ECLI:NL:GHAMS:2020:352

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
23-004256-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal uit trein met medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Algerije en thans gedetineerd, was beschuldigd van diefstal uit een trein op 11 september 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het gezamenlijk wegnemen van een tas met inhoud, waaronder een paspoort en telefoon, toebehorende aan een slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 januari 2020 heeft de raadsman de herkenning van de verdachte door de verbalisant in twijfel getrokken, maar het hof oordeelde dat er geen reden was om aan de herkenning te twijfelen, mede gezien de overige bewijsstukken. Het hof concludeerde dat de verdachte een substantiële rol had gespeeld in de diefstal door het slachtoffer af te leiden, en dat er sprake was van medeplegen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, een toerist.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004256-18
datum uitspraak: 11 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-702464-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1984,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met inhoud, andere andere: paspoort, telefoon en betaalpasje(s)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsoverweging en beslissing over de op te leggen straf komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft de waarnemingen van de verbalisant zoals die zijn neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met bijlagen, doorgenummerde pagina’s 30-54 van het proces-verbaal van politie, en met name de herkenning van de camerabeelden van de verdachte door de verbalisant in twijfel getrokken. Hij heeft gesteld dat aan de hand van de in zwart-wit gekopieerde stills in het dossier niet vast is te stellen wat de verbalisant zegt te hebben vastgesteld bij het bekijken van de bewegende camerabeelden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om de bevindingen van de verbalisant in twijfel te trekken. Mocht het hof toch deze bevindingen zelf willen toetsen, dan verzoekt hij de behandeling aan te houden om alsnog de camerabeelden op te vragen en te bekijken ter openbare terechtzitting.
Uitgangspunt is dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen, wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal rekenschap behoeft af te leggen. Vervolgens houdt artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in, voor zover hier van belang, dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter slechts kan worden aangenomen indien hij daarvan de overtuiging heeft bekomen.
Het hof constateert dat aangeefster spreekt van twee verdachten: een man die op het raam van de trein tikt en haar afleidt en een man in blauwe kleding die haar tas in de trein heeft gepakt. De man die op het raam tikt is volgens aangeefster ongeveer 30 jaar oud en heeft een zwarte jas. De verdachte heeft erkend in de trein in kwestie te hebben gezeten en op station Bijlmer te zijn uitgestapt. De verdachte wordt korte tijd nadat de diefstal heeft plaatsgevonden aangetroffen in het gezelschap van de medeverdachte [medeverdachte], die op dat moment de tas van aangeefster bij zich heeft. Op het politiebureau zoeken beide verdachten contact met elkaar, alhoewel zij stellen elkaar niet te kennen. De verbalisant hoorde dat medeverdachte [medeverdachte] iets in het Marokkaans riep en dat de verdachte ook iets terugriep in het Marokkaans (doorgenummerde pagina 11 van het proces-verbaal van politie).
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] elkaar kennen, elkaars taal spreken en dat de verdachte gelet op zijn eigen verklaring in en bij de trein is geweest. Het hof gaat er op basis van het signalement van de aangeefster, waarmee zijn leeftijd en de kleur van zijn kleding overeenkomen, van uit dat het de verdachte is geweest die op het raam heeft getikt. Na de diefstal hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar getroffen en zijn zij circa 18 minuten later aangehouden terwijl medeverdachte [medeverdachte] in het bezit was van de gestolen goederen. Onder die omstandigheden heeft het hof – ook al zijn de stills in het dossier, naar de raadsman kan worden nagegeven, verre van duidelijk – mede gelet op het overige hiervoor bedoelde bewijs geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning door de verbalisant bij het uitkijken van de hem ter beschikking staande bewegende camerabeelden van de verdachte als degene die op het raam van aangeefster heeft geklopt en contact met haar zocht, en vervolgens na de medeverdachte [medeverdachte] het perron verlaat. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de camerabeelden ter terechtzitting te bekijken.
Het vorenstaande brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte een substantiële rol heeft gespeeld bij de diefstal van de tas. Hij heeft deze diefstal door aangeefster af te leiden mogelijk gemaakt, zodat er sprake is geweest van een gezamenlijk uitvoering waaraan een gemeenschappelijk plan vooraf moet zijn gegaan. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van de tas van een toerist vanuit een op het punt van wegrijden staande trein.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 11 september 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, onder andere: paspoort, telefoon en betaalpasjes, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met zijn mededader op sluwe wijze schuldig gemaakt aan de diefstal van een tas. Zij hebben het feit gepleegd op een geraffineerde wijze, door het slachtoffer af te leiden en tijdens haar verwarring de tas weg te nemen. De verdachte heeft kennelijk gehandeld met het oog op financieel gewin voor zichzelf en zijn mededaders, en heeft getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Daarmee heeft hij zich kennelijk niet bekommerd om het gegeven dat dergelijke misdrijven schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij de slachtoffers. Daarnaast veroorzaakt het misdrijf des te meer overlast nu het slachtoffer een toerist is, omdat essentiële reisdocumenten zijn weggenomen.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die voor zakkenrollerij, zijnde een vergelijkbaar feit, plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2020 is hij viermaal eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof beschouwt hem daarmee als een veelvuldig recidivist. Volgens de LOVS is het uitgangspunt in zo een geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Strafverzwarend zijn de professionele en geraffineerde wijze waarop het delict is gepleegd, de omstandigheid dat het feit in vereniging met een ander is gepleegd en de omstandigheid dat het slachtoffer als toerist als extra kwetsbaar wordt beschouwd. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof voorts geen aanleiding om de straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vijf maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.R.O Mooy, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 februari 2020.
=========================================================================
[…]