ECLI:NL:GHAMS:2020:3491

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
K20/230023
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag tegen niet-vervolging van politieambtenaren en geweldsincident met fatale afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K20/230023. Het beklag is ingediend door de moeder van een overleden zoon, die betrokken was bij een geweldsincident op 22 augustus 2018. De zoon van klaagster overleed na een confrontatie met beklaagde [beklaagde] en de daaropvolgende aanhouding door de politie. Klaagster betwistte de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de betrokken politieambtenaren en beklaagde. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de verklaringen van getuigen, het dossier van de politie en de rapporten van de advocaat-generaal. Het hof concludeert dat de geweldstoepassing door de politie rechtmatig was, gezien de omstandigheden waaronder de aanhouding plaatsvond. Klaagsters zoon vertoonde verward gedrag en verzette zich tegen zijn aanhouding, wat leidde tot de inzet van geweld door de politie. Het hof oordeelt dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen het optreden van de politie en het overlijden van klaagsters zoon, aangezien er geen aanwijsbare anatomische doodsoorzaak is vastgesteld. De doodsoorzaak blijft onduidelijk, maar het hof concludeert dat de politie niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Het beklag wordt afgewezen, en het hof benadrukt dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K20/230023 van
[klaagster],
wonende te [plaats],
klaagster,
gemachtigde: mr. K. Kasem, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het hof heeft
(A) op 3 januari 2020 het klaagschrift ontvangen dat zich richt tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde]ter zake van mishandeling met de dood tot gevolg hebbende;
(B) op 15 januari 2020 het klaagschrift ontvangen dat zich richt tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
politieambtenaren(beklaagden) ter zake van mishandeling met de dood tot gevolg hebbende.
Omdat de klachten met elkaar samenhangen zullen deze gezamenlijk behandeld worden.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van respectievelijk 7 mei en 5 augustus 2020 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven de klachten af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- de klaagschriften;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het dossier van de rijksrecherche;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 8 april 2020 ten aanzien van beklag A;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 15 juni 2020 ten aanzien van beklag B;
- de op 25 augustus 2020 bij het gerechtshof binnengekomen reactie van de advocaat klaagster op het ambtsbericht van 15 juni 2020 en verslag van 5 augustus 2020;
- beeldopnamen die bij de dossiers zijn gevoegd.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 17 juni 2020 het beklag toe te lichten. Klaagster is, bijgestaan door haar advocaat, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. Daarbij heeft de advocaat pleitnotities overgelegd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De feitelijke uitgangspunten voor de beslissing van het hof

Op 22 augustus 2018 is klaagsters zoon overleden. Aan dat overlijden ging een confrontatie vooraf tussen hem en beklaagde [beklaagde] en, als reactie op meldingen hierover bij de politie, een aantal politiemensen.
Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer komt, kort samengevat, het volgende naar voren.
5.1.
Ten aanzien van beklaagde [beklaagde]:
In de middag van 22 augustus 2018 liep [beklaagde] met zijn vriendin en haar twee kinderen op straat. Klaagsters zoon naderde hen in tegenovergestelde richting; toen hij langs hen liep maakte hij een beweging naar links. Het leek alsof hij een van de kinderen wilde steken. Er werd gezien dat klaagsters zoon iets zilver/grijs in zijn hand had dat hij daarna inklapte en in zijn zak wegstopte. De dochter van klaagsters vriendin heeft verklaard dat zij voelde dat de man haar aanraakte en dat er iets in haar rug prikte.
[beklaagde] vond dat klaagsters zoon zich raar gedroeg. [beklaagde] gooide een kinderfiets in de richting van klaagsters zoon. De fiets raakte hem niet; hij gooide de fiets terug. [beklaagde] sprong over de fiets in de richting van klaagsters zoon.
Op beelden is te zien dat [beklaagde] klaagsters zoon dan eenmaal tegen de borst schopt en hem twee maal op het hoofd slaat. Klaagsters zoon valt en te zien is dat hij dan een stekende of slaande beweging maakt in de richting van [beklaagde]. [beklaagde] schreeuwde dat iemand de politie moest bellen. Klaagsters zoon stak de straat over en liep weg.
Omstanders, waaronder een jongen met een stok en [getuige], die als getuige is gehoord, sloten klaagsters zoon in; zij bleven in beweging. [beklaagde] ging er achter aan.
Op de beelden van de moskee is te zien dat klaagsters zoon zich omdraait en een gevechtshouding aanneemt. In zijn hand houdt hij een mes waarmee hij in de richting van [beklaagde] en [getuige] wijst. Klaagsters zoon loopt daarna weg. [beklaagde] zag dat er slijm uit diens mond kwam en dat hij lijkbleek zag.
Op beelden is te zien dat [beklaagde] met een krat ten minste één keer tegen het hoofd van klaagsters zoon slaat. De verbalisant die de beelden heeft beschreven, heeft uit [beklaagde]’ lichaamshouding, diens beweging en de snelheid waarmee het krat bewoog, afgeleid dat dit met veel kracht gebeurde. Klaagsters zoon bloedde uit zijn neus en leek dizzy. Een getuige heeft gezien dat klaagsters zoon al vóór hij met het krat werd geslagen bloedde.
[beklaagde] liep naar de overkant van de straat. [getuige] probeerde klaagsters zoon te kalmeren door tegen hem te praten en zijn bovenarm vast te houden. Hij was rustig en ging op een geparkeerde auto zitten en later op de stoep. De situatie was op dat moment rustig. Er werd gewacht op de politie.
Beklaagde [beklaagde] heeft in zijn verhoor als verdachte erkend dat hij klaagsters zoon eenmaal met de vuist in het gezicht heeft geslagen en even later een bak in zijn richting heeft gegooid.
5.2.
Het politieoptreden
Verschillende mensen hadden intussen de politie gebeld. Het operationeel centrum (hierna: OC) gaf de surveillancedienst opdracht assistentie te verlenen in verband met een vechtpartij waarbij een man met stokken zou slaan. Twee politieauto’s reden erheen. Later kwam nog een politieauto en een motoragent.
Al snel gaf het OC door dat er ook een man met een mes liep, die aan het schreeuwen was. Vervolgens werd doorgegeven dat het niet om een mes ging, maar om een schroevendraaier en dat de verdachte door omstanders onder controle werd gehouden.
De betrokken agenten hebben niet gehoord dat het om een verward persoon ging. Er werd geen signalement doorgegeven.
Toen de politie arriveerde liepen twee agenten, op klaagsters zoon toe. Zij troffen hem zittend aan; zijn neus bloedde hevig en hij had bloed op zijn gezicht en armen. Een van hen zei dat hij was aangehouden. Hij keek verschrikt op en ging staan toen de agenten hem wilden aanspreken. Klaagsters zoon was ongeveer 1,90 m groot en woog 88 kg. Hij maakte zich groot en sterk en leek niet open te staan voor een gesprek. Hij bewoog zijn handen naar zijn zakken, waarop de agenten twee keer vroegen om beide handen te laten zien. Dat deed hij niet; hij hield zijn handen in zijn zakken. Daarop besloten de agenten om hem te boeien.
Burgergetuigen hebben verklaard dat het boeien niet makkelijk ging, dat de man tegenstribbelde. Zij zagen dat het de politie moeite kostte om de man onder controle te krijgen. Een van hen dacht eerst dat de man even bewusteloos was, maar zag daarna dat hij zich tegen de politie verzette.
Om klaagsters zoon de boeien om te doen probeerden de agenten zijn armen naar zijn rug te draaien. Dat lukte bij één arm niet, omdat klagers zoon zijn vinger in zijn broeksriem haakte en niet losliet. Eén van de agenten waarschuwde dat er geweld gebruikt zou worden als hij niet los liet; toen dat niet gebeurde gaf de agent een ‘bokkenpoot’, een pijnprikkel in het polsgewricht. Klaagsters zoon reageerde niet, maar nadat een derde agente hem met haar knie twee of drie stoten gaf ter hoogte van zijn rechterheup (‘knietjes’) lukte het beide handen achter de rug te boeien. Eén van de agenten voelde dat ze niet te strak zaten. Hij voelde dat klaagsters zoon begon te bewegen en dat hij probeerde zich los te rukken. Er werd besloten om hem naar de grond te brengen. Met behulp van een vierde agent kwam hij in kleermakerszit op straat te zitten. De agenten voelden nog steeds kracht op de handboeien.
Een agent bracht een spuugmasker aan. Een andere agent probeerde de bloedneus van klaagsters zoon met een doek te stelpen door daarmee diens neus dicht te knijpen. Op dat moment ademde klaagsters zoon door zijn mond.
De politie sprak tegen klaagsters zoon, maar kreeg geen contact met hem.
Er werd met spoed een ambulance gevraagd, omdat hij gewond was en medische zorg nodig had, omdat er geen contact met hem te maken was en omdat hij zich verzette en vervoerd moest worden.
Klaagsters zoon bleef met zijn hoofd en armen en benen bewegen; hij maakte grommende en schreeuwende geluiden. Hij werd toen op zijn rechterzij gelegd en vervolgens op zijn buik. Klaagsters zoon bleef trappen en schoppen. Twee agenten fixeerden zijn benen met een beenklem. Een andere agent ondersteunde het hoofd van klaagsters zoon, die met zijn rechterwang naar beneden lag. Dat klaagsters zoon ademde kon zij zien omdat het spuugmasker heen en weer bewoog. De rug van klaagsters zoon was vrij. Een agent zat gehurkt bij de schouder van klaagsters zoon; zij fixeerde met haar knie diens schouder. Ze had haar ene hand bij het hoofd en met de andere hield zij de boeien vast.
Omdat klaagsters zoon zich bleef bewegen en het leek alsof hij bij zijn achterzak van zijn broek wilde komen, voelde een van de agenten in de achterzakken. In een daarvan trof hij een ingeklapt knipmes met een lemmet van 9 cm aan.
De agenten voelden nog steeds weerstand vanuit klaagsters zoon, alsof hij omhoog wilde komen.
Uit de tijdsaanduiding van de meldkamergesprekken kan worden afgeleid dat de politie ongeveer vijf minuten bezig is geweest om klaagsters zoon onder controle te krijgen.
Enkele minuten daarna arriveerde de ambulance.
5.4.
Nadat de ambulance arriveerde
Toen de ambulance kwam, lag klaagsters zoon op zijn buik met de rechterzijde van zijn gezicht op straat en met het spuugmasker op. Doordat hij zich bleef verzetten, konden de handboeien niet losgemaakt worden. Er werd aan de buitenzijde van de linkerarm een infuus ingebracht; daarbij kwam veel bloed vrij. De lichaamstemperatuur was 38,6°C, de suikerwaarde 14. Klaagsters zoon kreeg twee injecties, 5 mg midazolam (kalmeringsmiddel) en 3 mg epinefrine (adrenaline). Vrij snel daarna, tussen de 30 seconden en één minuut, werd hij stil, de agenten voelden geen druk en verzet meer. Klaagsters zoon werd op een brancard gelegd, op zijn buik, met zijn hoofd naar links. Na het voelen van de pols en constatering van een zwakke ademhaling, werden de boeien losgemaakt, werd hij op zijn rug gedraaid en werd het spuugmasker afgedaan. Agenten zagen geen reactie bij klaagsters zoon. Zijn mond stond open, de ogen waren omhoog gedraaid en hij zag nog witter dan daarvoor. De reanimatie werd gestart. Agenten losten elkaar hierbij af.
Op dat moment kwam een tweede ambulance en de brandweer. De brandweer nam de reanimatie over. Terwijl de reanimatie doorging werd klaagsters zoon op de brancard de ambulance ingeschoven.
Kort daarop werd geconstateerd dat klaagsters zoon was overleden.
5.5.
Gerechtelijke sectie, neuropathologisch onderzoek en toxicologisch onderzoek
Uit het sectierapport komt over het letsel van klaagsters zoon het volgende naar voren:
-
kleine bloeduitstortingen bij het strottenhoofd: veroorzaakt door bij leven opgetreden inwerking van geweld op de hals. Dit geweld kan samendrukkend geweld (verwurging) of botsend geweld zijn. Er kan echter niet worden uitgesloten dat deze letsels het gevolg zijn van het inbrengen van een beademingsbuis (intubatie) in het kader van reanimatiehandelingen;
-
letsels aan neus en lippen: kunnen veroorzaakt zijn door samendrukkend geweld op het gelaat (smoren), zoals drukken van gezicht op de grond. Dit kan leiden tot belemmering van inademing en zodoende (bijdragen aan) het overlijden. Geweld op neus kan tevens zwelling van slijmvliezen en een neusbloeding veroorzaken en daardoor leiden tot belemmering van de neusademhaling. Indien in dat geval de mond wordt afgedekt kan het leiden tot verstikking. Slijmvliesbeschadiging kan ook (deels) gevolg zijn van reanimatie. Een buikligging, m.n. indien tevens druk op de borstkast wordt uitgeoefend, kan leiden tot of bijdragen aan verstoring van de ademhaling en zodoende tot (fatale) verstikking. Hierbij is onder meer duur van de positie en drukuitoefening en mate van druk van belang.
-
bloeduitstortingen aan schedelhuid en rechterslaapspier: geweldsinwerking kan hebben geleid tot verstoring van bewustzijn. Bij neuropathologisch onderzoek werd
oedeemgezien en daardoor opgetreden herseninklemming; kan o.a. voorkomen bij ziekelijke hersenafwijkingen, intoxicatie en traumatisch hersenletsel. Er waren geen aanwijzingen voor traumatische hersenletsel en geen aanwijzingen voor ziekelijke hersenafwijkingen. Indien er geen sprake is van een intoxicatie kan het oedeem worden verklaard door zuurstoftekort in het kader van verstikking.
Over de doodsoorzaak:
Er is geen anatomische doodsoorzaak bij sectie gebleken. Indien er geen sprake blijkt te zijn van een fatale intoxicatie kan ten aanzien van de oorzaak van het reanimatiebehoeftig worden en uiteindelijk het overlijden het volgende worden overwogen:
- eventueel samendrukkend geweld op de hals (verwurging);
- eventuele belemmering van de mond en neus (smoren);
- eventuele belemmering van de ademhaling door buikligging, al dan niet in combinatie met druk op de romp (verstikking);
- hartaandoeningen kunnen leiden tot een verhoogd risico op ernstige/fatale verstoring van de hartfunctie;
- combinatie van deze mechanismen.
De conclusie van het onderzoek luidt dat er geen aanwijsbare anatomische doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Klaagsters zoon had last van ernstige bloedarmoede en een hartafwijking. Letsels aan het gezicht kunnen zijn ontstaan door stoten of door geslagen worden.
Bij toxicologisch onderzoek zijn de volgende stoffen aangetoond in het lichaam van klaagsters zoon: clozapine en N-desmethylclozapine, cannabinoïden, midazolam en hydroxymidazolam. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs of bestrijdingsmiddelen.
Op grond van de resultaten van alleen het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan niet worden geconcludeerd dat ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van klaagsters zoon hebben bijgedragen en ook het overlijden niet worden verklaard.

6.De beoordeling van het beklag

6.1.
Toetsingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
6.2.
Ten aanzien van beklaagde [beklaagde]
Klaagsters advocaat heeft in raadkamer gevraagd een bevel tot vervolging te geven ter zake van mishandeling van klaagsters zoon.
6.2.1.
De overwegingen van het hof
Op basis van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat [beklaagde] klaagsters zoon fysiek geweld heeft aangedaan. In het sectieverslag worden verwondingen in het gezicht van klaagsters zoon beschreven. Klaagsters zoon was na het handelen van [beklaagde] dizzy en zijn neus bloedde. Daaruit kan worden afgeleid dat [beklaagde] klaagsters zoon zowel pijn als letsel heeft toegebracht.
Het hof onderscheidt twee duidelijke momenten.
(a) Kort nadat [beklaagde] de indruk had gekregen dat klaagsters zoon een stekende beweging in de richting van een van de kinderen van zijn vriendin had gemaakt, gaf beklaagde klaagsters zoon een schop tegen de borst en twee gerichte klappen in het gezicht.
(b) Korte tijd later maakte hij, kennelijk met kracht, met een kratje een zwaaiende beweging in de richting van klaagsters zoon. Dat kratje raakte klaagsters zoon in het gezicht.
De strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen zou ten aanzien van beide geweldsuitingen van beklaagde op basis van het dossier tot bewezenverklaring van mishandeling kunnen komen.
Toch zal het hof om de volgende redenen geen bevel tot vervolging van beklaagde geven.
Ten aanzien van de geweldsuiting onder (a) verwacht het hof dat de strafrechter een eventueel beroep op noodweer of noodweerexces van beklaagde zal honoreren. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking:
Klaagsters zoon maakte bij het passeren van beklaagdes gezelschap plotseling met een voorwerp een stekende beweging in de richting van een kind uit dat gezelschap. Dat het om een mes ging is zeer aannemelijk gelet op de omstandigheid dat ook anderen even later klaagsters zoon met een mes in zijn handen zagen en dat de politie in zijn achterzak een knipmes aantrof. Het is begrijpelijk dat beklaagde erg van die steekbeweging schrok en zichzelf en zijn gezelschap wilde beschermen tegen de dreiging die van klaagsters zoon uitging. Het hof vindt die dreiging te meer aannemelijk omdat in enkele meldingen die bij de politie binnenkwamen gewag werd gemaakt van vreemd gedrag van klaagsters zoon. Omstanders hebben verklaard dat beklaagde geëmotioneerd en in paniek was.
Hoewel niet onmiddellijk valt in te zien dat deze reactie van [beklaagde] in de vorm van een trap en vuistslagen in het gezicht noodzakelijk was om direct gevaar af te wenden – hij had immers al een fiets in de richting van klaagsters zoon gegooid en er was enige afstand tussen beklaagde en klaagsters zoon ontstaan – kan uit het teruggooien van die fiets door beklaagdes zoon wel worden afgeleid dat nog geen einde gekomen was aan diens onvoorspelbare gedrag.
Het hof verwacht daarom dat de strafrechter zal oordelen dat op dat moment sprake was, of was geweest, van een situatie waarin de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waardoor beklaagde in een heftige gemoedsbeweging raakte, en dat hij als onmiddellijk gevolg daarvan op klaagsters zoon is afgegaan en hem heeft geschopt en geslagen. Op die basis zou een noodweer- of noodweerexcesverweer slagen.
Bij deze stand van zaken zal het niet tot bestraffing van [beklaagde] komen.
Daarom overweegt het hof dat er goede redenen zijn om ten aanzien van dit onderdeel van het beklag geen vervolging te gelasten.
Ten aanzien van de geweldsuiting onder (b) is het minder duidelijk, maar niet uitgesloten dat de strafrechter een schuld- of strafuitsluitingsgrond zal aannemen. De directe dreiging was voorbij en omstanders leken klaagsters zoon min of meer onder controle te hebben. Er was voor beklaagde daarom geen reden meer om klaagsters zoon met geweld te treffen. Dat betekent dat er een kans is dat de strafrechter tot straftoepassing zou kunnen komen ten aanzien van mishandeling van klaagsters zoon door met kracht een krat in de richting van diens gezicht te zwaaien.
Bij de bepaling van de straf zal de strafrechter dan rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Omdat er geen bewijs is dat de dood van klaagsters zoon een gevolg van deze mishandeling is, zal de strafrechter dan aansluiting zoeken bij de straffen die in andere zaken voor een dergelijke mishandeling zijn opgelegd en de landelijke uitgangspunten voor de straftoemeting; als sanctie zou een geldboete in aanmerking komen. Bij de bestraffing zal gelet worden op de gevolgen die deze zaak voor beklaagde heeft gehad en de aanleiding voor zijn handelen, het agressieve gedrag van klaagsters zoon ten opzichte van iemand uit het gezelschap van beklaagde. Ook zal rekening gehouden worden met de omstandigheid dat beklaagde werd aangehouden en dat hij twee nachten op het politiebureau heeft vastgezeten.
Tegen deze achtergrond bezien, valt niet te verwachten dat de strafrechter, als hij geen reden ziet om een schuld- of strafuitsluitingsgrond toe te passen, een boete zal opleggen.
Bij deze stand van zaken is er onvoldoende belang voor vervolging van beklaagde.
Daarom oordeelt het hof dat er goede redenen zijn om ook ten aanzien van dit onderdeel van het beklag geen vervolging te gelasten.
Het beklag ten aanzien van beklaagde [beklaagde] is daarom op beide onderdelen ongegrond.
6.3.
Ten aanzien van de politieambtenaren
De klacht richt zich tegen het niet vervolgen van de politiemensen die betrokken waren bij de aanhouding van klaagsters zoon voor mishandeling, de dood ten gevolge hebbende.
6.3.1.
Toetsingskader
6.3.1.1. Causaliteit
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de vraag of een causaal verband bestaat tussen een gedraging en een gevolg, beantwoord moet worden aan de hand van de maatstaf of het gevolg redelijkerwijs veroorzaakt is door die gedraging.
Als ondergrens van het causaal verband geldt in beginsel dat de gedraging in de keten van gebeurtenissen, een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. Ook als niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de vastgestelde gedraging in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg, met andere woorden als enige onzekerheid bestaat over het ‘conditio sine qua non-verband’, is het, in bijzondere gevallen, mogelijk het gevolg redelijkerwijs toe te rekenen aan (een gedraging van) de verdachte.
Onzekerheid over het noodzakelijke oorzakelijke verband tussen de gedraging van de verdachte en het voltooide delict zal in het algemeen niet in de weg staan aan het aannemen van een poging tot het desbetreffende misdrijf.
6.3.1.2. Geweldstoepassing door de politie
Naast het hiervoor onder 6.1. weergegeven algemene toetsingskader geldt met betrekking tot politiegeweld het volgende. In de rechtmatige uitoefening van hun bediening zijn politieambtenaren, indien noodzakelijk, bevoegd tot het toepassen van gepast geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit kan – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd worden en de strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen moeten richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt, naast de verdere strafrechtelijke regels en mensenrechtelijke normen, gevonden in de Politiewet 2012, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
Vanuit het oogpunt van behoorlijke toepassing van rechtmatig politiegeweld heeft de Nationale Ombudsman in het rapport ‘Verantwoord politiegeweld’ een aantal aanbevelingen voor de politiepraktijk gegeven. Deze kunnen een rol spelen bij de strafrechtelijke beoordeling van door de politie toegepast geweld. In dit verband gaat het onder andere om:
Gedrag van de verdachte: de mate van verzet is van invloed op de mate waarop geweld is gerechtvaardigd:
a)
(Verbaal) opstandige houding(bijvoorbeeld schelden); geen geweld maar de-escaleren met woorden en houding
b)
Niet willen meewerkenaan de aanhouding (zoals weglopen) ondanks bevel of vordering (indien aan de orde) en waarschuwing; (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken of duwen
c)
Fysiek verzet bij aanhouding(bijvoorbeeld door bewegende armen, losrukken, vasthouden aan deur of stoel); (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken, duwen en eventueel naar de grond werken afhankelijk van de mate van verzet en als een minder ingrijpend middel niet mogelijk is.
d)
Hevig fysiek verzetgericht tegen politieambtenaren (bijvoorbeeld duwen, slaan, schoppen) of in geval van verdenking van (vuur)wapenbezit; (zwaarder) fysiek geweld zoals een stomp in maag, gebruik van wapenstok of pepperspray, de inzet van de politiehond en eventueel vuurwapengebruik
Fysiek geweld(vanuit behoorlijkheidsperspectief):
Vastpakken / duwen / arm- of beenklem: geoorloofd als iemand, ondanks een vordering of bevel (indien aan de orde) en waarschuwing, niet wil meewerken en/of zich (licht) verzet bij zijn aanhouding en/of wegloopt.
Naar de grond werken; alleen geoorloofd:
- bij gevaar voor de veiligheid van politieambtenaren of derden, bijvoorbeeld bij hevig verzet bij de aanhouding;
- als er geen minder ingrijpend middel voorhanden is;
- na vordering/bevel (indien aan de orde) en een waarschuwing.
Stomp / vuistslag in de maag; alleen geoorloofd:
- als iemand zich hevig fysiek verzet gericht tegen politieambtenaren door heftig te duwen, slaan, trappen, ect. , waardoor gevaar voor de veiligheid ontstaat;
- om het aanleggen van handboeien mogelijk te maken bij iemand die zich daartegen hevig verzet;
- als er geen minder ingrijpend middel voorhanden is;
- na vordering/bevel (indien aan de orde) en een waarschuwing.
6.3.2.
De overwegingen van het hof
6.3.2.1. Kan de dood van klaagsters zoon toegerekend worden aan het optreden van de politie?
Hiervoor is weergegeven dat het onderzoek naar de dood van klaagsters zoon geen aanwijsbare anatomische oorzaak voor het overlijden heeft opgeleverd. Klaagsters zoon had last van ernstige bloedarmoede en een hartafwijking. Er zijn letsels geconstateerd maar niet duidelijk is of die door optreden van de politie of in het kader van de reanimatie zijn ontstaan.
Op basis van het dossier en het verhandelde in raadkamer kan daarom niet worden vastgesteld of een of meer gedragingen van een of meer van de politiemensen die bij de aanhouding van klaagsters zoon betrokken waren, een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden. Er zijn dan ook geen aanwijzingen voor strafrechtelijke aansprakelijkheid van politiemensen voor het overlijden.
Voor zover klaagsters advocaat zich op het standpunt heeft gesteld dat bij een bevel tot strafvervolging een contra-expertise meer of ander licht op de doodsoorzaak van klaagsters zoon kan werpen, overweegt het hof dat met het sectieverslag en het toxicologisch en neuropathologisch onderzoek al het redelijkerwijs mogelijke is gedaan om de doodsoorzaak te achterhalen.
6.3.2.2. Beoordeling van de geweldstoepassing
Uit het dossier komt naar voren dat klaagsters zoon zich groot en sterk maakte toen beklaagden hem wilden aanspreken en dat hij niet reageerde op het verzoek zijn handen te laten zien. Ook na waarschuwingen van de betrokken politieambtenaren dat zij geweld zouden gaan gebruiken als hij niet zou mee werken, bleef hij zich verzetten.
Gelet op de omstandigheden, namelijk een melding dat het ging om iemand die met een mes had gestoken, of daarmee had gedreigd, de situatie die de politie ter plaatse aantrof en het gedrag dat klaagsters zoon vertoonde, was geweldstoepassing door de politie noodzakelijk.
De strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen zou zeer waarschijnlijk tot de conclusie komen dat de politieambtenaren, die in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, en die bevoegd waren tot het toepassen van gepast geweld, in dit geval niet buiten de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn getreden.
Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer komen geen aanwijzingen naar voren dat de betrokken politiemensen vormen van geweld hebben toegepast die gaan buiten de hiervoor weergegeven kaders. Dat klaagsters zoon zich tegen zijn aanhouding heeft verzet en daarmee niet ophield nadat hij was geboeid komt uit zowel de verklaringen van de betrokken politiemensen als van burgergetuigen naar voren. De camerabeelden geven geen aanknopingspunten voor een andere kijk op de zaak.
Dit alles afwegende, verwacht het hof daarom niet dat de strafrechter tot een veroordeling van een of meer van de betrokken politiemensen zou komen.
Er zijn geen aanknopingspunten voor verder onderzoek dat mogelijk tot een ander oordeel kan leiden.
Het beklag is daarom ook op dit onderdeel ongegrond.
6.4.
Conclusie
Al het voorgaande in beschouwing genomen komt het hof tot het oordeel dat dat het beklag moet worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
21 december 2020 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.F.J.M. de Werd en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter en de griffier alleen ondertekend door de jongste raadsheer.