ECLI:NL:GHAMS:2020:348

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
23-000331-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van MDMA met omstandigheid van dakloosheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1987, was beschuldigd van het opzettelijk verkopen van twee pillen MDMA en het aanwezig hebben van één pil MDMA op 19 oktober 2018 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 januari 2020 heeft de verdachte zijn hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van 14 januari 2019. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte onder een steiger stond en dat hij een zakje met pillen aan de medeverdachte overhandigde. Na de aanhouding van beide verdachten werd een pil aangetroffen bij de verdachte, die overeenkwam met de pillen die bij de medeverdachte waren aangetroffen. De verdediging voerde aan dat niet zeker was wie de pillen had aangeboden, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn dakloosheid. Het hof oordeelde dat de verkoop van harddrugs een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormt, maar dat de omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven om af te wijken van de gebruikelijke straffen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000331-19
datum uitspraak: 11 februari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-242408-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1987,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer drie tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Het hof stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2018 (doorgenummerde pagina’s van het proces-verbaal van politie 1 tot en met 3) het volgende vast. De verdachte stond samen met de verdachte [medeverdachte] onder een steiger. De verdachte pakte iets kleins uit een zakje en overhandigde dit aan [medeverdachte]. Hierna liep de verdachte samen met [medeverdachte] weg, waarna verbalisant [verbalisant] hen volgde. Beide verdachten werden aangehouden. Vlak voordat verbalisant [verbalisant] de rechterarm van de verdachte kon vastpakken, gooide de verdachte iets weg. Verbalisant [verbalisant] herkende het weggegooide object als het zakje waaruit de verdachte eerder iets aan [medeverdachte] had overhandigd. Het zakje bevatte een groengele pil en bij [medeverdachte] werden twee soortgelijke pillen aangetroffen. Blijkens de forensische rapportages (doorgenummerde pagina’s van het proces-verbaal van politie 9 en 10) bevatten beide pillen de werkzame stof MDMA.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet zeker is wie van de twee verdachten de pillen heeft aangeboden en wie ze heeft gekocht. Het zou volgens hem ook kunnen dat [medeverdachte] de pillen aan de verdachte verkocht. Het hof overweegt dat de pil die bij de verdachte is aangetroffen exact overeenkomt met de pillen die bij de verdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen. Daarnaast overweegt het hof dat de pil is aangetroffen in het zakje waaruit de verdachte eerder die dag zoals door de politie is waargenomen iets aan [medeverdachte] overhandigde. Tot slot verwijst het hof naar het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte] (doorgenummerde pagina’s 12 tot en met 14 van het proces-verbaal van politie), waarin hij verklaart dat hij de pillen van de verdachte heeft gekocht.
Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat het de verdachte is geweest die twee pillen bevattende MDMA heeft verkocht aan [medeverdachte], en zelf (daarna) nog één pil voorhanden had.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht twee tabletten, bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
hij op 19 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een tablet, bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen van twee pillen MDMA en het aanwezig hebben van een pil MDMA. Dergelijke harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving. De verkoop van drugs op straat gaat bovendien vaak gepaard met overlast en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid voor omwonenden en voorbijgangers.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit blijkt dat een taakstraf in beginsel in de rede ligt. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name zijn dakloosheid, ziet het hof echter aanleiding om de taakstraf om te zetten naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Evenals de politierechter is het hof, anders dan de officier van justitie en de advocaat-generaal, niet van oordeel dat het plegen van een dergelijk feit tijdens een evenement zoals het Amsterdam Dance Event strafverzwarend is. Om die reden wijkt het hof in het voordeel van de verdachte af van de eis van de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 februari 2020.
=========================================================================
[…]