ECLI:NL:GHAMS:2020:3882
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van vonnis in strafzaak betreffende verkoop en bezit van cocaïne en MDMA met aandacht voor redelijke termijn en strafmotivering
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 21 oktober 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor de verkoop van cocaïne en het bezit van cocaïne en zes XTC-pillen (MDMA). Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen, gevolgd, maar heeft de strafmotivering van de politierechter vervangen door een eigen motivering. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, welke het hof heeft omgezet naar 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft bijgedragen aan de volksgezondheid en de criminaliteit door zich schuldig te maken aan de verkoop van verdovende middelen. Het hof heeft ook gekeken naar het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder in aanraking was gekomen met de politie en justitie, wat in zijn nadeel weegt.
Daarnaast heeft het hof de redelijke termijn in de procedure beoordeeld. De termijn is gestart op 23 december 2015, toen de verdachte in verzekering werd gesteld. De totale duur van de procedure was 4 jaar en 7 maanden, wat de redelijke termijn van twee jaar per instantie overschreed met 7 maanden. Het hof constateert dat deze overschrijding voornamelijk te wijten was aan het horen van getuigen in het buitenland op verzoek van de verdediging. Ondanks deze schending van de redelijke termijn, oordeelt het hof dat de opgelegde straf passend is, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden.