ECLI:NL:GHAMS:2020:3957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-002143-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt, diefstal van elektriciteit en uitkeringsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het voorhanden hebben en telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten, diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij, en uitkeringsfraude. De verdachte heeft in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 in Amsterdam een hennepkwekerij geëxploiteerd en daarbij elektriciteit gestolen van Liander N.V. Tevens heeft hij nagelaten om zijn inkomsten uit de hennepkwekerij door te geven aan de gemeente, wat heeft geleid tot uitkeringsfraude. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de woning huurde waar de hennepkwekerij zich bevond en dat hij op de hoogte was van de activiteiten die daar plaatsvonden. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal van elektriciteit, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de illegale stroomafname. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak is gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, evenals opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens voor sociale voorzieningen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002143-19
Datum uitspraak: 21 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-706855-16 en 13-732006-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-706855-16 (zaak A):
1. primair
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 9000 gram hennep en/of ongeveer 300, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 9000 gram hennep en/of ongeveer 300, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 65.588 kWh, althans een hoeveelheid elektriciteit, geheel of ten dele toebehorend aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Zaak met parketnummer 13-732006-16 (gevoegd, zaak B):
1.
Hij in of omstreeks de periode vanaf 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, immers heeft hij (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij - werkzaamheden verrichtte en/of had verricht, te weten het exploiteren van een hennepkwekerij en/of - (oncontroleerbare) inkomsten en/of tegoeden ontving en/of had ontvangen, te weten uit de exploitatie van een hennepkwekerij; zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander:
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

Zaak A
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde overeenkomstig de door de Politierechter uitgesproken bewezenverklaring en zich aldus op het standpunt gesteld dat dat ten aanzien van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde niet is gebleken dat sprake is van medeplegen.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de woning onderverhuurde aan [naam 1] sinds oktober 2015. De verdachte wist dat er in de woning werd geteeld maar hij had geen weet van de diefstal van stroom. Volgens de verdachte is er één oogst gelukt en heeft hij daar 3.000,- euro voor gekregen. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de verdediging inziet dat met betrekking tot het aanwezig hebben van de aangetroffen hennep het stadium van medeplichtigheid is gepasseerd, dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking is komen vast te staan (voor wat betreft feit 1 primair) en heeft zich gerefereerd met betrekking tot het
medeplegen van het aanwezig hebben van de aangetroffen hennep.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van stroom, zodat van medeplegen geen sprake is en de verdachte voor dit feit moet worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Op 31 maart 2016 heeft de politie de woning aan de [adres 2] te Amsterdam betreden. Op het genoemde adres staat volgens het GBA niemand ingeschreven. Na het binnentreden troffen de verbalisanten een inwerking zijnde hennepkwekerij aan. De verbalisanten zagen drie verschillende kweekruimtes met in totaal 300 hennepplanten en 46 hennepstekken. Voorts is de stroomvoorziening onderzocht door een fraude-inspecteur van netwerkbeheerder Liander die constateerde dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Ten tijde van de ontruiming van de hennepkwekerij meldde zich een vrouw – [naam 2] – bij een ter plaatse zijnde verbalisant. Zij verklaarde dat zij de eigenaar is van het pand en dat zij de woning die ontruimd werd verhuurde aan [verdachte].
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode de huurder was van voornoemde woning. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij wist dat er in deze woning een hennepkwekerij zat en dat hij geld heeft verdiend aan een geslaagde oogst in deze kwekerij. Dat de verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij staat dan ook niet ter discussie. De vraag die het hof heeft te beantwoorden is – kort gezegd - of de verdachte als pleger of als medepleger, of – voor zover het feit 1 betreft – als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Het hof stelt voorop dat in het geval iemand de enige gebruiker is van een woning hij geacht moet worden verantwoordelijk te zijn voor hetgeen zich in die woning bevindt. Het aantreffen van de hennepkwekerij in de woning die uitsluitend aan de verdachte is verhuurd, levert dan ook in beginsel voldoende bewijs op voor de conclusie dat de verdachte de hennep heeft geteeld en voorhanden heeft gehad. Dat kan anders zijn in het geval aannemelijk is dat de verdachte niet de enige gebruiker was, bijvoorbeeld doordat hij de woning aan een ander ter beschikking heeft gesteld. Dat laatste is volgens de verdachte het geval geweest. Deze verklaring is echter op geen enkele wijze onderbouwd. Verdachte kan enkel de naam noemen van degene aan wie hij de woning ter beschikking zou hebben gesteld. Verder heeft hij geen gegevens van de persoon aan wie hij de woning zou hebben verhuurd.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte dat hij zijn woning aan een ander ter beschikking heeft gesteld onaannemelijk is. Nu ook overigens niet is gebleken dat sprake is van medeplegen – noch wat betreft de hennepkwekerij, noch wat betreft de diefstal van elektriciteit - is het hof van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde medeplegen. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt het hof dat de verdachte de hennepplanten heeft geteeld en aanwezig heeft gehad. Daarbij is gebruik gemaakt van stroom die buiten de meter om werd geleid. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat de verdachte dit – minst genomen – wist en heeft hij zich aldus schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Gelet op al het voorgaande acht het hof de ten laste gelegde feiten in zaak A bewezen zoals hierna vermeld.
Zaak BTen aanzien van zaak B heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging zich richt op het verzwijgen van de inkomsten die uit de hennepkwekerij zouden zijn voortgevloeid. Aangezien niet kan worden vastgesteld dat er voor 15 oktober 2015 een hennepkwekerij in de woning aanwezig was moet de bewezenverklaarde periode van dit feit worden beperkt tot 15 oktober 2015 t/m 31 maart 2016. De raadsvrouw merkt voorts op dat indien het hof deze feitenvaststelling overneemt en het benadelingsbedrag dus ‘slechts’ ziet op 6 maanden, het bedrag daarmee ver onder de vervolgingsgrens van € 50.000,- blijft die volgt uit de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude. De raadsvrouw stelt zich op grond hiervan op het standpunt dat het openbaar ministerie niet tot vervolging van de verdachte had mogen overgaan en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof overweegt dat uit de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude volgt dat als naast de sociale zekerheidsfraude sprake is van een of meer (andersoortige) strafbare feiten ook tot vervolging kan worden overgegaan bij een benadelingsbedrag onder de € 50.000,-. Een dergelijke combinatie van feiten is in de onderhavige zaak aan de orde. Het verweer wordt verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-706855-16 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-732006-16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-706855-16 (zaak A):
1.primair
hij op 31 maart 2016 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 300 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorend aan Liander N.V., waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Zaak met parketnummer 13-732006-16 (gevoegd, Zaak B):
1.
hij in de periode vanaf 15 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en de Dienst werk en inkomen, immers heeft hij in die periode en op die plaats, niet aan genoemde diensten medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij
- werkzaamheden verrichtte en had verricht, te weten het exploiteren van een hennepkwekerij en
- oncontroleerbare inkomsten en/of tegoeden ontving en had ontvangen, te weten uit de exploitatie van een hennepkwekerij;
zijnde gegevens waarvan hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Wet werk en bijstand en de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-706855-16 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-732006-16 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-706855-16 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-732006-16 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-706855-16 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 13-706855-16 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 13-732006-16 bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming [dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming].

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-706855-16 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer
13-732006-16 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en het telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten. De verdachte heeft daarbij gehandeld uit financieel gewin. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden vaak tot verschillende vormen van criminaliteit. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. De verdachte heeft stroom afgetapt, zonder dat dit werd geregistreerd en zonder dat hiervoor door de verdachte werd betaald, waardoor het energiebedrijf schade heeft geleden. Het hof rekent het de verdachte daarbij zeer aan dat hierdoor een brandgevaarlijke situatie is ontstaan in een pand dat door meerdere mensen werd bewoond.
Het hof heeft gelet op de straffen die voor het telen van hoeveelheden van 100 tot 500 hennepplanten plegen te worden opgelegd. Die straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin worden een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren genoemd. Deze oriëntatiepunten zien niet tevens op de diefstal van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte heeft de inkomsten die hij uit de hennepkwekerij ontving niet doorgegeven aan de bevoegde instanties. Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Hij heeft zichzelf bevoordeeld ten koste van de gemeenschap en heeft het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad.
Redelijke termijn
Met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM overweegt het hof als volgt. Op 6 april 2016 is de verdachte in verzekering gesteld, waardoor hij in redelijkheid heeft kunnen verwachten dat het openbaar ministerie een strafvervolging tegen hem zou instellen. Bij vonnis van 4 juni 2019 is de verdachte door de rechtbank te Amsterdam veroordeeld. De verdachte heeft op 5 juni 2019 hoger beroep ingesteld. Vervolgens wijst het gerechtshof op 21 december 2020 arrest.
Het hof is, gelet op de hierboven beschreven gang van zaken, van oordeel dat de berechting in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM. Hoewel de zaak in hoger beroep met de nodige voortvarendheid is behandeld is de termijnoverschrijding echter van zodanige omvang dat niet met de enkele vaststelling daarvan kan worden volstaan.
Het hof zou, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis hebben opgelegd. Gelet echter op het feit dat sprake is geweest van de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, acht het hof een taakstraf voor de duur van 220 uren subsidiair 110 dagen hechtenis passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 227b en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-706855-16 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-732006-16 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-706855-16 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-732006-16 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 december 2020.
mrs. A.P.M. van Rijn en T. de Bont zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]