ECLI:NL:GHAMS:2020:3846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
23-003595-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met opiumdelicten en de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van stroom. Het openbaar ministerie vorderde dat de betrokkene een bedrag van € 20.539,12 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 september 2020 heeft het hof de zaak onderzocht en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene op 15 april 2015 een hennepplantage met 128 hennepplanten in zijn woning had. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien en vastgesteld dat de betrokkene in totaal € 26.699,20 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, na aftrek van kosten.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verplichting opgelegd aan de betrokkene om een bedrag van € 12.216,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 244 dagen, mocht de betrokkene niet aan zijn betalingsverplichting voldoen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003595-18
datum uitspraak: 22 september 2020 (ontneming)
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met nummer 13-075336-15 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 20.539,12.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van het telen van hennep en diefstal van stroom.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 2 oktober 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.539,12 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van heden veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het opzettelijk aanwezig hebben van 128 hennepplanten op 15 april 2015.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere grondslag hanteert voor het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel en tot andere beslissingen komt ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 12.163,69 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen nu geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel omdat de betrokkene dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde in de onderhavige strafzaak en de rol van betrokkene zich heeft beperkt tot het verhuren van zijn woning.
Oordeel van het hof
Op woensdag 15 april 2015 werd naar aanleiding van een doorzoeking in de woning van betrokkene een hennepplantage aangetroffen met 128 hennepplanten, verdeeld over twee afzonderlijke kweekruimtes. [1]
Grondslag van het te ontnemen bedrag
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode voorafgaand aan het aantreffen van de kwekerij van
10 oktober 2014 tot 15 april 2015 hennep is gekweekt in de beide slaapkamers van de woning aan de [adres 2].
Gelet hierop en gelet op de hierna weergegeven indicatoren en constateringen is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene, samen met ten minste een ander, voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde datum, een ander strafbaar feit heeft begaan dan bewezen is verklaard, te weten het telen van hennep in een periode voorafgaand aan 15 april 2015 en dat deze teelt heeft geleid tot in ieder geval twee eerdere oogsten.
Aantal oogsten
De hennepkwekerij bevond zich in twee losstaande ruimtes. In de voorste ruimte A stond een kweektent met 65 planten en in de achterste ruimte B stond een kweektent met 63 planten. Betrokkene is vanaf 17 september 2014 huurder van de woning. [2]
Het hof gaat ervan uit dat in de kwekerij – voor de aangetroffen kweek – twee oogsten zijn gerealiseerd. Hierbij baseert het hof zich op de volgende feiten en omstandigheden:
  • er zijn notities aangetroffen waarop een groeischema was vermeld. Als datum aanvang hennepkweek was 10 oktober 2014 genoteerd. De notities geven een indicatie dat rond 9 december 2014 voor de eerste keer is geoogst;
  • gelet op de periode tussen de aanvangsdatum van 10 oktober 2014 en het aantreffen van de planten in tent 1, die ongeveer 8 weken oud waren, is aannemelijk dat in deze tent twee eerdere oogsten hebben plaatsgevonden;
  • er is een factuur aangetroffen van een onbekende webshop d.d. 30 oktober 2014 waarop diverse benodigdheden voor het kweken van hennep staan. Het betrof vijverfolie, assimilatielampen van 600 watt, vloerventilator en een dompel pomp. Vermoedelijk werden deze goederen aangeschaft voor de tweede kweektent, in deze hennepkwekerij zijn dergelijke goederen namelijk ook aangetroffen. Gezien de factuurdatum en de datum van het aantreffen van de hennepkwekerij is het aannemelijk dat er twee eerdere oogsten in deze tent hebben plaatsgevonden;
  • uit de notities kan worden afgeleid dat in beide kweekruimten niet tegelijkertijd werd geoogst, maar dat daar ongeveer 3 weken verschil tussen zat.
Bruto opbrengst twee oogsten
In het pand stonden in totaal 128 hennepplanten. [3] Op grond van het rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht van 1 juni 2010 (hierna: het BOOM-rapport 2010) en het aantal planten per m² zoals volgt uit het Rapport, is ervan uitgegaan dat de opbrengst per plant 31,8 gram bedroeg. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan 128 x 31,8 gram = 4.070,40 kilogram. [4]
De daadwerkelijke verkoopprijs kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 3.280,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan:
4.070 kilogram x € 3.280,00 = € 13.349,60
De totale bruto opbrengst per twee oogsten bedraagt dan:
2 x € 13.349,60 = € 26.699,20
Kosten
Het hof acht het aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het BOOM-rapport als volgt:
  • afschrijvingskosten € 300,00
  • hennepstekken € 364,80
-
variabele kosten € 426,24
Totaal €1.091,04 [5]
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene een bedrag van € 84,81 heeft betaald voor elektriciteitskosten. Deze zullen eveneens in mindering worden gebracht. De in aftrek te brengen kosten voor twee oogsten (2 x € 1.091,04 = € 2.182,08) en de betaalde elektriciteitskosten bedragen
€ 2.266,89.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het totaal genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door het hof geschat op € 26.699,20 - € 2.266,89 =
€ 24.432,31.
Verdeling van het voordeel
Over het aantal andere personen die betrokken waren bij de hennepkwekerij en over de omvang van hun werkzaamheden heeft de betrokkene geen verklaring afgelegd. Het dossier bevat hierover evenmin aanwijzingen. Uit de aangetroffen notities volgen voldoende aanwijzingen om aannemelijk te achten dat tenminste één ander bij de hennepkwekerij betrokken was. Nu de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, zal het hof er in het voordeel van de betrokkene van uitgaan dat één andere persoon betrokken was bij de kwekerij. Op basis van een pondspondsgewijze toerekening wordt de helft van het geschatte wederrechtelijk voordeel aan de betrokkene toegerekend. Het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene wordt geschat bedraagt 24.432,31:2 =
€ 12.216,15

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, dan ook de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van afgerond €
12.216,00.
Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat de betrokkene nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de betrokkene te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan de hiervoor vastgestelde hoogte van de betalingsverplichting.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 12.216,00 (twaalfduizend tweehonderdzestien euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 12.216,00 (twaalfduizend tweehonderd zestien euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 244 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. L. Gouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 september 2020.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij op 23 februari 2016 ondertekend door [naam 1] (hierna: het Rapport), p. 5.
2.Huurovereenkomst Woonstichting De Key van 17 september 2014 ondertekend door [naam 2] en [verdachte].
3.Het Rapport, p. 6.
4.Het Rapport, p. 6.
5.Het Rapport, p. 12.