ECLI:NL:GHAMS:2020:3847

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
23-003596-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende opzettelijke teelt van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder de teelt van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk verklaard, maar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 128 hennepplanten en het wegnemen van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 april 2015 in zijn woning in Amsterdam een hennepplantage had, maar heeft onvoldoende bewijs gevonden voor de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van dit tweede feit.

De verdediging voerde aan dat de verdachte geen wetenschap had van de hennepplantage, omdat hij de woning had onderverhuurd. Het hof oordeelde echter dat dit alternatieve scenario niet aannemelijk was, gezien de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte en het feit dat hij toestemming voor een doorzoeking had geweigerd. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad in zijn woning een hoeveelheid van 128 hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003596-18
datum uitspraak: 22 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-075336-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover in hoger beroep aan de orde – dat:
feit 1.
hij op of omstreeks 15 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 128 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 2.
hij op of omstreeks 15 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (perceel [adres 2]) heeft weggenomen 1.379 kWh stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover in hoger beroep aan de orde – worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van feit 2 anders dan de politierechter tot een vrijspraak komt.

Vrijspraak feit 2

Naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan diefstal van de elektriciteit en kan het onder feit 2 tenlastegelegde om die reden niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1

Formeel verweer verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring, zoals deze door de verdachte is afgelegd bij (een derde) verhoor van 17 april 2015 te 16.48 uur, dient te worden uitgesloten van het bewijs nu de verdachte niet (opnieuw) op zijn consultatierecht is gewezen. De verdachte werd gehoord ten aanzien van een nieuwe verdenking (overtreding Opiumwet) zodat hij gewezen had moeten worden op de mogelijkheid om zijn raadsman te raadplegen.
Het hof is van oordeel dat dit verweer onbesproken kan blijven, nu de inhoud van deze verklaring door het hof niet als bewijsmiddel zal worden gebruikt.
Inhoudelijke verweren
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat verdachte de woning aan de [adres 2] te Amsterdam had onderverhuurd en geen wetenschap had van de kennelijk door die onderhuurder in de woning aangelegde hennepplantage. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte in de periode dat de hennepplantage zou zijn aangelegd en geëxploiteerd ziek was en het om die reden weinig aannemelijk is dat hij zich bezig hield met het opzetten en verzorgen van een hennepplantage. Tot slot is aangevoerd dat notities in de woning zijn aangetroffen met daarop verschillende handschriften waaruit kan worden afgeleid dat meerdere – en andere – personen betrokken waren bij de hennepplantage.
Voor zover het hof van oordeel is dat de verdachte (op eigen houtje) de hennepplantage heeft gehad, heeft de verdediging het voorwaardelijk verzoek gedaan tot een vergelijkend handschriftonderzoek en onderzoek naar dactyloscopische en/of DNA-sporen op de in de woning aangetroffen notities.
Het hof overweegt als volgt.
Op 15 april 2015 is in de door de verdachte gehuurde woning, op het adres waar hij ook ingeschreven stond, een hennepplantage met 128 hennepplanten aangetroffen. Het hof is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij elders woonde, de woning had onderverhuurd en dat de hennepplantage zou zijn aangelegd door die onderhuurder buiten de wetenschap en medewerking van de verdachte niet aannemelijk is geworden. Verdachte heeft geen andere gegevens verstrekt van de gestelde onderhuurder dan een enkele voornaam om dit alternatieve scenario ook maar enigszins controleerbaar of aannemelijk te maken, terwijl dit in de omstandigheden van dit geval wel op zijn weg had gelegen. Daar komt bij dat de verdachte over zijn aanwezigheid in de woning aan de [adres 2] voorafgaand aan de datum van het aantreffen van de hennepplanten niet consistent heeft verklaard en dat bovendien is gerelateerd dat hij toestemming voor een doorzoeking van die woning heeft geweigerd. Onder die omstandigheden moet de ontkenning van de verdachte dat hij de op 15 april 2015 in de door hem gehuurde woning aangetroffen hennepplanten aanwezig heeft gehad, als onaannemelijk terzijde geschoven worden.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die op 15 april 2015 de aangetroffen hennepplanten aanwezig heeft gehad. Dat de verdachte aan depressieve klachten leed, maakt dit oordeel niet anders. Niet is gebleken dat hij ten gevolge daarvan niet in staat was tot het bewezen te verklaren aanwezig hebben van de hennepplanten.
Het hof zal niet bewezen verklaren dat sprake is geweest van het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep op 15 april 2015. Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen van betrokkenheid van anderen bij de hennepplantage in de periode voorafgaand aan 15 april 2015, maar deze periode wordt niet in de tenlastelegging genoemd.
In deze situatie hoeft het hof dan ook geen beslissing te nemen op de hiervoor genoemde voorwaardelijke verzoeken van de zijde van de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 april 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 128 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, in samenhang met de hiervoor gegeven bewijsoverwegingen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 80 (tachtig) uren, subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht bij een veroordeling een voorwaardelijke taakstraf op te leggen en daarbij rekening te houden met de schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 128 hennepplanten in zijn woning. Het gebruik van hennep heeft grote schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid. Daarnaast worden met het kweken van hennep grote illegale winsten behaald en heeft de verdachte, door aldus te handelen, een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs.
Alhoewel het hof, anders dan de politierechter, het plegen van het enkele aanwezig hebben van hennep heeft bewezenverklaard, acht het hof, gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een taakstraf van langere duur dan door de politierechter is opgelegd passend en geboden. Het hof acht in beginsel een taakstraf voor de duur van 100 uur op zijn plaats.
Het hof zal echter rekening houden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, en ziet gelet op de duur van die overschrijding aanleiding om een korting van 10 procent toe te passen op de op te leggen straf, hetgeen leidt tot een taakstraf van 90 uren.
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van het beslag is het hof van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat met behulp daarvan het feit is begaan of voorbereid en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen
hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
34 STK Papier.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. L. Gouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 september 2020.
=========================================================================
[…]