ECLI:NL:GHAMS:2020:3477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.265.878/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van dakterras en trap met betrekking tot appartementsrechten en eigendomsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot verwijdering van een dakterras en trap, die door de appellant was aangelegd op het dak van een appartementencomplex. De appellant, eigenaar van een appartement op de derde verdieping, had een dakterras gerealiseerd dat deels op het privégedeelte van de geïntimeerden, die eigenaar zijn van de appartementen op de tweede verdieping, was aangelegd. De geïntimeerden vorderden de verwijdering van het dakterras en de trap, omdat deze niet conform de splitsingsakte en de verleende omgevingsvergunning waren aangelegd. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen, en de appellant was in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant het dakterras deels op het gedeelte van het dak dat aan de geïntimeerden toebehoort had aangelegd, zonder toestemming van de Vereniging van Eigenaars (VvE). Het hof oordeelde dat de appellant inbreuk maakte op het eigendomsrecht van de geïntimeerden en dat de vordering tot verwijdering van het dakterras en de trap in beginsel toewijsbaar was. De appellant had niet aangetoond dat hij onevenredig benadeeld zou worden door de verwijdering van het dakterras, en het hof verwierp zijn verweer dat de geïntimeerden tekortgeschoten waren in de nakoming van de koopovereenkomst.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toestemming van de VvE bij wijzigingen aan gemeenschappelijke gedeelten en de bescherming van eigendomsrechten binnen een appartementsrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.265.878/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/639204 / HA ZA 17-1219
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 december 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.H.F. van Buuren te Amsterdam,

1.LIBRA INTERNATIONAL B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonend te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde sub 5],
wonend te [woonplaats] ,
6.
[geïntimeerde sub 6],
wonend te [woonplaats] ,
7.
[geïntimeerde sub 7],
wonend te [woonplaats] ,
8.
[geïntimeerde sub 8],
wonend te [woonplaats] ,
9.
[geïntimeerde sub 9],
wonend te [woonplaats] ,
10.
[geïntimeerde sub 10],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A. van Dorsten te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Libra c.s. (geïntimeerden gezamenlijk) genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding(en) van 27 augustus 2019, hersteld bij explo(o)t(en) van 18 oktober 2019, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Libra c.s. als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van Libra c.s. zal afwijzen en zijn vorderingen (die in hoger beroep zijn aangevuld zoals hierna onder 3.14 weer te geven) zal toewijzen, met veroordeling van Libra c.s. in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Libra c.s. hebben geconcludeerd tot, naar het hof begrijpt, bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.14, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Op 16 augustus 2010 is het pand aan de [adres] (hierna: het pand) gesplitst in vier appartementen, te weten een appartement op de begane grond, een appartement op de eerste verdieping, een appartement op de tweede en een appartement op de derde verdieping. Op de vierde verdieping van het pand, ook wel de zolderverdieping genoemd, bevinden zich bergingen, behorende bij de appartementen op de eerste, tweede en derde verdieping. Op het dak bevinden zich twee privégedeelten, behorende bij de appartementen op de tweede en derde verdieping.
2.2
In de splitsingsakte is het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten van 17 januari 2006 (hierna: het Modelreglement) op de splitsing van toepassing verklaard. In het Modelreglement staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
‘Artikel 20
1. (…) Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen met betrekking tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, ook wanneer die zich in privé gedeelte bevinden. Hij mag geen inbreuk maken op het recht van medegebruik van de andere eigenaars en gebruikers.
Artikel 21
(…)
4. Uit het oogpunt van veiligheid is het niet toegestaan om op enigerlei wijze de doorgang door de gemeenschappelijke ruimten, in het bijzonder vluchtwegen, door het plaatsen van voorwerpen of andere obstakels (…) te belemmeren.
Artikel 22
1. Iedere op-, aan-, onder-, of bijbouw zonder voorafgaande toestemming van de vergadering is verboden. (…)
(…)
3. De eigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen veranderingen aanbrengen in de gemeenschappelijke gedeelten of aan de gemeenschappelijke zaken, ook als deze zich in privé gedeelten bevinden. (…).’
2.3
In de splitsingsakte staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
‘H. UITWERKING MODELREGLEMENT
(…)
Artikel 22
(…)
Aan dit artikel wordt één extra lid toegevoegd:
4. In afwijking van het in het eerste en derde lid van dit artikel (…) is ieder van de eigenaren van de appartementsrechten met indexnummers 3 en 4[hof: de appartementen op de tweede respectievelijk derde verdieping]
– mits na verkregen gemeentelijke vergunning/toestemming, indien vereist – bevoegd, zonder voorafgaande toestemming van het bestuur, op het dak van de zolderverdieping, conform splitsingstekening, een dakterras aan te brengen, te hebben en te houden, alsmede om op het dak van het gebouw voorzieningen te realiseren ten behoeve van de bereikbaarheid daarvan.’
2.4
Libra c.s. waren aanvankelijk (gezamenlijk) eigenaar van alle vier de appartementen. In 2010 hebben Libra c.s. het appartement op de derde verdieping via de website van Funda te koop aangeboden. De verkoopadvertentie vermeldde, voor zover van belang, het volgende:
‘In de splitsingsakte is reeds toestemming gegeven voor het creeëren van een dakterras. Koper dient zelf een verguning aan te vragen.’
2.5
Op 14 december 2010 hebben Libra c.s. het appartement op de derde verdieping aan [appellant] verkocht en op 25 januari 2011 aan hem geleverd. In de schriftelijke koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
‘Verdere bijzondere bepalingen
Artikel 17
1. Verkoper zal voor eigen rekening en risico en vóór de datum van levering een nieuwe trap plaatsen welke tegengesteld loopt als de huidige trap, hierbij zal gebruik worden gemaakt van het huidige trapgat. (…)
2. Koper mag uit veiligheid in het gemeenschappelijk trappenhuis een toegang creëren naar het dakplat.’
Aan het eerste lid van deze bepaling is handgeschreven toegevoegd:
‘Koper kan de koopovereenkomst tot en met 16 december 2010 ontbinden indien de trap en/of de locatie van de trap niet conveniërend is.’
2.6
Partijen maken samen onderdeel uit van de Vereniging van Eigenaars gebouw [adres] (hierna: de VvE).
2.7
[appellant] heeft op 25 juli 2016 op de vergadering van eigenaars meegedeeld dat hij voornemens was om op zijn deel van het dak een dakterras te realiseren met een toegang naar dat dakterras vanuit zijn privéruimte op de zolderverdieping. Hij heeft toen evenwel bouwtekeningen getoond waarop een trap- en trapgat waren ingetekend in en vanuit het gemeenschappelijke trappenhuis op de zolderverdieping. Hij heeft daarbij het voorstel gedaan om de trap toch in het gemeenschappelijke trappenhuis te realiseren, omdat dit in de toekomst mogelijk ook voor de overige eigenaren interessant zou kunnen zijn. Dit voorstel is door Libra c.s. verworpen.
2.8
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft de gemeente Amsterdam aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakterras op het pand ten behoeve van zijn appartement op de derde verdieping. De tekeningen behorende bij deze omgevingsvergunning voorzien in een dakterras op het dakdeel van [appellant] en in een trap naar het dakterras vanuit het gemeenschappelijke trappenhuis (van de zolderverdieping).
2.9
Per e-mail van 14 oktober 2016 heeft [appellant] , voor zover van belang, het volgende aan de VvE bericht:
‘(…) De opening wordt gemaakt door ADC boven de huidige trap in ons eigen appartement. Mijn jurist verzekert mij dat dit voldoende waarborg biedt voor de VVE welke door Libra is uitgezocht. Extra kosten voor tekening etc zijn overbodig en zullen indien Libra hier aanvast houdt worden verhaald (…)’
2.1
Vervolgens is [appellant] begonnen met de bouw van het dakterras. Tijdens de aanleg van het dakterras bleek dat zich een rookgasafvoerkanaal exact op de scheidslijn tussen het gedeelte van het dak van Libra c.s. en het gedeelte van het dak van [appellant] bevond. Als gevolg hiervan kon de dragende stalen balk, waarop het dakterras moest komen te rusten, niet op deze scheidslijn worden geplaatst. Hierop heeft [appellant] besloten de stalen balk voorbij het rookgasafvoerkanaal en daarmee op het gedeelte van het dak dat aan Libra c.s. toebehoort, te laten plaatsen. [appellant] was voorts gebleken dat het niet mogelijk was om, zoals was aangekondigd, de doorgang naar het dakterras vanuit zijn privégedeelte te (laten) realiseren, omdat deze doorgang te dicht op de dakrand zou uitkomen, en heeft dit Libra c.s. meegedeeld.
2.11
Bij brief van 27 maart 2017 hebben Libra c.s. [appellant] verzocht het dakterras, voor zover het op haar gedeelte is gerealiseerd, per omgaande te verwijderen en verwijderd te houden en hem meegedeeld dat zij, als [appellant] hiertoe overgaat, bereid zijn om [appellant] tegemoet te komen met de realisatie van een daktoetreding in het gemeenschappelijke trappenhuis, mits Libra c.s. dan wel hun rechtsopvolgers en/of huurders gebruik mogen maken van deze daktoetreding en eerst nadat de VvE hierover een besluit heeft genomen.
2.12
[appellant] heeft vervolgens in het gemeenschappelijke trappenhuis een (vaste) trap laten bouwen die toegang geeft tot het door hem gerealiseerde dakterras. De onderkant van de trap leunt op de trapleuning van de trap die de derde verdieping met de vierde verdieping in het gemeenschappelijke trappenhuis verbindt. Verder is aan de trap een constructie bevestigd die kan worden uitgeklapt tot op de overloop van de zolderverdieping. De trap ziet er als volgt uit.
2.13
Per e-mail van 7 september 2017 hebben Libra c.s. de sommatie terzake de verwijdering van de trap herhaald en hierbij opgemerkt dat Libra c.s. bereid zijn mee te werken aan de omlegging van het rookgasafvoerkanaal, zodat de dragende stalen balk op de (erf)scheiding van de twee dakdelen kan worden geplaatst. Libra c.s. hebben er in deze brief verder op gewezen dat de trap in afwijking van de bij de omgevingsvergunning behorende tekeningen is gebouwd en niet voldoet aan (de veiligheidseisen zoals neergelegd in) het Bouwbesluit, omdat de trap de ingang van de berging behorende bij het appartement op de eerste verdieping belemmert en daarmee niet voldoet aan de geldende brandveiligheidsvoorschriften, en voorts geen veilige constructie heeft, omdat er te veel beweging in de constructie zit en omdat de trap rust op een traphek dat de constructie waarschijnlijk niet zal kunnen houden. Libra c.s. hebben daarom tevens verzocht de trap te verwijderen en om een trap te plaatsen conform de verleende vergunning dan wel een oplossing te zoeken die wel voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit.
2.14
[appellant] heeft aan deze sommaties en verzoeken geen gehoor gegeven.

3.Beoordeling

3.1
Libra c.s. hebben in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen, kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang, tot het ontruimen van het deel van het dak dat tot het privégedeelte van Libra c.s. behoort en het verwijderen van het daarop aangebrachte dakterras, en voorts tot het verwijderen van de trap op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Libra c.s. legden daaraan ten grondslag dat het dakterras door [appellant] niet is aangelegd conform de door hem verkregen vergunning en evenmin conform de splitsingstekening nu dit deels is aangelegd op het privégedeelte van Libra c.s. Het dakterras is dus niet aangelegd conform artikel 22 lid 4 zoals hierboven geciteerd en er is geen toestemming van de VvE verkregen voor de wijze van aanleggen. Door het dakterras op het privégedeelte van Libra c.s. te bouwen wordt hun eigendomsrecht aangetast. De trap valt niet onder voorzieningen ten behoeve van bereikbaarheid
op het dakals bedoeld in artikel 22 lid 4 en is eveneens niet conform de aan [appellant] verleende vergunning gebouwd. [appellant] heeft voorts geen toestemming van de VvE verkregen voor het aanbrengen van de trap. De trap is bovendien door de wijze van aanbrengen in strijd met de artikelen 20 lid 1 en 21 lid 1, 2 en 4 van het modelreglement.
3.2
[appellant] heeft verweer gevoerd tegen de door Libra c.s. ingestelde vorderingen en van zijn zijde gevorderd primair voor recht te verklaren dat [appellant] een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of dat het gedeelte van het appartementsrecht dat op het dakterras van Libra c.s. rust aan [appellant] wordt overgedragen tegen een nader overeen te komen schadeloosstelling en Libra c.s. te veroordelen ten behoeve hiervan voor de notaris te verschijnen, op straffe van een dwangsom, en subsidiair Libra c.s. te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van Libra c.s. in de proceskosten.
[appellant] heeft daartoe aangevoerd dat hij bij verwijdering van het dakterras onevenredig veel zwaarder wordt benadeeld dan Libra c.s. bij instandhouding daarvan. Als de vordering van Libra c.s. tot amotie van het dakterras evenwel zou slagen betekent dit dat Libra c.s. tekortschieten in de nakoming van de koopovereenkomst. In artikel 22 lid 4 van de splitsingsakte staat immers vermeld dat hij een dakterras ‘conform splitsingstekening’ mag realiseren, terwijl hij – als de vordering van Libra c.s. wordt toegewezen – is aangewezen op een veel kleiner dakterras. De hieruit voortvloeiende schade dienen Libra c.s. aan hem te vergoeden, aldus [appellant] . Libra c.s. hebben verweer gevoerd tegen deze vorderingen van de zijde van [appellant] .
3.3
De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat [appellant] het dakterras deels heeft geplaatst op het gedeelte van het dak dat aan Libra c.s. toebehoort, dat deze handelwijze onrechtmatig is en dat sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van Libra c.s. zodat de gevorderde ontruiming van dit dakdeel in beginsel toewijsbaar is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat Libra c.s. niet zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. Het beroep van [appellant] op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid en op misbruik van recht wordt verworpen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding [appellant] op grond van artikel 5:54 BW een erfdienstbaarheid te verlenen omdat geen sprake is van een onevenredig veel zwaarder nadeel aan zijn zijde. De rechtbank is voorts van oordeel dat de VvE met artikel 17 lid 3 en 4 van de koopovereenkomst impliciet toestemming heeft gegeven voor het realiseren van een trap in het gemeenschappelijke trappenhuis. De door [appellant] gerealiseerde trap kan evenwel niet worden gehandhaafd omdat deze niet veilig voorkomt en de doorgang naar bergingen blokkeert en daarmee in strijd komt met artikel 20 lid 1 van het Modelreglement. De rechtbank overweegt tenslotte dat [appellant] heeft nagelaten een rechtsgevolg te verbinden aan zijn stelling dat Libra c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst indien een trap naar het dakterras in het gemeenschappelijke trappenhuis niet mogelijk blijkt te zijn. [appellant] kan dit thans bovendien niet aan Libra c.s. tegenwerpen nu hij niet tijdig gebruik heeft gemaakt van de (met de hand bijgeschreven) ontbindingsmogelijkheid van artikel 17 lid 1 van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft op grond van een en ander de vorderingen van Libra c.s. zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven toegewezen en de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
Het dakterras
3.4
De grieven 1 tot en met 5 betreffen de overwegingen die hebben geleid tot toewijzing van de vordering van Libra c.s. tot ontruiming van het dak voor zover dit blijkens de splitsingstekening aan Libra c.s. toebehoort en tot verwijdering van het aldaar aangebrachte dakterras. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5
[appellant] heeft ook in dit hoger beroep niet betwist dat zijn dakterras gedeeltelijk is aangelegd op het deel van het dak dat blijkens de splitsingstekening aan Libra c.s. toebehoort en dat hij daartoe geen toestemming heeft verkregen van de VvE of van Libra c.s. [appellant] heeft bij zijn grieven wel bestreden dat daarmee sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van Libra c.s. Het dak is immers gemeenschappelijk eigendom van de VvE zodat niet Libra c.s. maar de VvE de vordering had moeten instellen. Libra c.s. dienen dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering, aldus [appellant] . Het hof overweegt dat Libra c.s. (onder meer) zijn gerechtigd tot het appartementsrecht dat de bevoegdheid geeft tot het uitsluitend gebruik van de tweede verdieping. Blijkens het in de splitsingsakte opgenomen artikel 22 lid 4 is de eigenaar van dit appartementsrecht bevoegd een dakterras aan te leggen op het deel van het dak dat als zodanig op de splitsingstekening is aangeduid. [appellant] heeft zijn dakterras deels op dit deel van het dak aangelegd en doorkruist daarmee de aan Libra c.s. toekomende bevoegdheid. [appellant] maakt daarmee wel degelijk inbreuk op bedoeld appartementsrecht dat aan Libra c.s. toebehoort. Libra c.s. zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering betreffende het dakterras. Deze vordering is tevens in beginsel toewijsbaar op de door Libra c.s. aangevoerde grond. Dit is slechts anders indien een van de door [appellant] tegen die vordering gevoerde verweren opgaat.
3.6
[appellant] heeft omtrent de aanleg van het dakterras het volgende aangevoerd. Tijdens de uitvoering van het werk bleek dat op de scheidslijn die op de splitsingstekening was aangegeven een rookgasafvoerkanaal stond. De stalen balk die het dakterras zou gaan dragen kon daarom niet op de grens van het voor hem bedoelde gedeelte van het dak worden geplaatst. Hij moest vanwege de stand van het werk onverwijld beslissen en heeft toen besloten de balk te laten plaatsen net na het rookkanaal op het gedeelte van het dak dat aan Libra c.s. toebehoort. Libra c.s. zouden dan bij het aanleggen van een dakterras op hun gedeelte van het dak ook gebruik kunnen maken van de stalen balk, en niet op hetzelfde probleem met het rookkanaal stuiten. [appellant] heeft Libra c.s. vervolgens geïnformeerd en hen aangeboden dat zij van de stalen balk gebruik konden maken bij het aanleggen van hun dakterras.
3.7
[appellant] voert in de eerste plaats aan dat Libra c.s. geen belang hebben bij hun vordering tot verwijdering van het dakterras omdat zij, indien hij het dakterras niet op zijn gedeelte van het dak kan realiseren, tekortschieten in de nakoming van de koopovereenkomst. Het appartement werd immers aangeboden met de mogelijkheid om een dakterras aan te leggen. Hij, [appellant] , mocht erop vertrouwen dat de splitsingstekening, waarop het rookkanaal niet was aangegeven, juist was en dat hij op het gehele op die splitsingstekening aangegeven gedeelte een dakterras kon aanleggen. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. De splitsingstekening geeft slechts weer op welk gedeelte van het dak [appellant] een dakterras aan mag leggen. [appellant] heeft daaruit niet mogen afleiden dat het gehele omlijnde gedeelte vrij zou zijn van een gering obstakel als een rookkanaal. [appellant] heeft bovendien niet concreet gemaakt hoe en in welke mate hem dit hindert om zijn dakterras te realiseren. Hij heeft niet aangevoerd dat het onmogelijk was de stalen balk op zijn gedeelte van het dak te plaatsen. Hij heeft voorts niet aangegeven hoeveel ruimte hij dan zou moeten inleveren van zijn dakterras en evenmin of het technisch mogelijk zou zijn dit ruimteverlies te verminderen of op te heffen. [appellant] heeft evenmin betwist, zoals Libra c.s. hebben aangevoerd, dat het mogelijk is het rookkanaal te verplaatsen. Dat dit aanzienlijke kosten met zich mee zou brengen, is door [appellant] niet nader toegelicht en maakt het aanleggen van het dakterras op het gehele omlijnde gedeelte nog niet onmogelijk. Een en ander maakt dat van een tekortkoming in de nakoming van de zijde van Libra c.s. als verkopers van het appartementsrecht aan [appellant] niet is gebleken. Het beroep op het om die reden ontbreken van belang bij de vordering tot verwijdering van het dakterras (van Libra c.s. als eigenaren van het appartementsrecht van de tweede verdieping) gaat dan ook niet op.
3.8
De hiervoor onder 3.6 geschetste gang van zaken geeft evenmin aanleiding te concluderen dat de vordering van Libra c.s. misbruik van recht oplevert. Libra c.s. hebben belang bij verwijdering op de enkele grond dat zij geen inbreuk op hun rechten hoeven te tolereren. [appellant] heeft daar tegenover niets concreets gesteld over zijn belang bij handhaving van de huidige situatie. Hij heeft bijvoorbeeld niet aangegeven wat de kosten van de benodigde wijziging van zijn dakterras zouden zijn. Daar komt bij dat [appellant] door zijn handelen het risico heeft genomen dat hij tot verwijdering over moest gaan. Hij heeft immers doelbewust de keuze gemaakt om zonder overleg met Libra c.s. de stalen balk te laten leggen op hun gedeelte van het dak. Het voorgaande wordt niet anders doordat Libra c.s. voordeel van de stalen balk zouden hebben indien zij een dakterras zouden aanleggen. Libra c.s. hebben immers aangegeven dat zij niet tot de aanleg van een dakterras over wensen te gaan.
3.9
Een en ander leidt evenmin tot de conclusie dat Libra c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ontstane situatie dienen te aanvaarden. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor onder 3.8 is overwogen.
3.1
Voor zover [appellant] met zijn grieven tevens zijn primaire vordering opnieuw aan de orde wil stellen, biedt de toelichting op die grieven onvoldoende grond voor toewijzing daarvan. [appellant] heeft immers niet concreet gemaakt wat zijn (financiële of ruimtelijke) nadeel is bij het weghalen van het gedeelte van het terras dat op het dakgedeelte van Libra c.s. is aangelegd, laat staan dat hij heeft aangetoond dat zijn belang onevenredig veel zwaarder wordt benadeeld, in de zin van artikel 5:54 lid 1 BW, dan dat van Libra c.s. bij handhaving van de overschrijding. Er is voorts geen (rechts-)grond voor het overdragen aan [appellant] van het appartementsrecht dat op het dakterras van Libra c.s. rust tegen een nader overeen te komen schadeloosstelling.
3.11
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven 1 tot en met 5 falen.
De trap
3.12
Met de grieven 6 en 7 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat de door hem aangebrachte trap onveilig is. [appellant] voert bij deze grieven bovendien aan dat de trap de doorgang naar één van de bergingen slechts in beperkte mate blokkeert en dat de onderzijde van de trap kan worden ingeklapt.
3.13
Op de door Libra c.s. overgelegde foto’s van de trap is te zien dat het bovenste deel van de trap steunt op de trapleuning van de gemeenschappelijke trap. Libra c.s. hebben aangevoerd dat er veel beweging zit in de trap en dat de trapleuning waar deze op steunt het niet lang zal houden. Dit is voorstelbaar gezien de constructie die uit de foto’s blijkt en het wordt door [appellant] bovendien niet gemotiveerd weersproken. Aldus staat voldoende vast dat de trap zoals door [appellant] aangebracht niet veilig is. Uit de foto’s blijkt bovendien dat de doorgang naar één van de bergingen gedeeltelijk wordt geblokkeerd door het onderste deel van de trap. Dit maakt inbreuk op het recht van Libra c.s. tot medegebruik van het gemeenschappelijke trappenhuis en is aldus in strijd met artikel 20 lid 1 van het Modelreglement. Dat het onderste deel van de trap inklapbaar is maakt dit niet anders. [appellant] heeft immers niet aangevoerd dat hij dit onderste deel altijd in ingeklapte toestand houdt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een en ander voldoende grond biedt voor toewijzing van de vordering tot verwijdering van de trap.
Nakoming
3.14
Bij zijn grieven 8 tot en met 10 stelt [appellant] zich op het standpunt dat Libra c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst nu het dakterras en de toegankelijkheid daarvan niet beantwoorden aan de verwachtingen die hij daarvan als koper mocht hebben. Hij kon het dakterras immers niet conform de splitsingstekening aanleggen en hij kon evenmin een aan de regelgeving beantwoordende trap realiseren zodat hij niet beschikt over een deugdelijke toegang tot het dakterras. [appellant] vult zijn subsidiair ingestelde vordering aan door tevens te vorderen de koopovereenkomst partieel te ontbinden met betrekking tot het dakterras en de toegang daartoe en Libra c.s. te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade, op te maken bij staat.
3.15
Hiervoor onder 3.7 is reeds geoordeeld dat van een tekortkoming in de nakoming met betrekking tot het dakterras niet is gebleken. Wat de trap betreft, dient te worden opgemerkt dat partijen het thans erover eens zijn dat artikel 17 lid 1 van de koopovereenkomst, en de met de hand daarbij geschreven toevoeging omtrent de ontbindingsmogelijkheid, een andere trap betreffen dan de trap naar het dakterras. De op dit artikellid gegronde overweging van de rechtbank is dan ook onjuist.
3.16
Het hof constateert echter dat de vordering de trap te verwijderen is toegewezen op de grond dat de door [appellant] aangebrachte trap onveilig is en de toegang tot één van de bergingen blokkeert en niet omdat Libra c.s. zich tegen de aanwezigheid als zodanig van een trap naar het dakterras in het gemeenschappelijke trappenhuis keert. Dat het niet mogelijk is om met inachtneming van het Reglement van Splitsing in het gemeenschappelijke trappenhuis een veilige trap aan te leggen die niet de toegang tot één van de bergingen blokkeert, is nog onvoldoende gebleken. Ook bestaat nog steeds de mogelijkheid dat [appellant] een trap vanuit zijn eigen appartement naar het dakterras aanlegt. Wat betreft de trap naar het dakterras is dan ook niet komen vast te staan dat Libra c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst.
3.17
Ook de grieven 8 tot en met 10 falen.
Afsluiting
3.18
[appellant] heeft geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor zijn genomen.
3.19
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Libra c.s. begroot op € 741,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D. Kingma en N.J. Huurdeman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.