ECLI:NL:GHAMS:2020:3615

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
200.275.933/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarige met vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, [kind A]. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2020 aangevochten, waarin zijn verzoek om omgang met [kind A] was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [kind A] sinds haar geboorte in een onveilige situatie verkeert, waarbij de vader zich verbaal agressief heeft opgesteld en niet in staat is gebleken om in het belang van [kind A] te handelen. De rechtbank had eerder de ouders in de uitoefening van hun ouderlijk gezag geschorst en de GI belast met de voogdij over [kind A]. Het hof heeft geconcludeerd dat omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [kind A]. De vader heeft geen gronden kunnen aanvoeren die zouden rechtvaardigen dat omgang met hem in het belang van [kind A] zou zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij ook skypecontacten zijn uitgesloten, omdat deze een onaanvaardbaar risico op terugval voor [kind A] met zich meebrengen. De vader dient eerst te werken aan zijn emotieregulatie en de strijd met de GI te staken voordat er ruimte kan ontstaan voor contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.275.933/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/650926/FA RK 18-4331
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2020 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- [de grootmoeder] (hierna te noemen: de grootmoeder);
- [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 17 maart 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 januari 2020.
2.2
De GI heeft op 19 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de vader van 24 augustus 2020 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2020, tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.273.713/01 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker en pleegzorgwerker;
- de grootmoeder, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, namens diens kantoorgenoot mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, advocaat te Rotterdam;
- de pleegvader;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Uit de – begin 2017 verbroken – relatie van [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [kind A] geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] . Voorts is uit die relatie geboren [B] (hierna te noemen: [kind B] ) [in] 2015 te [geboorteplaats] . De vader heeft [kind A] en [kind B] erkend.
3.2
[kind A] is korte tijd na haar geboorte onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Van februari 2013 tot 6 juli 2017 heeft zij bij de grootmoeder gewoond.
3.3
Bij beschikking van 6 juli 2017 van de rechtbank Noord-Holland zijn de ouders in de uitoefening van hun ouderlijk gezag geschorst voor de duur van drie maanden en is de GI gelijktijdig belast met de voorlopige voogdij over [kind A] . [kind A] is op 6 juli 2017 in een pleeggezin geplaatst.
Bij beschikking van 25 oktober 2017 van voormelde rechtbank is het ouderlijk gezag van de ouders over [kind A] beëindigd en is de GI belast met de voogdij over [kind A] .
3.4
Sinds 23 mei 2018 verblijft [kind A] in het huidige perspectief biedend pleeggezin, waar [kind B] reeds sinds zijn geboorte verblijft.
3.5
Bij tussenbeschikking van 21 november 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de vader eens per maand tijdens de begeleide bezoekmomenten van de grootmoeder met [kind A] gedurende maximaal 10 minuten (of zoveel korter als haalbaar) skypecontact met [kind A] mag hebben. De behandeling omtrent het verzoek van de vader tot omgang is aangehouden tot een nader te bepalen datum in de maand mei 2019.
3.6
Bij tussenbeschikking van 12 juni 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de vader eens per acht weken tijdens de begeleide bezoekmomenten van de grootmoeder met [kind A] aanwezig mag zijn, behalve als de GI van oordeel is dat de spanningen voor [kind A] te hoog oplopen. De behandeling van het verzoek is ditmaal aangehouden tot december 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader te bepalen dat hij en [kind A] een keer in de twee weken omgang met elkaar hebben, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht, afgewezen,
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat hij en [kind A] een keer in de twee weken omgang met elkaar hebben, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in het belang van [kind A] wenselijk acht.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU
5.2
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge lid 3 van voormeld wetsartikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De vader stelt - samengevat - dat er geen gronden zijn voor een algehele ontzegging van de omgang. Het was een bijzonder rigoureus besluit van de rechtbank om hem de omgang te ontzeggen na één (in de ogen van de GI) mislukt omgangsmoment, waarbij het afgesproken ‘moppermoment’ vooraf bovendien niet had plaatsgevonden. De omgang tussen de vader en [kind A] loopt an sich goed en de vader betwist [kind A] te belasten. Maar zelfs als haar wel zou belasten, quod non, dan geldt dat de frustratie van de vader mede voortvloeit uit het ontbreken van contact en omgang met [kind A] en uit de opstelling van de jeugdzorgwerker. De vader is na zeventien jaar behandeling bij de GGZ uitbehandeld, zodat een nieuwe behandeling niet aan de orde is. De door de GI gestelde voorwaarden dat de vader zich dient te laten behandelen zijn zodoende onhaalbaar en betekenen feitelijk dat de vader [kind A] helemaal niet meer zal zien. Dit gevoel van wanhoop overheerst al geruime tijd bij de vader en zorgt voor de nodige frustraties. Zowel [kind A] als de vader hebben recht op omgang met elkaar en regelmatige omgang is in het belang van [kind A] . Er dient een nieuwe jeugdzorgwerker te worden aangewezen die denkt in mogelijkheden in plaats van verboden. De omgang inclusief ‘moppermoment’ kan wellicht plaatsvinden in een neutrale omgeving, bijvoorbeeld bij Accare in [plaats] , zodat de frustratie bij de vader zal verminderen hetgeen een argument vormt om omgang vast te stellen, aldus de vader.
5.4
De GI voert - samengevat - aan dat gebleken is dat in gesprek gaan met de vader erg moeilijk is vanwege zijn verbaal dreigende houding en dat het de vader niet lukt om vanuit een ander dan zijn eigen perspectief naar de situatie te kijken. Zo lijkt de vader ook in zijn beroepschrift hoofdzakelijk naar zijn eigen belangen en wensen te kijken. Het moppermoment voorafgaand aan het tweede bezoek is door de vader zelf afgezegd en tijdens dat bezoek liet de vader zich niet door de jeugdzorgwerker begrenzen. Het bezoek heeft een grote negatieve weerslag gehad op [kind A] . Voor de GI is opnieuw bevestigd dat de vader eerst behandeling behoeft voor zijn emotieregulatie alvorens gewerkt kan worden aan contactherstel met [kind A] . Inmiddels zijn meer dan 25 jeugdzorgwerkers betrokken geweest en de vader ervoer met het overgrote deel daarvan een slechte verstandhouding, zodat een wisseling van jeugdzorgwerker geen verschil zal maken. Een dergelijke wisseling zou bovendien niet betekenen dat er een andere lijn gevolgd gaat worden, aldus de GI.
5.5
Ter zitting in hoger beroep heeft de pleegzorgwerker desgevraagd laten weten dat [kind A] eindelijk rust heeft nu zij geen contact meer heeft met de vader en de grootmoeder, dat dat een nieuwe ontwikkeling is en een goed moment om haar te onderzoeken. Ze heeft een jas uitgedaan en zegt zelf dat ze nu mag zijn wie ze is. Er dient te worden gewerkt aan haar weerbaarheid. Indien dat echter is gericht op contactherstel dan bestaat het risico dat [kind A] weer in haar overlevingsjas gaat, aldus de pleegzorgwerker ter zitting in hoger beroep.
5.6
De pleegvader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het te weinig over [kind A] zelf gaat en dat zij heel goed begrijpt en kan benoemen waarom zij de vader niet ziet. Het is niet voor niets dat haar nu voor het eerst een behandeling kan worden aangeboden. Desgevraagd laat hij weten dat [kind A] eerst aan haarzelf dient te werken, aldus de pleegvader ter zitting in hoger beroep.
5.7
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zolang het niet mogelijk blijkt voor de vader de strijd met de GI te staken, ziet de raad geen mogelijkheden gelet op de effecten van die strijd op [kind A] rondom omgangsmomenten.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep komt duidelijk naar voren dat de vader zeer betrokken is bij [kind A] en veel van haar houdt, maar ook dat hij daarbij het belang van [kind A] uit het oog verliest. Zo blijkt uit een ongedateerd overzicht van de GI dat sinds het uiteengaan van de ouders de vader zich in bijzijn van [kind A] verbaal agressief en dreigend jegens de moeder heeft opgesteld, en dat de vader zich, sinds de uithuisplaatsing van [kind A] naar een pleeggezin in juli 2017, ook veelvuldig dreigend jegens hulpverlening heeft geuit. De vader laat zich niet op zijn gedrag aanspreken en weigert aldus om in een constructieve samenwerking met de GI tot een goede omgangsregeling met [kind A] te komen. Betrokkenheid van Accare heeft hierin geen verbetering kunnen brengen. Teneinde de veiligheid van [kind A] te kunnen waarborgen, heeft de GI in het najaar van 2017 besloten dat de vader eerst in behandeling dient te gaan voor zijn emotieregulatie alvorens omgang tussen hem en [kind A] kan plaatsvinden. De vader heeft vervolgens bij de rechtbank een procedure aanhangig gemaakt waarin hij verzocht een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 21 november 2018 skypecontacten tussen de vader en [kind A] bepaald en, gelet op het positief verloop daarvan, bij tussenbeschikking van 12 juni 2019 de aanwezigheid van de vader tijdens begeleide bezoekmomenten tussen de grootmoeder en [kind A] toegestaan.
5.9
Uit het advies van 11 november 2019 van pleegzorg blijkt dat de jeugdzorgwerker en de pleegzorgwerker een tweetal gesprekken met de vader en de grootmoeder hebben gevoerd tijdens een boswandeling om zo de agressie van de vader zo goed mogelijk te kunnen reguleren. Afgesproken is om de vader voorafgaand aan het bezoek aan [kind A] een zogeheten moppermoment te gunnen zodat hij zich kon gedragen tijdens het bezoek. Een eerste begeleid bezoek - naar het hof begrijpt op 15 mei 2019 - vond plaats op een kinderboerderij. Toen de pleegzorgwerker met pleegvader en [kind A] kwam aanlopen werd door de grootmoeder en de vader gefilmd. De pleegzorgwerker heeft hen daarop aangesproken, maar dit werd genegeerd. Er hing een gespannen sfeer tijdens het bezoek en de vader en de grootmoeder hebben [kind A] op enig moment in de kofferbak van de auto gezet en haar gehaktballen te eten gegeven. Hoewel dat mogelijk voor [kind A] als onveilig voelde, is door de jeugdzorgwerker en de pleegzorgwerker ervoor gekozen daarvan niets te zeggen om te voorkomen dat de situatie zou gaan escaleren en [kind A] hiervan getuige zou zijn. [kind A] onderging het bezoek gelaten. Het leek alsof ze zichzelf in de overlevingsstand had gezet, zoals ze gewend lijkt te zijn. Na afronding gingen de grootmoeder en de vader opnieuw filmen ondanks het feit dat zij daarop aangesproken werden. Na het bezoek was [kind A] van slag en plaste zij meer dan gebruikelijk in haar broek. Daarnaast sloot ze zich gedurende langere tijd af voor haar pleegouders.
Gedurende het gehele tweede begeleide bezoek - naar het hof begrijpt op 3 juli 2019 - was er veel agressie van de vader richting de jeugdzorgwerker en verdween de vader een aantal keren doelbewust met [kind A] uit het zicht van de begeleiding. Uit [kind A] ’s blik richting de pleegzorgwerker bleek dat zij zich geen raad wist met de situatie. De vader heeft geen goed afscheid kunnen dan wel willen nemen. Voor [kind A] kon het bezoek op zichzelf goed worden afgerond. De jeugdzorgwerker en pleegzorgwerker hebben de pleegvader en [kind A] aan het einde van het omgangsmoment uitgeleide gedaan. Bij terugkeer bleek dat de grootmoeder en de vader de jeugdzorgwerker stonden op te wachten en de jeugdzorgwerker niet bij zijn auto kon. Vanuit veiligheidsoverwegingen heeft de GI na het tweede begeleide bezoek ervoor gekozen de begeleide bezoekmomenten tussen de vader en [kind A] vooralsnog te stoppen en pas weer te starten als de vader zich heeft laten behandelen voor zijn agressieproblematiek. Nadien heeft nog eenmaal omgang tussen de grootmoeder en [kind A] plaatsgevonden op het politiebureau. Voorafgaand aan een tweede gepland bezoek bleek de vader aanwezig te zijn op het politiebureau en bedreigde hij de jeugdzorgwerker, waarop het bezoek niet is doorgegaan om te voorkomen dat [kind A] opnieuw getuige zou zijn van geweld, aldus voormeld verslag van 11 november 2019 van pleegzorg.
Bij de bestreden beschikking van 22 januari 2020 heeft de rechtbank vervolgens het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
5.1
Het hof overweegt dat het eerste begeleide bezoek relatief goed is verlopen, doch dat het verloop van het tweede begeleide bezoek een zeer negatieve impact op [kind A] heeft gehad. Zo blijkt uit voormeld verslag van pleegzorg van 11 november 2019 dat [kind A] na afloop van dat bezoek als een dier in de hoek ging zitten miauwen als een poes, dat zij veelvuldig in bed plaste, eten mee naar boven nam en ook overdag meer dan een week niet meer zindelijk was. Aanvullend blijkt uit het verslag van de jeugdzorgwerker, pleegvader en pleegzorg van 5 juli 2019 dat [kind A] na afloop van het tweede begeleide bezoek last had van pittige buikpijn, dat zij de rest van die dag erg zoekende, moeilijk te corrigeren en niet goed te structureren was. Ze gedroeg zich als een hond of poes en maakte ook de daarbij behorende geluiden. Als ze buiten speelde was ze niet in contact met andere kinderen maar in een eigen wereld waarin ze opnieuw een poes nadeed. [kind A] was moeilijk bereikbaar voor de pleegouders. Ze leek zich af te sluiten in een eigen wereld. Door er voor haar te zijn en steeds te benoemen wat de pleegouders zagen, kwam ze weer terug, aldus voormeld verslag van 5 juli 2019.
5.11
Het hof concludeert dat in de omgang met de vader sprake is van een terugkerend negatief patroon, waarbij [kind A] wordt blootgesteld aan de hiervoor omschreven schadelijke handelswijze van de vader, hetgeen een zeer negatieve impact op [kind A] heeft (gehad); jarenlange inzet en betrokkenheid van hulpverleningsinstanties heeft daarin geen verbetering kunnen brengen. Gebleken is voorts dat [kind A] thans gedijt bij de rust die is ontstaan sinds het uitblijven van contact met de vader en de grootmoeder, en dat hiervoor bij [kind A] ruimte is ontstaan te onderzoeken wat zij nodig heeft. Dat proces dient niet doorbroken te worden.
5.12
Gezien voormelde omstandigheden is het hof in navolging van de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de vader en [kind A] niet in het belang is van [kind A] , nu dit ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [kind A] . Het daartoe strekkende verzoek van de vader wordt dan ook afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 1:377a lid 3 sub a BW. De bestreden beschikking wordt derhalve bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. De afwijzing van het verzoek om omgang omvat ook skypecontacten, aangezien deze het thans onaanvaardbare risico op terugval bij [kind A] met zich meebrengen. De vader dient (middels behandeling) te werken aan zijn emotieregulatie en de strijd met de GI te staken, zodat ruimte ontstaat om gezamenlijk na te denken over contactherstel met [kind A] .
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 22 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.