ECLI:NL:GHAMS:2020:3866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
23-001546-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met coördinerende rol en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Israël en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 5219,70 gram cocaïne op 17 april 2019 te Schiphol, in vereniging met een of meer anderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de dag van de invoer bij een hostel in Diemen aanwezig was om een koffer op te halen, die eerder door een medeverdachte met cocaïne was binnengebracht. De verklaringen van getuigen en het bewijs uit telefoongesprekken wezen op de betrokkenheid van de verdachte bij de smokkeloperatie. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de coördinerende rol van de verdachte in de smokkel in overweging genomen, evenals de grote hoeveelheid cocaïne die bestemd was voor verdere verspreiding. De verdachte werd als strafbaar verklaard op basis van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001546-20
datum uitspraak: 19 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-094033-19 tegen
[verdachte],
geboren (volgens opgave ter terechtzitting in hoger beroep) te [geboortedatum] (Israël) op [geboortedag] 1990,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5219,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Vaststaat dat de verdachte op 17 april 2019 is aangetroffen bij een hostel in Diemen, waar hij de koffer waarmee medeverdachte [medeverdachte] op 17 april 2019 ruim 5 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, kwam ophalen. Deze handeling komt overeen met de in de in beslag genomen telefoon van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen afspraak met contactpersoon ‘[naam]’. De getuige [getuige 1], de vriendin van de medeverdachte [medeverdachte], heeft verklaard dat zij in de telefoon van haar vriend [medeverdachte] een contact heeft gezien dat onder de naam ‘[naam]’/‘[naam]’ stond opgeslagen. Zij heeft deze [naam] omschreven als een man met een Arabisch uiterlijk met wie ze samen naar het [reisbureau] reisbureau zijn geweest, om hun tickets naar Aruba te regelen. De getuige [getuige 2], de taxichauffeur van de verdachte, heeft eveneens verklaard dat de verdachte voor drie personen tickets naar Aruba heeft geboekt en betaald en dat hij de verdachte daartoe heeft weggebracht naar Schiphol. Uit onderzoek naar de vluchtgegevens blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] op 9 april 2019 op dezelfde vlucht zaten en de tickets gelijktijdig zijn geboekt.
Uit de verklaringen van [getuige 1] volgt voorts dat [medeverdachte] voor zijn vertrek naar Aruba een zwarte koffer heeft geleend van de Arabische man, die de Arabische man op Aruba weer heeft opgehaald, waarna [medeverdachte] de koffer een dag voor vertrek naar Nederland weer van hem terugkreeg. Dat de getuige [getuige 1] heeft aangegeven op deze punten niet uit eigen waarneming te hebben verklaard, maar dit van haar vriend [medeverdachte] te hebben vernomen, doet aan de bewijskracht en betrouwbaarheid daarvan niet af, waarbij het hof nog opmerkt dat de verklaring van deze nauw bij de reis en bij [medeverdachte] betrokken getuige steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals de chatgesprekken op 10 en 14 april 2019 tussen [medeverdachte] en eerdergenoemde contactpersoon ‘[naam]’.
Getuige [getuige 2] heeft ook verklaard dat hij de verdachte, voor hij hem naar Schiphol bracht, eerst naar een hotel in Diemen heeft gereden om daar een koffer af te geven. Uit de camerabeelden van het hostel blijkt dat [medeverdachte] op 9 april 2019, vóór vertrek naar Aruba, het hotel heeft verlaten en kort erna het hotel is binnengekomen met een koffer die sterke overeenkomsten vertoonde met de koffer welke op 17 april 2019 (met cocaïne) bij [medeverdachte] is aangetroffen.
Onder de verdachte is daarnaast een betaalbewijs en een afschrift van de ‘[winkel]’ aangetroffen voor de aanschaf van een koffer en onderzoek heeft uitgewezen dat het unieke serienummer van deze koffer overeenkomt met de koffer met cocaïne die onder [medeverdachte] in beslag is genomen. Voorts is aan het contact ‘[naam]’ een Nederlands telefoonnummer gekoppeld, dat is gebruikt in combinatie met het Samsung toestel dat samen met de iPhone van de verdachte is aangetroffen in de taxi op 1 7 april 2019. Beide telefoons stralen daarnaast Nederlandse telefoonmasten aan in de periode van 4 april 2019 tot 9 april 2019, maar juist niet tussen 9 april 2019 en 15 april 2019 als de verdachte in Aruba is.
Gelet op al het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de verdachte beide voornoemde telefoons beheert, dat de accountnaam ‘[naam]’, die is opgeslagen in de telefoon van [medeverdachte], toebehoort aan de verdachte en dat de verdachte derhalve, zoals ook is verklaard door de getuige [getuige 1], de “Arabische man” is. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat ‘[naam]’ dezelfde persoon is als de verdachte.
Ten aanzien van hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd over het OVC-gesprek (het hof begrijpt: het Telio-gesprek, via de telefoonlijn in detentie) tussen [medeverdachte] en [getuige 1], overweegt het hof dat dit gesprek voor meerderlei uitleg vatbaar is, te meer bij het bezien van de gehele weergave van Telio-gesprekken tussen [medeverdachte] en [getuige 1], zoals gerelateerd in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 24 februari 2020 met nummer 19-033675-001 (los opgenomen). Het hof verbindt aan het door de raadsvrouw genoemde gesprek niet de betekenis die de raadsvrouw daaraan toekent in die zin dat daarmee de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 1] in het geding komt of zou worden ondergraven. De inhoud van het gesprek zou ten minste even goed kunnen passen bij het gegeven dat [medeverdachte] dringend lijkt aan te geven dat [getuige 1] te dezen anders dient te verklaren dan zij (tot dan toe) doet. Overigens acht het hof geenszins ondenkbaar dat (een van) de gesprekspartners er rekening mee zou kunnen houden dat een vanuit detentie gevoerd gesprek zou kunnen worden beluisterd. Het betreffende telefoongesprek doet dan ook niet af aan de te bezigen bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde betrouwbaarheidsverweer en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna vermeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 april 2019 te Schiphol, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5.219,70 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij, in lijn met de rechtbank, in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander opzettelijk cocaïne Nederland ingevoerd. Hij heeft bij deze smokkel een coördinerende en sturende rol gehad. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is zo groot, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De coördinerende rol van de verdachte wordt onderstreept doordat hij een ander de koffer met cocaïne naar Nederland heeft laten vervoeren en het grootste risico op ontdekking heeft laten lopen, terwijl hij zelf meer “uit het zicht” is gebleven.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof de ingevoerde hoeveelheid van ongeveer 5.219,70 gram cocaïne als uitgangspunt genomen. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen voor het invoeren van een hoeveelheid van 5.000 tot 6.000 gram cocaïne als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 tot 40 maanden en een gevangenisstraf voor de duur van 45 tot 48 maanden wanneer sprake is van “organisatie”. Nu de verdachte een organiserende rol heeft vervuld ten behoeve van het drugstransport, valt hij in laatstgenoemde categorie.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat, gelet op de ernst van het feit, in hetgeen zijdens de verdachte naar voren is gebracht geen grond wordt gevonden een lagere straf op te leggen dan de hieronder bedoelde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
46 (zesenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- één telefoontoestel (merk Apple, kleur wit) en
- geldbedrag van € 1.155,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.C. Römer en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 november 2020.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.