In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 juni 2018, waarin hij was veroordeeld voor het telen en vervoeren van hennep. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5 kilo hennep op 17 april 2018 te Amsterdam, in vereniging met anderen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 juli 2020 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat het hof heeft meegenomen in zijn oordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het vonnis van de politierechter is vernietigd, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de bijdrage van de verdachte aan het drugscircuit. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep met 7 weken is overschreden, maar dit heeft niet geleid tot een lagere straf. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.