ECLI:NL:GHAMS:2020:3751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
23-000224-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bedrijfsinbraak met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2020. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten en had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel, die werd vernietigd. In plaats daarvan legde het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met bijzondere voorwaarden, waaronder medewerking aan een traject voor begeleid wonen. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een bedrijfsinbraak, waarbij materiële schade was veroorzaakt en dat zijn handelen bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte had eerder veelvuldig strafbare feiten gepleegd, maar er waren geen recente veroordelingen. Het hof achtte een voorwaardelijke ISD-maatregel te zwaar en besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte moest meewerken aan reclasseringstoezicht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000224-20
datum uitspraak: 18 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-684042-19 en 13-248165-17, alsmede 13-741136-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een bewijsmiddel aanvult.

Aanvulling bewijsmiddel

Het hof vult bewijsmiddel 4 aan in die zin dat na de laatste door de rechtbank opgenomen zin (‘Tijdens de aanhouding bleek NN1 ons verbalisant [verbalisant] en [verbalisant], ambtshalve bekend als zijnde: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats].’) wordt toegevoegd:
Wij verbalisanten, zagen dat [verdachte] volledig voldeed aan het eerder beschreven
signalement:
duidelijk zichtbaar logo op de linkerarm ter hoogte van de bicep.
de witte tekst op de linker kuit van de verdachte.
de witte zool van de sneaker.

Oplegging van straf

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met als bijzondere voorwaarden medewerking aan en verblijven in een instelling voor begeleid/beschermd wonen en dagbesteding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met als bijzondere voorwaarde medewerking aan begeleid wonen, met dadelijk uitvoerbaar reclasseringstoezicht.
De verdachte heeft bepleit dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden wordt opgelegd, met bijzondere voorwaarden.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Bij de inbraak is een deur geforceerd en is de kassalade weggenomen. Dit is een ernstig feit dat materiële schade heeft veroorzaakt. Het handelen van verdachte draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft bij het plegen van het strafbare feit kennelijk alleen gedacht aan de mogelijkheid er zelf financieel beter van te worden en heeft geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 augustus 2020 is hij eerder veelvuldig ter zake van strafbare feiten, waaronder diefstallen, onherroepelijk veroordeeld.
De Reclassering Nederland heeft in een adviesrapport van 28 augustus 2020 geadviseerd dat aan de verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke ISD-maatregel met als bijzondere voorwaarde medewerking aan een traject voor begeleid wonen en met dadelijk uitvoerbaar toezicht. Indien geen ISD-maatregel wordt opgelegd, adviseert de reclassering een lange voorwaardelijke gevangenisstraf met dezelfde voorwaarden. De reclassering beschrijft dat de verdachte al jarenlang vaak in de problemen komt. Hoewel er al acht jaar hulpverleners bij de verdachte zijn betrokken, blijft hij hun aanbevelingen in de wind slaan.
De verdachte is al vaak voor strafbare feiten veroordeeld. Van zeer recente veroordelingen is echter geen sprake. Zo dateert de laatste veroordeling voorafgaand aan deze strafzaak van anderhalf jaar geleden. Onder die omstandigheden is in dit geval een voorwaardelijke ISD-maatregel een te zware maatregel. Omdat het wel noodzakelijk is dat de verdachte meewerkt aan reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden om de kans op recidive te verkleinen, zal het hof een (langdurige) voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof zal niet bepalen dat het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar is, nu de verdachte geen misdrijf heeft gepleegd dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals vereist in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met na te noemen bijzondere voorwaarde passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan een traject voor begeleid wonen, zoals bij de instelling Ipse de Bruggen, Medin of de Binnenvest, ook als dat betekent dat de veroordeelde voor zijn verblijf aldaar dagbesteding moet uitvoeren.
Geeft de reclassering opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.J.A. Plaisier en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 september 2020.