ECLI:NL:GHAMS:2020:36

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
200.261.584/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over beslaglegging en onterechte kosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een appellant (hierna: klager) tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager had eerder een klacht ingediend bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die deze op 28 mei 2019 ongegrond had verklaard. Klager was van mening dat de gerechtsdeurwaarder onterecht beslag had gelegd terwijl er een betalingsregeling liep en dat er onnodige kosten in rekening waren gebracht. De gerechtsdeurwaarder had geen verweerschrift ingediend, maar was wel verschenen ter zitting op 31 oktober 2019.

Het hof heeft de feiten samengevat en vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder belast was met de tenuitvoerlegging van twee vonnissen uit 2015. Klager had een incasso-opdracht gegeven aan de gerechtsdeurwaarder, maar was in gebreke gebleven met de betalingsregeling. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder gerechtigd was tot beslaglegging, omdat klager de betalingsregeling niet was nagekomen. Klager had ook geklaagd over het niet geven van inzage in het beslag dat onder de Sociale Dienst was gelegd, maar het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder op verzoeken om informatie had gereageerd en dat klager niet duidelijk had gemaakt welke informatie nog ontbrak.

De klachtonderdelen van klager werden ongegrond verklaard. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en oordeelde dat er geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder was gebleken. Klager werd niet-ontvankelijk verklaard in een nieuw klachtonderdeel dat hij in hoger beroep had ingebracht, omdat dit in strijd was met de goede procesorde. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 januari 2020.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.261.584/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/639446/ DW RK/17/1177
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 januari 2020
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 27 juni 2019 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 28 mei 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:140). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof de gerechtsdeurwaarder daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
1.3.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 31 oktober 2019. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
De gerechtsdeurwaarder was (aanvankelijk) belast met de tenuitvoerlegging van twee vonnissen (uit 2015) ten laste van klager. Hiervoor heeft de gerechtsdeurwaarder twee dossiers aangelegd.
2.2.
Bij e-mailbericht van 14 november 2015 heeft klager een incasso-opdracht van hem zelf aan de deurwaarder bevestigd. Dit e-mailbericht houdt in, voor zover van belang:
“ Zoals donderdag besproken stuur ik u hierbij de vordering die mijn bedrijf nog heeft tegen Dhr. [X] . Ook wil ik hierbij bevestigen dat alle gelden die hieruit voortkomen (dus ook de hoofdsom) volledig gebruikt mag worden voor de openstaande vordering die ik zelf bij u nog heb lopen.”
2.3.
Bij brief van 11 november 2016 en e-mailbericht van 28 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klager op de hoogte gesteld van de verdeling van de geïnde gelden uit de incasso-opdracht over de onder 2.1. bedoelde dossiers.
2.4.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager op de hoogte gesteld van de openstaande saldi in beide dossiers ten laste van klager.
2.5.
Bij brief van 6 oktober 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager erop gewezen dat ten laste van hem beslag zou kunnen worden gelegd.
2.6.
Op 8 oktober 2017 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het openstaande saldo.
2.7.
Bij brief van 9 oktober 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangeschreven met een verzoek tot betaling van de restantvordering. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“ (…) U kunt de in ons schrijven d.d. 6 oktober 2017 genoemde beslaglegging alsnog voorkomen door uiterlijk vrijdag 13 oktober 2017 het door u verschuldigde bedrag ad € 348,31 bij ons op kantoor te voldoen, of indien betaling ineens voor u op problemen mocht stuiten, voor deze datum een acceptabele betalingsregeling met ons te treffen”
2.8.
Tussen 9 oktober 2017 en 6 november 2017 hebben de gerechtsdeurwaarder en klager met elkaar gecorrespondeerd over - onder meer - de vraag of de incasso-opdracht wel of niet zijn eenmanszaak betrof.

3.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende:
a. de gerechtsdeurwaarder weigert inzage te geven in het beslag dat onder de Sociale Dienst is gelegd;
b. de gerechtsdeurwaarder behandelt ten onrechte beide zaken als één maar rekent wel dubbele, onnodige kosten; het opvragen van informatie door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de woon-en verblijfplaats van klager is in beide zaken onnodig;
c. de gerechtsdeurwaarder brengt kosten in rekening ten aanzien waarvan klager zich afvraagt of dat is toegestaan;
d. de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte op naam van de klager een zaak aangespannen zodat de gerechtsdeurwaarder in een later stadium beslag kon leggen op de geinde gelden;
e. de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte beslag gelegd ten laste van klager terwijl er een betalingsregeling liep.

4.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

5.Beoordeling

Klachtonderdelen a en e
5.1.
De kamer heeft deze klachtonderdelen ongegrond verklaard op grond van de overweging, samengevat, dat (a) de gerechtsdeurwaarder op de verzoeken om informatie heeft gereageerd en klager niet duidelijk heeft gemaakt welke informatie nog ontbrak en (e) de gerechtsdeurwaarder gerechtigd was beslag te leggen omdat klager de betalingsregeling niet stipt is nagekomen. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden. Het hof verenigt zich daarom met het oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust en maakt die tot de zijne.
Klachtonderdelen b en c
5.2.
Gezien de onderlinge samenhang zal het hof de klachtonderdelen b en c gezamenlijk behandelen.
De kamer heeft in de bestreden beslissing ten aanzien van deze klachtonderdelen, samengevat, overwogen dat de gerechtsdeurwaarder in zijn correspondentie richting klager steeds gebruik heeft gemaakt van twee separate dossiernummers. Hieruit kan worden afgeleid dat er sprake is van twee verschillende dossiers met dezelfde debiteur. Het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder beide dossiers in één brief opneemt betekent niet dat hij deze zaken niet afzonderlijk behandelt, aldus de kamer. Evenals de kamer is ook het hof op de hiervoor genoemde gronden van oordeel dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken. Van het (onnodig) in rekening brengen van dubbele kosten is evenmin gebleken, zoals de kamer op goede gronden heeft overwogen. Het hof voegt hieraan toe dat de gerechtsdeurwaarder zoals door hem ter zitting in hoger beroep toegelicht, de kosten voor het opvragen van informatie bij de Basisregistratie Personen slechts één keer heeft gemaakt en - verdeeld over beide dossiers - ook slechts één keer bij klager in rekening heeft gebracht. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder een aantal malen op deze wijze gedaan.
Klachtonderdelen b en c zijn daarmee ook ongegrond.
Klachtonderdeel d
5.3.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat de onder 2.2. genoemde incasso-opdracht niet op zijn naam had mogen worden uitgevoerd. Het bedrijf stond toen, aldus klager, niet op zijn naam maar op naam van zijn toenmalige partner. Het hof kan klager in deze stelling niet volgen. Daargelaten het feit dat klager in november 2015 de gerechtsdeurwaarder expliciet opdracht heeft gegeven om namens hem een vordering te innen, zoals bevestigd in zijn e-mail van 14 november 2015, stond klager op dat moment blijkens een door de gerechtsdeurwaarder overgelegd uittreksel uit het handelsregister ook geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak. Uit dat uittreksel volgt namelijk dat klager sinds 2 juli 2015 eigenaar hiervan was. Nu niet gesteld of gebleken is dat de betreffende vordering op een voor de gerechtsdeurwaarder kenbare wijze aan de (voormalige) partner van klager was overgedragen heeft de gerechtsdeurwaarder op goede gronden de incasso-opdracht op naam van klager uitgevoerd. Bij gebreke van nadere onderbouwing kan de gerechtsdeurwaarder geen onzorgvuldig handelen worden verweten. Ook klachtonderdeel d is daarmee ongegrond.
Nieuwe klacht
5.4.
Klager heeft ter zitting in hoger beroep zijn klachten aangevuld met een klacht over het niet zorgvuldig vaststellen van zijn beslagvrije voet. Voor zover het ervoor moet worden gehouden dat klager in eerste aanleg zijn klacht met dit punt heeft willen uitbreiden is dit in strijd met de goede procesorde nu de gerechtsdeurwaarder daarop niet meer behoorlijk heeft kunnen reageren. In hoger beroep geldt dat het hof geen kennis kan nemen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Klager zal in de uitbreiding met dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in het in rechtsoverweging 5.4. genoemde klachtonderdeel,
- bevestigt de beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J.W.M. Tromp en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020 door de rolraadsheer.