ECLI:NL:GHAMS:2020:3762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
23-002697-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot horen anonieme bedreigde getuige in strafzaak Vandros

In de zaak Vandros heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om de anonieme bedreigde getuige D te horen toegewezen. De getuige D had eerder de status van anonieme bedreigde getuige gekregen in het onderzoek Kolbak, waar de verdachte niet voor vervolgd is, maar nu wel in de zaak Vandros. Het hof oordeelt dat de anonimiteit van de getuige blijvend gewaarborgd moet blijven, zoals bedoeld in de Wet getuigenbescherming. De verdediging had verzocht om de getuige D opnieuw te horen, maar het openbaar ministerie stelde dat een actualisering van de dreigingsanalyse voldoende zou zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de getuige D, die eerder had verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij een moordaanslag, opnieuw gehoord moet worden om de vragen van de verdediging te kunnen beantwoorden. Het hof benadrukt dat er geen ruimte is voor een hernieuwde toetsing van de status van de getuige, aangezien deze onherroepelijk is verleend. De zaak wordt verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van de getuige D.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002697-19
Uittreksel uit het proces-verbaal van de op 11 december 2020 in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam
Tegenwoordig zijn:
mr. R.P. den Otter, voorzitter,
mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R. Kuiper, leden,
mr. T. Kaandorp en mr. O.F. Qane, griffiers.
Het hof neemt de volgende beslissing en motiveert zoals hieronder verwoord.
Het verzoek van de verdediging en het standpunt van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2020 heeft de verdediging verzoeken gedaan met betrekking tot de getuige D. Op basis van de mededelingen van de advocaat-generaal moet worden aangenomen dat de getuige D in leven is. Om die reden kunnen de verzoeken van de verdediging onbesproken blijven voor zover deze tot uitgangspunt nemen dat de getuige D is overleden.
Daarmee resteert het verzoek om de getuige D als getuige te horen en daartoe opnieuw de procedure te doorlopen zoals voorzien in de artikelen 226a tot en met 226f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), teneinde te doen beoordelen of – ook in het onderzoek Vandros – de status van anonieme bedreigde getuige moet worden gehandhaafd.
Voorts is verzocht om in elk geval niet zonder meer aan te nemen dat door het plaatsvinden van een verhoor de anonimiteit van de getuige D niet gewaarborgd kan worden, zoals gerelateerd in het proces-verbaal van CI-officier van justitie B. Wind van 25 november 2016.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuige D, getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium, moet worden toegewezen, maar dat niet opnieuw de in artikel 226a Sv geregelde procedure behoeft te worden doorlopen. Volstaan kan worden met een actualisering van de dreigingsanalyse ten aanzien van de getuige D en zijn/haar omgeving.
De feitelijke gang van zaken
In 2004 is onder anderen tegen de verdachte het onderzoek Kolbak gestart op basis van de verdenking van onder meer – kort gezegd – afpersing in vereniging onder bedreiging met behulp van een vuurwapen van diverse personen. Tot de verdenking waarop dat onderzoek Kolbak was gericht, behoorde aanvankelijk ook het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van levensdelicten.
In dat onderzoek is aan getuige D op 20 juli 2006 door de rechter-commissaris de status verleend van anonieme bedreigde getuige zoals bedoeld in artikel 226a Sv. Bij de beslissing tot het verlenen van die status heeft de rechter-commissaris onder meer betrokken dat:
- de getuige D verdachte noemt als direct betrokkene bij een concreet misdrijf tegen het leven gericht;
- de getuige D of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd. En, dat die vrees in voldoende mate is komen vast te staat uit de in het strafdossier vermelde feiten en omstandigheden en de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht, alsmede uit de mededelingen van getuige D aan de rechter-commissaris over zijn/haar persoon en zijn/haar persoonlijke omstandigheden, dan wel die van andere in artikel 226a Sv bedoelde personen;
- de getuige D te kennen heeft gegeven ten gevolge van bedoelde vrees geen verklaring te willen afleggen, dan onder de omstandigheid dat zijn/haar identiteit verborgen wordt gehouden.
Deze beslissing tot het verlenen van de status van anonieme bedreigde getuige is onherroepelijk geworden, doordat het daartegen namens de verdachte ingestelde hoger beroep ongegrond is verklaard bij beschikking van de meervoudige raadkamer van de Rechtbank Haarlem van 24 augustus 2006. In die beschikking is onder meer overwogen:
“In het licht van het gegeven dat jegens verdachte verdenking bestaat van (onder meer) deelname aan een criminele organisatie waarbij – zoals uit het strafdossier naar voren komt – sprake is van gebruik van geweld en bedreiging, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de kring waartoe verdachte zou behoren, bereid is actie tegen de getuige te ondernemen, wanneer deze een de verdachte belastende verklaring zou afleggen. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat een getuige die verdachte noemt als direct betrokken bij een concreet misdrijf tegen het leven gericht in het kader van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zich zodanig bedreigd voelt dat hij/zij wil dat zijn/haar identiteit verborgen blijft.”
In een proces-verbaal van de (destijds) officieren van justitie J. Plooij en F. Teeven van 28 september 2006 is een zakelijke weergave opgenomen van de verklaring van de getuige D over de betrokkenheid van de verdachte bij de aanslag op het leven van [slachtoffer in zaken Fazant en Boeddha] in februari 2002.
Op 5 oktober 2006 heeft de getuige D bij de rechter-commissaris in de rechtbank Haarlem een verklaring afgelegd. Daarbij zijn ook de meer dan 50 vragen van de toenmalige raadsman van de verdachte door de getuige D beantwoord, waarbij het antwoord slechts bij enkele vragen door de rechter-commissaris is belet. In deze verklaring spreekt de getuige D meer in detail over hetgeen door hem/haar met name op clubavonden van de Amsterdamse chapter van de Hells Angels vanaf eind november, begin december 2000 zou zijn vernomen over betrokkenheid van de verdachte als opdrachtgever bij de voormelde aanslag op het leven van [slachtoffer in zaken Fazant en Boeddha].
In de zaak Kolbak is de verdachte – uiteindelijk – niet vervolgd voor strafrechtelijke betrokkenheid bij (een organisatie gericht op het plegen van) levensdelicten. De verdenking tegen de verdachte van betrokkenheid bij levensdelicten, waaronder de aanslag op het leven van [slachtoffer in zaken Fazant en Boeddha] op 26 februari 2002 te Amsterdam, is in de onderhavige zaak Vandros – waarvan het onderzoek Kolbak deel uitmaakt – wel aan de orde.
Tijdens de procedure in eerste aanleg in de zaak Vandros heeft de rechter-commissaris op 21 april 2016 het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige D toegewezen. De officier van justitie heeft toen aangekondigd een vordering te zullen doen om de getuige opnieuw met toepassing van artikel 226a Sv de status van anonieme bedreigde getuige te verlenen. Over het contact dat met het oog hierop is gezocht met de getuige D, heeft de CI-officier van justitie B. Wind op 25 november 2016 een proces-verbaal opgemaakt. Dat proces-verbaal houdt, onder meer, in:
“De getuige gaf te kennen destijds in 2006 naar waarheid te hebben verklaard maar thans niet meer bereid te zijn tot het afleggen van een verklaring uit vrees dat zijn/haar anonimiteit thans niet meer gewaarborgd kan worden en alsdan te verwachten ernstige represailles uit de hoek van [verdachte] en de Hells Angels. De medewerkers van het TBG (het hof leest: Team Bijzondere Getuigen van de politie Amsterdam) hebben het belang van de verdediging en het OM bij een verhoor benadrukt en er bij de getuige op aangedrongen zijn/haar medewerking te verlenen. De getuige gaf aan er over te zullen nadenken. Bij daaropvolgend contact gaf de getuige aan er goed over te hebben nagedacht maar uit vrees voor de gevolgen niet bereid te zijn tot medewerking. De getuige heeft een en ander gedetailleerd toegelicht.
De door de getuige genoemde en overige bij ondergetekende ambtshalve bekende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kom ik tot het oordeel dat sprake is van een reële vrees dat de anonimiteit van de getuige in geval van een nader verhoor niet gewaarborgd kan worden en dat het horen van de getuige vanwege zijn/haar veiligheid niet verantwoord moet worden geacht, ook niet in de modus van art. 226a Sv. Om die reden heb ik aan voornoemde leden van het TBG opdracht gegeven bij de getuige niet langer aan te dringen op medewerking aan een verhoor.
Over voornoemde feiten en omstandigheden kan omwille van de afscherming van de identiteit en de veiligheid van getuige D in dit proces-verbaal geen nadere mededeling worden gedaan. Separaat wordt hieromtrent de RC mr. Bianchi volledig geïnformeerd.”
Een proces-verbaal van bevindingen van mr. C.W. Bianchi, rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam van 25 november 2016, houdt onder meer in:
“De anonieme getuige ‘D’
Ik heb heden per mail een proces-verbaal van bevindingen van de CI-officier van justitie, mr. B. Wind, ontvangen dat er op neer komt dat het verhoor van deze bedreigde getuige niet kan plaatsvinden (…). De CI-officier van justitie heeft deze constatering mondeling aan mij toegelicht. Op basis van deze toelichting ben ik tot het oordeel gekomen dat het om veiligheidsredenen helaas niet mogelijk is om deze bedreigde getuige, op welke manier dan ook, te ondervragen.”
Daarmee is de discussie in eerste aanleg over het horen van de getuige D afgesloten. Een verhoor van de getuige D daarna heeft niet plaatsgevonden.
Beoordeling door het hof
Het hof is, met de verdediging en het openbaar ministerie van oordeel, dat het verzoek tot het horen van de getuige D dient te worden toegewezen. De verdediging wordt daarmee in de gelegenheid gesteld nadere vragen te stellen aan de getuige D, die zijn opgekomen naar aanleiding van onderzoeksresultaten en inzichten die zijn verkregen na het eerdere verhoor van de getuige D op 5 oktober 2006.
Het volgende moet worden vooropgesteld bij de beoordeling van de vraag of de getuige D op naam of anoniem dient te worden gehoord en of er in enige vorm een toetsing moet plaatsvinden van de eerder aan hem/haar verleende status van bedreigde getuige.
De artikelen 226a Sv tot en met 226f Sv zijn ingevoegd in het Wetboek van Strafvordering met de inwerkingtreding op 1 februari 1994 van de Wet getuigenbescherming (Stb. 1993, 603). Onderdeel van die wet vormt een met waarborgen omklede rechtsgang waarin wordt vastgesteld of een getuige, wegens een terechte vrees, uitsluitend onder dekking van anonimiteit behoeft te verklaren. Is in die rechtsgang onherroepelijk de status van bedreigde getuige verleend, dan dient de anonimiteit van deze getuige blijvend te worden gewaarborgd, zo spreekt als bedoeling van de wetgever uit de wettelijke regeling en uit de bijbehorende Memorie van Toelichting (zie:
Kamerstukken II1991/1992, 22 483, nr. 3, in het bijzonder p. 3-4, 18, 21, 25 en 26).
Voor een hernieuwde toetsing van de onherroepelijk aan de getuige D verleende status van anonieme bedreigde getuige bestaat daarom geen ruimte; niet in de door de verdediging voorgestane vorm van het opnieuw doorlopen van de artikel 226a-procedure, en ook niet in de door de advocaat-generaal gesuggereerde lichtere vorm. Een andere benadering zou niet alleen een doorkruising betekenen van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, maar zou ook betekenen dat anonieme bedreigde getuigen na het afleggen van hun verklaring nimmer kunnen leven zonder de vrees dat de overheid in enig later stadium alsnog aanleiding kan zien hun identiteit bekend te maken. Dat zou in strijd komen met de ratio van de Wet getuigenbescherming en de werking van die wet ondergraven.
Het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden die in deze zaak tot een ander oordeel moeten leiden, is gesteld noch aannemelijk geworden.
Ten overvloede wijst het hof op de volgende omstandigheden.
De verdachte is destijds in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken ten aanzien van de vordering tot verlening van de status van anonieme bedreigde getuige aan de getuige D. Ook heeft de verdachte gebruik gemaakt van de mogelijkheid in hoger beroep op te komen tegen de beslissing van de rechter-commissaris waarbij aan de getuige D deze status was verleend.
De verklaring van de anonieme bedreigde getuige D is afgelegd in het onderzoek tegen de verdachte onder de naam Kolbak, terwijl de verdachte voor het feit waarop die verklaring naar de inhoud betrekking heeft, niet in de zaak Kolbak, maar wel in de zaak Vandros wordt vervolgd. Het thema waarop dat verhoor betrekking had, is hetzelfde als het thema waarover de verdediging de getuige D thans wenst te horen. De verdachte is met zijn toenmalige raadsman aanwezig geweest bij het verhoor van de getuige D, waarbij namens de verdachte vragen aan de getuige zijn gesteld.
Het hof zal de zaak voor het horen van de anonieme bedreigde getuige D naar de raadsheer-commissaris verwijzen en daartoe de stukken in zijn handen stellen.