ECLI:NL:GHAMS:2020:3743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
23-004534-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot afpersing en straatroof met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot afpersing in een apotheek, waarbij het personeel met een mes is bedreigd, en van straatroof samen met drie anderen. De feiten vonden plaats op 25 april 2018 en 1 december 2018 in Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 4 december 2019 werd uitgesproken. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de tenlasteleggingen en de verklaringen van getuigen. De verdachte werd medeplichtig geacht aan de poging tot afpersing, maar werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was bij de overval door op de uitkijk te staan en de deur open te houden. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan twee straatroven, waarbij geweld werd gebruikt tegen de slachtoffers. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004534-19
datum uitspraak: 30 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2019 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-030819-19 (hierna: zaak A), 13-020330-19 (hierna: zaak B) en 13-185691-19 (hierna: zaak C), alsmede 13-741176-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 25 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld één of meer medewerker(s) van [winkel] (vestiging Molenwijk) te dwingen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [winkel] (vestiging Molenwijk) toebehoorde, naar voornoemde een of meer medewerker(s) van [winkel] is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader eenmaal of meermalen een (vlees)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde een of meer medewerker(s) van [winkel] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op voornoemde een of meer medewerker(s) heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of een (plastic) tas aan voornoemde een of meer medewerker(s) heeft/hebben gegeven en/of (daarbij) voornoemde een of meer medewerker(s) (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "vullen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
een tot nu toe onbekend gebleven persoon op of omstreeks 25 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door die onbekend gebleven persoon voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld één of meer medewerker(s) van [winkel] (vestiging Molenwijk) te dwingen tot afgifte van één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [winkel] (vestiging Molenwijk) toebehoorde, naar voornoemde medewerker(s) van [winkel] is toegegaan, waarna die tot nu toe onbekend gebleven persoon eenmaal of meermalen een (vlees)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde medewerker(s) heeft getoond en/of voorgehouden en/of op voornoemde medewerker(s) heeft gericht en/of gericht gehouden en/of een (plastic) tas aan voornoemde medewerker(s) heeft gegeven en/of (daarbij) voornoemde medewerker(s) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "vullen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 25 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- bij voornoemd misdrijf op de uitkijk te staan en/of
- tijdens voornoemd misdrijf de (schuif)deur van de [winkel] (vestiging Molenwijk) of de (schuif)deur van het gebouw waarin de [winkel] (vestiging Molenwijk) was gevestigd open te houden en/of
- die een tot nu toe onbekend gebleven persoon na het plegen van voornoemd misdrijf een schuilplaats te verschaffen;
Zaak B:
1.
hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten een jas, van het merk Canada Goose heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een jas van het merk Canada Goose, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C:
1.
hij op of omstreeks 1 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg de Doctor H. Colijnstraat, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een Moose Knuckles jas met inhoud, te weten een ING-pas en/of een geldbedrag van EUR 150, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan voornoemde [slachtoffer 2] toebehoorde, door
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] (dreigend) te zeggen dat hij zijn jas moest geven, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) met een hamer, althans met een hard voorwerp, op zijn hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 1 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg de Doctor H. Colijnstraat, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een jas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan voornoemde [slachtoffer 3] toebehoorde, naar voornoemde [slachtoffer 3] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 3] bij zijn jas heeft/hebben vastgepakt en/of gegrepen en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] (dreigend) heeft/hebben gezegd dat hij zijn jas uit moest doen en moest geven, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (met kracht) op zijn hoofd, in elk geval op het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (met kracht) op/tegen zijn been, in geval op/tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A

Standpunt van partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het hem subsidiair ten laste gelegde in zaak A. De advocaat-generaal heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verklaring van de anonieme getuige op dossierpagina 10 voor het bewijs kan worden gebruikt.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in zaak A tenlastegelegde. Alleen de verklaring van de anonieme getuige zou de schakel kunnen vormen tussen de verdachte en de overval. Deze verklaring dient echter te worden uitgesloten van het bewijs.
Oordeel van het hof
Verklaring anonieme getuige
Volgens het derde lid van artikel 344a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) mag een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt niet tot het bewijs worden gebezigd, tenzij:
  • de bewijsbeslissing in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en
  • door of namens de verdachte niet op enig moment de wens te kennen is gegeven de persoon wiens identiteit niet blijkt te (doen) ondervragen.
In de onderhavige zaak heeft een anoniem gebleven getuige, waarvan de personalia ook niet bekend zijn gebleken, aan een verbalisant op straat verklaard dat zij twee jongens vanuit de [winkel] in de richting van [adres 1] zag rennen en aldaar op de [verdieping] verdieping van de flat een huis binnen zag gaan.
Dit betreft een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. In hoger beroep heeft de raadsman verzocht deze getuige te horen. Om die reden is niet voldaan aan de vereisten van het derde lid van artikel 344a Sv om de verklaring voor het bewijs te kunnen bezigen. Het hof zal daarom geen acht slaan op deze verklaring.
Relevante feiten en omstandigheden
Op 25 april 2018 omstreeks 11.30 uur heeft in [winkel] (vestiging Molenwijk) te Amsterdam een overval plaatsgevonden, waarbij de overvaller een medewerker met een mes bedreigde terwijl een ander de schuifdeur van de [winkel] openhield. Bij de overval is niets buit gemaakt.
De aangever heeft verklaard dat hij de overvaller samen met iemand zag wegrennen. De overvaller is door de aangever omschreven als een negroïde man met capuchon en met een reflector streep over de mouw van het donkere of zwarte jack (“Trainingsjack/regenjack (gladde stof)”) dat hij droeg. De persoon die met de overvaller is weggerend had volgens de aangever dezelfde lengte en hetzelfde postuur en droeg een capuchon over het hoofd. Getuige [getuige 1] heeft twee negroïde jongens vanuit de [winkel] naar buiten zien vluchtten, in de richting van [adres 1]. Beide waren in het zwart gekleed, één van hen droeg een jas met een reflector streep op de mouw. Ook getuige [getuige 2] zag omstreeks 11.30 uur twee jongens vanaf de [winkel] hard wegrennen in de richting van [adres 1].
Ter zitting zijn door het openbaar ministerie beschikbaar gestelde beveiligingsbeelden afgespeeld die de buitenkant van de [winkel] tonen vanaf de openbare bibliotheek aan de overkant rondom het tijdstip van de overval. Het hof heeft daarop waargenomen dat twee jongens enige tijd nabij de [winkel] bij elkaar staan, de [winkel] benaderen, vervolgens nog enige tijd bij elkaar staan en dan de [winkel] binnengaan. Daarbij is zichtbaar dat de jas van één van deze jongens iets lichter van kleur is dan de jas van de ander. Op enig moment hierna is een strook zwarte kleding waar te nemen van een persoon bij de ingang.
In het dossier bevinden zich eveneens
stillsvan camerabeelden uit de lift van de flat aan de [adres 1], op korte afstand, hemelsbreed ongeveer 200 meter, van de [winkel] gelegen. Bij de camerabeelden is de tijdsaanduiding 25-4-2018 (25 april 2018) 11:30 uur zichtbaar. Op deze beelden zijn twee jongens te zien die voldoen aan de signalementen gegeven door de aangever en getuige [getuige 1]. De ene jongen is gekleed in een donker regenjack met reflectorstreep. De andere jongen, gekleed in een nog donkerdere jas zonder reflectorstreep, is door meerdere verbalisanten herkend als de verdachte.
Conclusie
Verschillende getuigen hebben verklaard dat de jongens die betrokken waren bij de overval zijn gevlucht richting [adres 1]. Op grond van de herkenningen staat vast dat de verdachte de persoon in de meest donkere jas in de lift van de flat aan de [adres 1] is, hetgeen door de verdediging niet is betwist. De verdachte bevond zich dus zeer kort na de overval op korte afstand van de [winkel] met een ander in die lift. De verdachte en die ander voldoen aan de signalementen gegeven door de aangever en getuige [getuige 1] en voor wat betreft de kleur van de jassen ook aan de waarnemingen van de signalementen van het hof. Dat de verdachte, zoals door de raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting, in een andere zaak is omschreven als ‘licht getint’, is niet onverenigbaar met de omschrijving ‘negroïde’, zoals gegeven door getuige [getuige 1].
Uit deze omstandigheden kan met een voor bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden afgeleid dat de verdachte de persoon was die in de [winkel] de schuifdeur openhield tijdens de overval en op de uitkijk stond alsmede dat hij het voor medeplichtigheid vereiste opzet had op de (voorgenomen) afpersing. De verdachte heeft in overwegende mate gezwegen over de feiten. In hoger beroep is niet meer betwist dat een van de jongens in de lift de verdachte was, maar de verdachte heeft geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid in die lift, noch over de persoon met wie hij was, noch over zijn voorafgaande bezigheden die ochtend.
Het openhouden van de schuifdeur en het op de uitkijk staan, zijn gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Niet is gebleken dat de verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd die van dusdanig gewicht is dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het in zaak A primair tenlastegelegde medeplegen. Wel is bewezen dat de verdachte bij de overval opzettelijk behulpzaam is geweest, zodat hij zich aan medeplichtigheid aan de ten laste gelegde poging tot afpersing heeft schuldig gemaakt.

Vrijspraak ten aanzien van zaak B

Standpunt van partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde diefstal, nu korte tijd nadat de aangeefster haar jas miste, deze jas is aangetroffen bij de verdachte zonder dat de verdachte daar een geloofwaardige verklaring voor heeft gegeven.
De raadsman heeft het volgende bepleit. Het is niet mogelijk te achterhalen wie verantwoordelijk is geweest voor de diefstal, nu geen camerabeelden beschikbaar zijn. De verdachte wist niet en had ook niet redelijkerwijs hoeven vermoeden dat de jas van misdrijf afkomstig was. Hij moet daarom van zowel de heling als de diefstal worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte een jas onder zich had, die enkele uren eerder als gestolen was opgegeven. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze jas van misdrijf afkomstig was, zodat hij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Evenmin is komen vast te staan dat sprake is van een voor diefstal vereiste wegnemingshandeling van de verdachte. Ook het subsidiair ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak C

Standpunt van partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het medeplegen van beide feiten wordt veroordeeld.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten. De verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn onvoldoende betrouwbaar. Zij hebben kennelijk gaandeweg van meerdere kanten informatie verzameld en zijn daarmee beïnvloed, al dan niet door elkaar. De enkelvoudige fotoconfrontatie is evenmin voldoende betrouwbaar om als bewijs te worden gebruikt.
Oordeel van het hof
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben aangifte gedaan van een straatroof door vier jongens. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij een van de daders eerder had gezien. Hij kent hem uit de buurt en weet dat hij een neef is van zijn buurjongen, [naam 1] en dat hij op de [adres 2] woont. In zijn aanvullende verklaring heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de neef van [naam 1] twee oudere broers heeft die een tweeling zijn. Deze neef van [naam 1] is lichter dan zijn oudere tweelingbroers. Ook aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij een van de daders uit de wijk kent. Die dader woont tegenover [adres 3] in een woning op de hoek die hij aan de verbalisant aanwijst op Google maps. In zijn aanvullende verhoor verklaarde [slachtoffer 3] dat die dader, de jongen die [slachtoffer 2] heeft geslagen, de naam [verdachte] heeft.
Uit onderzoek door de politie blijkt dat de woning die de aangevers bedoelen de woning van de oma van verdachte is en dat de verdachte zich regelmatig in (de buurt van) die woning bevindt. De beschrijving die de aangevers hebben opgegeven van de persoon die [slachtoffer 2] heeft geslagen, komt overeen met het signalement van de verdachte. De verdachte is een neef van [naam 1] en is de jongere broer van twee oudere tweelingbroers.
Uit de verklaringen van de aangevers kort na het incident blijkt al dat zij in de richting van de verdachte wijzen. Dat zij in hun latere verklaringen over meer informatie beschikken dan in eerste instantie, wil niet zeggen dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd of dat zij elkaar hebben beïnvloed. Daarvoor bevinden zich in het dossier geen aanknopingspunten.
Er bevinden zich twee herkenningen in het dossier op basis van enkelvoudige fotoconfrontaties. Uitgangspunt is dat met een “herkenning” op basis van enkelvoudige confrontaties als de onderhavige zeer behoedzaam moet worden omgegaan en dat een bewezenverklaring daarop niet in overwegende mate kan worden gebaseerd. De overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, ondersteunen de enkelvoudige fotoconfrontaties echter in voldoende mate om deze toch voor het bewijs te kunnen gebruiken.
Ten aanzien van het medeplegen is het volgende van belang. De twee aangevers, die bevriend zijn, liepen gezamenlijk op straat. Zij zijn door vier personen gevolgd, die sneller achter hen aan liepen zodra de aangevers sneller liepen en die uiteindelijk op hen kwamen afrennen, waarna drie jongens zich op één aangever hebben gericht en een vierde jongen zich gelijktijdig met de tweede aangever bemoeide. Tegen beide aangevers is door één of meer personen geweld gebruikt of gedreigd met geweld en van beide aangevers is geprobeerd de jas weg te nemen. Bij aangever [slachtoffer 2] is dat gelukt, bij aangever [slachtoffer 3] is het bij een poging gebleven. Zij zijn vervolgens gezamenlijk weggerend, de medeverdachte die [slachtoffer 3] had aangevallen achter de andere drie aan. Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm af dat de daders kennelijk onderling het plan hadden om beide aangevers van bezittingen te beroven en aan te vallen en dat zij daartoe hun handelen op elkaar hebben afgestemd. Door beide aangevers gelijktijdig aan te vallen (zodat deze elkaar niet te hulp konden schieten) hebben de daders de kans op een succesvolle beroving vergroot. Op die wijze hebben de vier daders nauw en bewust met elkaar samengewerkt.
Over bovengenoemde belastende feiten en omstandigheden heeft de verdachte geen ontzenuwende verklaring afgelegd. De verdachte heeft zich voortdurend op zijn zwijgrecht beroepen en geen antwoord willen geven op vragen, waaronder op de vraag of hij bij de straatroof aanwezig was.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte een van de daders van de straatroof is en dat hij zich daardoor als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het in zaak C onder 1 en 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de Zaak A subsidiair en in de zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1. subsidiair
een tot nu toe onbekend gebleven persoon op 25 april 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door die onbekend gebleven persoon voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerker van [winkel] (vestiging Molenwijk) te dwingen tot afgifte van een geldbedrag dat aan [winkel] (vestiging Molenwijk) toebehoorde, naar voornoemde medewerker van [winkel] is toegegaan, waarna die onbekend gebleven persoon een mes aan voornoemde medewerker heeft getoond en op voornoemde medewerker heeft gericht en een (plastic) tas aan voornoemde medewerker heeft gegeven en (daarbij) voornoemde medewerker (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "vullen", terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 25 april 2018 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest door
- bij voornoemd misdrijf op de uitkijk te staan en
- tijdens voornoemd misdrijf de (schuif)deur van de [winkel] (vestiging Molenwijk) open te houden;
Zaak C:
1.
hij op 1 december 2018 te Amsterdam, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een Moose Knuckles jas met inhoud, te weten een ING-pas en een geldbedrag van € 150, dat aan voornoemde [slachtoffer 2] toebehoorde, door
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] (dreigend) te zeggen dat hij zijn jas moest geven en
- voornoemde [slachtoffer 2] met een hard voorwerp op zijn hoofd te slaan;
2.
hij op 1 december 2018 te Amsterdam, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een jas, die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, naar voornoemde [slachtoffer 3] is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders
- voornoemde [slachtoffer 3] bij zijn jas hebben vastgepakt en
- tegen voornoemde [slachtoffer 3] dreigend hebben gezegd dat hij zijn jas uit moest doen en moest geven en
- voornoemde [slachtoffer 3] met kracht op zijn hoofd hebben gestompt en
- voornoemde [slachtoffer 3] met kracht tegen zijn been hebben geschopt.
Hetgeen in de zaak A subsidiair en in de zaak C onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A subsidiair en in de zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan poging tot afpersing.
Het in de zaak C onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak C onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A subsidiair en in de zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Vonnis van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van zaak A subsidiair, B subsidiair en C onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 9 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A subsidiair, B subsidiair en C onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 9 maanden, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan aanwijzingen van de (volwassenen)reclassering wat betreft dagbesteding en behandeling, waarbij de reclassering afstemt met de begeleiders van het nazorgtraject van de in een andere strafzaak inmiddels onherroepelijk opgelegde ISD-maatregel.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is medeplichtig aan een poging tot afpersing in een [winkel], waarbij het personeel met een mes is bedreigd. Daarnaast heeft hij zich met drie anderen schuldig gemaakt aan een straatroof. Daarbij is een van de slachtoffers met een hard voorwerp op zijn hoofd geslagen. Het andere slachtoffer is geschopt en geslagen.
Voor de slachtoffers van deze gewelddadige feiten moet het een heel beangstigende ervaring zijn geweest. Kennelijk was de verdachte alleen uit op financieel voordeel en heeft hij op geen enkel moment rekening gehouden met de gevolgen die dit heeft voor anderen. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden door zich telkens te beroepen op zijn zwijgrecht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 juli 2020 is hij eerder ter zake van geweld- en vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Uit dit uittreksel blijft eveneens dat de verdachte in januari 2020 onherroepelijk is veroordeeld tot een ISD-maatregel.
Ter zitting heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij binnen het kader van zijn ISD-maatregel een opleiding volgt en gesprekken voert met een psycholoog. Voor de komende anderhalf jaar zijn er plannen gemaakt voor onder meer behandeling en uitstroom naar een begeleid wonen-traject.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft in eerste aanleg – toen de verdachte nog niet tot een ISD-maatregel was veroordeeld in een andere zaak – geadviseerd een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. In hoger beroep heeft de Raad niet nader geadviseerd, omdat de verdachte inmiddels negentien jaar oud is.
Het hof acht het – net als de advocaat-generaal en de raadsman – niet wenselijk om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Hoewel dat in beginsel passend zou zijn bij de ernst van de feiten, zou het het ingezette ISD-traject ernstig doorkruisen als de verdachte na uitstroom naar een begeleid wonen-traject opnieuw maanden vast zou komen te zitten. Vanwege de ernst van de feiten en om de verdachte ervan te weerhouden na afloop van de ISD-maatregel terug te vallen in het plegen van strafbare feiten, zal het hof een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Het hof verklaart minder feiten bewezen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Het hof houdt daarnaast in het voordeel van de verdachte rekening met de na het plegen van de bewezen verklaarde feiten opgelegde ISD-maatregel. Om die reden zal het hof ook een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen van kortere duur dan door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof zal daaraan geen bijzondere voorwaarden verbinden, om te voorkomen dat het nazorgtraject van de ISD-maatregel wordt doorkruist door begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden. De (volwassenen)reclassering is niet betrokken bij de onderhavige strafzaak en heeft geen advies gegeven over de wenselijkheid van begeleiding en de vraag in hoeverre een dergelijk begeleidingstraject goed af te stemmen is met het nazorgtraject van de ISD-maatregel.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 48, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 75 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Om het hiervoor beschreven ISD-traject van de verdachte niet te doorkruisen, zal het hof, in overeenstemming met die standpunten, de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak A (met parketnummer 13-030819-19) primair en in de zaak B (met parketnummer 13-020330-19) primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (met parketnummer 13-030819-19) subsidiair en in de zaak C (met parketnummer 13-185691-19) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A (met parketnummer 13-030819-19) subsidiair en in de zaak C (met parketnummer 13-185691-19) onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 13 november 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2017, parketnummer 13-741176-16, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 75 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.L. Leenaers en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker en S. Abelsma, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juli 2020.
Mr. M.L. Leenaers en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.