omdat hij mevrouw [slachtoffer 1] zo vaak moest rijden. [9]
De aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte mevrouw [slachtoffer 1] heeft geholpen met verhuizen, de thuiszorg en tafeltje dekje heeft geregeld. De verdachte mocht ook het bankpasje gebruiken om boodschappen mee te doen. De verdachte heeft verder een auto gekregen van mevrouw [slachtoffer 1] en geld voor benzine. De verdachte had, voor zover de aangever wist, geen toestemming om andere uitgaven te voldoen. [10]
Schriftelijke verklaringen
De verdachte heeft voor een bevestiging van zijn standpunt nog verwezen naar twee door mevrouw [slachtoffer 1] opgestelde schriftelijke verklaringen [11] , beiden (vermoedelijk) opgesteld halverwege 2016. Het is voor het hof echter niet te volgen hoe de verdachte, gelet op de verklaringen die mevrouw [slachtoffer 1] ten overstaan van de huisarts en de verbalisanten heeft afgelegd, kan menen dat er sprake is van toestemming, gebaseerd op wilsovereenstemming, om onbeperkt contante geldopnames ten behoeve van eigen gebruik te mogen doen. Immers, uit niets blijkt wat de belangrijkste uitgangspunten waren voor een dergelijke overeenstemming en de verdachte heeft daarover ook niets concreet aangevoerd, behalve dan dat mevrouw [slachtoffer 1] hem dat gunde. De inhoud van de handgeschreven verklaringen die mevrouw [slachtoffer 1] heeft opgesteld ondersteunen de visie van de verdachte in ieder geval niet. Die verklaringen blinken daarentegen uit in onduidelijkheid en zijn voor allerlei interpretaties vatbaar. De verdachte heeft daarover zelf ook verklaard dat over de inhoud inderdaad niet goed is nagedacht. [12] Onduidelijk is verder onder welke omstandigheden deze verklaringen door mevrouw [slachtoffer 1], een vrouw op zeer hoge leeftijd, zijn opgesteld, of zij ten tijde van het opstellen van de schriftelijke verklaringen wist hoe groot de bedragen waren die de verdachte van haar rekening opnam en of zij geestelijk in staat was om zich tegen deze opnames te verzetten. Dat mevrouw [slachtoffer 1] kort na ontdekking van dit feit onder bewind is gesteld, is in dit verband veelzeggend [13] . Het hof ziet in de schriftelijke verklaringen van mevrouw [slachtoffer 1] geen steun voor het standpunt van de verdachte dat hij ongelimiteerd geld mocht opnemen van haar rekening.
Conclusie
De conclusie is dat uit de verklaringen van mevrouw [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] volgt dat de verdachte alleen toestemming had om het bankpasje van mevrouw [slachtoffer 1] te gebruiken voor het doen van boodschappen, kleine extra uitgaven voor de verdachte zelf en voor brandstof vanwege het gebruik van de auto, die mevrouw [slachtoffer 1] heeft betaald, maar die overigens nooit is gekocht door de verdachte. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte hierover immers verklaard dat hij dat geld heeft gebruikt om mee te kunnen gokken. [14] In een verslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen de verdachte en zijn zoon is gerelateerd dat de verdachte zegt dat hij denkt dat hij in de afgelopen twee en een half jaar
€ 250.000,00 heeft "genomen" van mevrouw [slachtoffer 1]. De verdachte zegt verder in dit gesprek dat hij niet goedkoop is en dat hij o.a. kosten heeft gemaakt voor een verbouwing van haar oude huis in de [adres 2]) en kosten voor benzine voor zeker vierhonderd, vijfhonderd dagen heen en weer rijden. Als zijn zoon hem vraagt of hij € 100.000,00 aan benzine heeft betaald, antwoordt de verdachte dat hij ook materiaal aan het huis in de [adres 2] heeft besteed. Vervolgens confronteert zijn zoon de verdachte dat er € 150.000,00 overblijft die hij dan voor iets anders moet hebben gebruikt. Hierop antwoordt de verdachte dat dit inkomsten zijn over twee en een halve jaar. [15]
Het hof acht op grond van bovenstaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een geldbedrag van ruim € 150.000,00 zich wederrechtelijk heeft toegeëigend en dat hij daartoe ook het oogmerk had en wel om zijn gokverslaving te kunnen bekostigen, zoals hij dit laatste zelf heeft verklaard. [16]

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 4 augustus 2015 tot en met 14 februari 2017 in Nederland telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de bankrekening [rekeningnummer] ten name van [benadeelde] heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] middels gebruik van bankpas en pincode, middels pintransacties en geldopnames, geldbedragen op te nemen vanaf voornoemde bankrekening.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van geldbedragen van een vrouw op zeer hoge leeftijd. De verdachte heeft op schaamteloze en gewetenloze wijze misbruik gemaakt van mevrouw [slachtoffer 1]. Het hof neemt het de verdachte ten zeerste kwalijk dat hij zich kennelijk enkel heeft laten leiden door zijn eigen probleem, zijn gokverslaving, en op een makkelijke manier aan geld wilde komen. Hij heeft hierbij enkel gelet op zijn eigen financiële gewin en hij wekt ook in hoger beroep niet de indruk het laakbare van zijn handelen in te zien. Het hof neemt de verdachte kwalijk dat hij gedurende een zeer lange periode, meer dan anderhalf jaar, steeds weer grote geldbedragen van de rekening van mevrouw [slachtoffer 1] heeft gepind, van in totaal € 150.000,00, en dat hij niet uit zichzelf hiermee is gestopt, maar slechts nadat de verdachte geen toegang meer had tot de bankrekening. De brutaliteit waarmee de verdachte het kwetsbare slachtoffer heeft bestolen zorgt ook in de samenleving voor verontwaardiging en afkeer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juni 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt bij een fraudebedrag van € 125.000 tot € 250.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden.
Gelet op de hoogte van het wederrechtelijk toegeëigende bedrag en de strafvermeerderende feiten en omstandigheden – zoals hierboven uiteengezet – is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere strafmaat dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur en zal om die reden dan ook een fors hogere straf opleggen dan de verdachte in eerste aanleg opgelegd heeft gekregen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Hierbij merkt het hof op dat, nu de verdachte het laakbare en strafbare van zijn handelen niet lijkt in te zien, een voorwaardelijk deel op zijn plaats is om als stok achter de deur te fungeren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 151.439,00. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de heer [getuige], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, de vordering toegelicht als materiële schade die mevrouw [slachtoffer 1] als gevolg van de tenlastegelegde feiten zou hebben geleden. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft de vordering niet gemotiveerd betwist in hoger beroep, maar zich enkel op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken en de vordering benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 juli 2020.
mrs. M. Jurgens en mr. N.J.M. de Munnik zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-19 van 22 maart 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 31.
2.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-19 van 22 maart 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 30 en 31.
3.Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2017037224-1 van 21 februari 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 4], pagina 219.
4.De ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte van 18 januari 2019, pagina 4.
5.Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-2 van 16 februari 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 1], pagina 19.
6.Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-2 van 16 februari 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 1], pagina 20.
7.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-16 van 20 maart 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 37.
8.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-24 van 1 april 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 109.
9.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-35 van 16 mei 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 122.
10.Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2017037224-1 van 21 februari 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 4], pagina 220.
11.Bijlagen bij een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-71 van 12 juli 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 141, 142 en 144.
12.De ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte van 18 januari 2019, pagina 3.
13.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-35 van 16 mei 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 122.
14.De ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte van 18 januari 2019, pagina 3.
15.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017037224-36 van 18 mei 2017 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2], pagina 123.
16.De ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte van 18 januari 2019, pagina 4.