ECLI:NL:GHAMS:2020:3725

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
23-004479-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na poging doodslag en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979 op de Nederlandse Antillen, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad. Hij was aangeklaagd voor poging tot doodslag en mishandeling van een ambtenaar, gepleegd op 5 december 2018 te Amsterdam. De verdachte had een willekeurige voorbijganger met een mes in de rug gestoken en een buitengewoon opsporingsambtenaar mishandeld. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdediging vrijspraak bepleit, onder andere op basis van de psychische toestand van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige en progressieve vorm van schizofrenie, waardoor hij ten tijde van de feiten niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. Het hof heeft de tenlasteleggingen bewezen verklaard, maar de verdachte niet strafbaar geacht vanwege zijn ziekelijke stoornis. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging en er is TBS met dwangverpleging opgelegd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen, met een schadevergoeding van € 2.308,18, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004479-19
datum uitspraak: 19 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669105-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 5 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in haar rug en/of schouder, althans haar lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiairhij op of omstreeks 5 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld, door die [benadeelde] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in haar rug en/of schouder, althans haar lichaam, te steken en/of te snijden;
2.hij op of omstreeks 5 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door, die [verbalisant] met zijn, verdachtes, platte hand (met kracht) tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

4.Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zich – primair – baserend op de verklaring van de verdachte dat hij zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkent. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet: als gevolg van de psychische gesteldheid van de verdachte heeft bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbroken.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde leidt het hof uit de inhoud van het voorliggende dossier het volgende af. Op 5 december 2018 is mevrouw [benadeelde] met een mes in haar rug gestoken toen zij zich op station Sloterdijk te Amsterdam bevond. Het slachtoffer verloor de man die haar had gestoken niet uit het oog, ging hem achterna en wees de verdachte vervolgens als de dader aan. Hierop werd de verdachte door een omstander staande gehouden. Daarbij werd een mes bij de verdachte aangetroffen, waarop zich – naar later bleek – DNA-materiaal van het slachtoffer bevond. Gelet op het voorgaande en de te bezigen bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte de persoon is die het slachtoffer met een mes in haar rug heeft gestoken. De betrokkenheid van de verdachte bij het onder 2 tenlastegelegde volgt evenzeer uit de inhoud van de bewijsmiddelen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan van het niet bewezen kunnen verklaren van opzet in verband met de psychische toestand van de verdachte pas sprake zijn indien bij een verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Voor de stelling dat de verdachte in een situatie als voornoemd verkeerde is, zowel ten aanzien van het onder 1 als ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, geen enkel concreet aanknopingspunt in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting te vinden. Gelet daarop en op het handelen van de verdachte zoals dat uit de bewijsmiddelen volgt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte doelbewust op mevrouw [benadeelde] heeft ingestoken en doelbewust agent [verbalisant] heeft geslagen.
Ten slotte overweegt het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde dat de verdachte met zijn handelen minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van mevrouw [benadeelde]. Door een mes – waarvan het lemmet van niet te verwaarlozen lengte is – in de rug van het slachtoffer te steken met een zodanige kracht dat daardoor een centimeters diepe wond ontstond heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat vitale organen of (slag)aders zouden worden geraakt en dat het slachtoffer als gevolg daarvan het leven zou kunnen laten.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien met de overige inhoud van de bewijsmiddelen, acht het hof de onder 1 tenlastegelegde poging doodslag en de onder 2 tenlastegelegde mishandeling van een ambtenaar in functie wettig en overtuigend bewezen. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primairhij op 5 december 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, [benadeelde] met een mes in haar rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 5 december 2018 te Amsterdam [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door [verbalisant] met zijn, verdachtes, platte hand tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft, verwijzend naar de overwegingen en conclusies van gedragskundigen, gesteld dat ten tijde van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde een ziekelijke stoornis bij de verdachte bestond, dat die feiten daardoor in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en de verdachte derhalve niet strafbaar is.
De raadsvrouw heeft zich bij voornoemd standpunt aangesloten.
Het hof is van oordeel dat de bewezen geachte feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en overweegt daartoe het volgende.
Het hof heeft kennisgenomen van het NIFP-rapport, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van
13 september 2019 van [naam 1], psychiater, en [naam 2], psycholoog. Dit rapport houdt, onder meer en zakelijk weergegeven, het volgende in:
Betrokkene lijdt aan een ernstige en progressieve vorm van schizofrenie en een stoornis in cocaïne- en alcoholgebruik (matig-ernstig van aard). Hij is, zo komt uit de behandelinformatie naar voren, een zorgwekkende zorgmijder. Er is, gelet op het huidige beeld, afgezet tegen zijn vroegere functioneren, sprake van breed cognitief verval in het kader van de voortschrijdende schizofrene stoornis in combinatie met middelengebruik. Hoewel het huidige intellectuele niveau van functioneren niet te objectiveren was, functioneert betrokkene thans naar alle waarschijnlijkheid op zeer laag niveau. Gedurende het onderzoek stonden negatieve symptomen, zoals apathie, gebrek aan aandrift en initiatief, vervlakking, innerlijke leegte en energieverlies op de voorgrond.
De schizofrenie en het middelengebruik waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Betrokkene was in aanloop naar het tenlastegelegde chronisch psychotisch en vrijwel voortdurend onder invloed van middelen. De stoornissen zijn volledig met elkaar verweven en het middelengebruik heeft een ongunstige invloed op de aanwezige psychotische problematiek.
Betrokkene was in aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde chronisch psychotisch en vrijwel voortdurend onder invloed van middelen. Er is sprake van massale psychopathologie, onder meer gepaard gaand met chronische wanen en hallucinaties. Er kan worden vastgesteld dat er geen situationele aanleiding of een reëel conflict aan het steekincident voorafging. Het tenlastegelegde, indien bewezen, imponeert gepleegd te zijn vanuit een (uitsluitend) pathologisch, namelijk psychotisch motief. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, adviseren onderzoekers Uw rechtscollege derhalve betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
Het hof neemt de, deugdelijk onderbouwde, conclusies en adviezen uit het hierboven weergegeven rapport over en maakt deze tot de zijne. Dit betekent dat voor het hof vaststaat dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ten gevolge waarvan die feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Daarmee is de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Oplegging van maatregel

8.1.
Algemeen
De rechtbank Amsterdam heeft aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging zal opleggen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan alle voorwaarden voor de oplegging van TBS, nu geen sprake is van een kans op recidive. Verder heeft zij aangevoerd dat de oplegging van TBS met dwangverpleging een onevenredig zwaar middel is en heeft zij het afgeven van een zorgmachtiging dan wel de oplegging van TBS met voorwaarden bepleit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zonder enige reële aanleiding, het slachtoffer met een mes in haar rug gestoken. Dat dit incident geen fatale afloop heeft gehad is geenszins aan de verdachte te danken. Het handelen van de verdachte heeft tot op de dag van vandaag nog grote impact op het leven van het slachtoffer en haar naasten. Bij hen heerst een groot gevoel van onveiligheid nu het slachtoffer als willekeurige passant op gewelddadige wijze is aangevallen.
De verdachte heeft voorts de lichamelijke integriteit van een buitengewoon opsporingsambtenaar geschonden door hem te slaan.
Zoals hiervoor overwogen acht het hof de verdachte niet strafbaar voor zijn handelen, zodat hem geen straf kan worden opgelegd.
8.2.
TBS-maatregel
Ten aanzien van de vraag of de TBS-maatregel dient te worden opgelegd, overweegt het hof als volgt.
Het hof baseert zijn oordeel wederom op hetgeen door de gedragskundigen in eerdergenoemd PBC-rapport is geconcludeerd en geadviseerd. Dit rapport houdt – onder meer en zakelijk weergegeven – in:
Het recidiverisico wordt zowel klinisch als met behulp van semigestructureerd risicotaxatie
instrument (HKT-R3) ingeschat als tenminste matig. Betrokkene lijdt aan een ernstige en progressieve vorm van schizofrenie en een stoornis in middelengebruik. Er is snel sprake van oplopende spanningen en toename van wanen en hallucinaties, vooral in combinatie met middelengebruik. Betrokkene heeft een zeer uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis met meerdere gedwongen opnames. Er is beperkt probleembesef en onvoldoende probleeminzicht. Betrokkene is een zorgmijder en weigert met enige regelmaat zijn antipsychotische depotmedicatie. Wanneer er met behulp van de SAPROF4 wordt gekeken naar beschermende factoren, wordt duidelijk dat er nauwelijks beschermende factoren zijn; betrokkene heeft geen stabiele woonsituatie, geen dagbesteding en een erg beperkt, maar wel betrokken netwerk.
Om het recidiverisico bij betrokkene blijvend te kunnen terugdringen is een langdurige behandeling en inbedding in een gesloten forensisch psychiatrische setting noodzakelijk. Hier kan hij adequaat worden ingesteld op antipsychotische medicatie en de psychiatrische zorg, bejegening en structuur krijgen, die hij nodig heeft. Hierbij wordt gedacht aan plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) op een afdeling voor psychotische patiënten met aandacht voor betrokkenes lage niveau van functioneren. Betrokkene kan hier langdurig worden behandeld en gestabiliseerd en uiteindelijk langzaam en gradueel worden geresocialiseerd, waarbij langdurig verblijf in een (forensisch) beschermende woonvoorziening als hoogst haalbare wordt ingeschat. Een voorwaardelijk kader wordt niet haalbaar geacht, omdat betrokkene, gezien de ernst van zijn psychopathologie, niet in staat wordt geacht zich te houden aan voorwaarden. Op basis van het als ten minste matig ingeschatte recidiverisico, de ernst van de stoornissen, de aard en ernst van het tenlastegelegde – indien bewezen – en de noodzakelijke langdurige zorg en inbedding adviseren onderzoekers Uw rechtscollege betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof neemt ook deze conclusies en bevindingen over, nu deze deugdelijk zijn onderbouwd.
Uit de hiervoor onder 7 en 8 weergegeven overwegingen van de gedragskundigen leidt het hof af, dat de verdachte niet alleen ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, maar ook thans nog lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waarbij het recidiverisico ten minste als matig wordt ingeschat indien niet wordt ingegrepen. De kans op herhaling kan alleen maar op aanvaardbare wijze worden verminderd door het langdurig plaatsen van de verdachte in een zo gestructureerd mogelijk regime van toezicht en behandeling.
Het moet voor de verdachte niet mogelijk worden geacht zich te houden aan voorwaarden in het kader van TBS met voorwaarden.
Het gevaar voor de veiligheid van anderen en voor de algehele veiligheid van personen kan slechts afdoende worden afgewend door het opleggen van TBS met dwangverpleging, nu slechts in dit kader voldoende stevige voorwaarden worden geschapen voor een noodzakelijk te achten behandeling in een langdurige, intensieve en hoog beveiligde setting en dit de meest solide basis voor behandeling en terugvalpreventie biedt.
In het voorgaande ligt besloten dat (behandeling in het kader van een eventueel voor te bereiden) zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg evenmin in aanmerking komt nu de maatschappij op geen enkele andere wijze adequaat tegen de verdachte kan worden beschermd dan door het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten doet aan het voorgaande niet af, nu het recidivegevaar genoegzaam blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Waarbij het hof nog opmerkt dat de deskundigen hebben geconstateerd dat sprake is van toenemende wanen en hallucinaties. Gelet op het voorgaande, bezien in het licht van de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder feit 1 primair, is, anders dan bepleit door de raadsvrouw, het opleggen van TBS met dwangverpleging evenmin onevenredig zwaar te achten.
8.3.
Concluderend
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte leed ten tijde van de bewezenverklaarde feiten aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dat is thans nog steeds het geval. Er is daarnaast sprake van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld. Voorts is het hof gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging vereist.
Het hof constateert voorts dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de TBS niet op voorhand is gemaximeerd.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege passend en geboden.

9.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.308,18, bestaande uit de volgende schadeposten:
materiële schade: totaal € 1.008,18
beschadigde kledingstukken € 150,00
eigen risico voor ambulancevervoer en ziekenhuiskosten € 385,00
parkeerkosten voor o.a. bezoek aan de huisarts, GGD en Slachtofferhulp € 39,32
opname verlofuren € 381,36
kosten voor een psychosomatisch oefentherapeut € 52,50
immateriële schade € 1.300,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hierbij heeft hij gevorderd de gijzeling op één dag te stellen gelet op zijn standpunt dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van TBS met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering tot schadevergoeding bepleit. Subsidiair heeft zij het hof verzocht rekening te houden met de draagkracht van de verdachte en de toe te wijzen vordering te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit de hierboven onder I. a) tot en met e) en onder II. genoemde schade. Daarbij is in aanmerking genomen dat van de zijde van de verdachte die schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde niet gemotiveerd is betwist en de vordering het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. De verdachte is tot vergoeding van die schade, met een totaalbedrag van € 2.308,18, gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de onderscheidenlijke data zoals hierna vermeld. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Gelet op de omstandigheden dat de verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking wordt gesteld, stelt het hof de duur van de gijzeling vast op ten hoogste één dag. Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw, gaan aanleiding het toegewezen bedrag te matigen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel – kortgezegd – TBS met dwangverpleging is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
De schadevergoedingsmaatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.308,18 (tweeduizend driehonderdacht euro en achttien cent) bestaande uit € 1.008,18 (duizend acht euro en achttien cent) materiële schade en
€ 1.300,00 (duizend driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.308,18 (tweeduizend driehonderdacht euro en achttien cent) bestaande uit € 1.008,18 (duizend acht euro en achttien cent) materiële schade en € 1.300,00 (duizend driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 5 december 2018 over een bedrag van € 150,00 ter zake van beschadigde kledingstukken;
- 31 december 2018 over een bedrag van € 385,00 ter zake van eigen risico voor ambulancevervoer en ziekenhuiskosten 2018;
- 3 januari 2019 over een bedrag van € 381,36 ter zake van opname verlofuren;
- 31 januari 2019 over een bedrag van € 39,32 ter zake van parkeerkosten;
- 25 februari 2019 over een bedrag van € 52,50 ter zake van kosten voor een psychosomatisch oefentherapeut;
en van de immateriële schade op 5 december 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.L. Bruinsma en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 augustus 2020.
mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.