ECLI:NL:GHAMS:2020:3958

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-002174-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, geboren in 1984, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 27.316,00 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene op 31 maart 2016 in Amsterdam 300 hennepplanten heeft geteeld en dat hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit deze hennepkwekerij. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 291.986,00 zou betalen, gebaseerd op de veronderstelling dat de hennepkwekerij al in 2013 was gestart. De raadsvrouw van de betrokkene betwistte deze claim en stelde dat er slechts één geslaagde oogst was geweest, waarvoor de betrokkene € 3.000 had ontvangen.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal niet volledig overgenomen, maar heeft wel vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 23.216,00 moet worden geschat. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 464 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002174-19
Datum uitspraak: 21 december 2020 (ontneming)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-706855-16 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van € 27.316,00.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 4 juni 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.316,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 december 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd en voor zover hier van belang – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal van elektriciteit.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Grondslag van de ontneming

In het arrest van 21 december 2020 in de strafzaak heeft het hof bewezen verklaard dat de betrokkene:
“op 31 maart 2016 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 300 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.”
De grondslag voor de ingediende vordering tot ontneming is de bewezenverklaarde teelt van hennep (art. 36, eerste lid, Sr). Voorts bevat het dossier voldoende aanwijzingen dat de betrokkene hennep heeft geteeld in de periode van de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 hennep – een langere periode dan is bewezen verklaard in de strafzaak – en daarmee wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De betrokkene was ten tijde van de hiervoor genoemde periode de huurder en enige gebruiker van de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. De betrokkene heeft verder verklaard dat hij geld heeft verdiend aan een geslaagde oogst in deze kwekerij. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 291.986,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal ziet veel aanwijzingen in het dossier dat de betrokkene niet pas vanaf 15 oktober 2015 een hennepkwekerij had, maar al vanaf 1 maart 2013, het moment dat de betrokkene de woning ging huren. Uitgaande van die langere periode komt de advocaat-generaal tot 13 oogsten en een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 291.986,00.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw van de betrokkene heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar pleitnota op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier en het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden vastgesteld dat er meer dan één geslaagde oogst is geweest en dat het niet aannemelijk is dat de gehele opbrengst van die oogst enkel aan de betrokkene is toegekomen, gelet op zijn verklaring dat hij de woning onderverhuurde. De betrokkene heeft verklaard dat hij huur ontving van [naam 1] en eenmalig € 3.000 heeft ontvangen voor de enige geslaagde oogst. De raadsvrouw verzoekt het hof dan ook om het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 3.000 te bepalen. Voorts dienen de kosten van netverlies van Liander op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te worden gebracht.
Oordeel van het hof
Het hof gaat – gelet op het arrest in de strafzaak van betrokkene – ervan uit dat de betrokkene de feiten alleen heeft gepleegd en dat hij het voordeel uit de hennepkwekerij heeft genoten.
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van hetgeen is opgenomen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 16 oktober 2016 opgemaakt door [naam 2].
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is onder meer vermeld dat op 31 maart 2016 een in werking zijnde hennepkwekerij met 300 hennepplanten is aangetroffen in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam. Het hof gaat uit van de in het rapport neergelegde onderzoeksbevindingen, die leiden tot de conclusie dat de hennepkwekerij in werking is geweest in de periode van 15 oktober 2016 tot 31 maart 2016 en dat voorafgaand aan de aangetroffen kweek, één oogst is gerealiseerd, onder meer omdat zakken met oude aarde, lege voedingsflessen, lege potten en hennepresten op de grond zijn aangetroffen.
OpbrengstIn het ontnemingsrapport, dat mede is gebaseerd op het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna te noemen het BOOM-rapport) van 1 november 2010, is het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt berekend.
In totaal stonden in twee kweekruimtes 300 hennepplanten. In de kweekruimtes stonden 11 planten op een vierkante meter. De opbrengst aan hennep per plant van die kweekruimtes is volgens de tabel, zoals opgenomen in het hiervoor bedoelde rapport BOOM 30 gram.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan: 300 planten x 30 gram = 9.000 gram.
Volgens het rapport BOOM bedraagt de gemiddelde verkoopprijs van hennep € 3,28 per gram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt 9.000 gram x € 3,28 = € 29.520 per oogst.
Kosten
Vooropgesteld wordt dat slechts die kosten voor aftrek in aanmerking komen die de betrokkene niet zou hebben gemaakt als hij het strafbare feit niet zou hebben gepleegd. Die kosten moeten in directe relatie staan tot voltooiing van het delict.
De betrokkene betrok de elektriciteit op illegale wijze. Uit de nota van Liander blijkt dat het netverlies in 2015 en 2016 in totaal € 4.045,57 bedroeg. Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel bevat een
e-mailbericht van Liander van 28 september 2016 dat de betrokkene de rekening van Liander nog niet heeft betaald. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij dacht een deel van de rekening te hebben betaald, maar hij kon dit niet aantonen. Nu niet is gebleken dat de verdachte deze rekening heeft betaald, zal deze rekening ook niet als een kostenpost worden afgetrokken.
De betrokkene heeft de woning waarin hij de plantage in werking had gehuurd, terwijl hij er niet woonde. De aan de (voltooide) oogst toe te rekenen huurbetalingen – tien weken per oogst, - worden daarom in mindering gebracht. Uit het dossier volgt dat de verdachte € 1.750,00 per maand aan huur betaalde, dat wil zegen afgerond € 410 per week.
De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport BOOM als volgt:
Afschrijvingskosten: € 350,00
Variabele kosten: € 1.854,00
Huur: € 4.100,00
Totaal € 6.304,00
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt derhalve geschat op € 29.520,00 – € 6.304,00 =
€ 23.216,00

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van €
23.216,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
23.216,00 (drieëntwintigduizend tweehonderdzestien euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 23.216,00 (drieëntwintigduizend tweehonderdzestien euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 464 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 december 2020.
mrs. A.P.M. van Rijn en T. de Bont zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]