ECLI:NL:GHAMS:2020:345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
23-002190-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor inbraak door gebrek aan bewijs van aanwezigheid in kelderbox

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor inbraak en diefstal, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat het bewijs tegen de verdachte voornamelijk gebaseerd was op DNA-sporen die aan de buitenkant van de kelderbox waren aangetroffen. Het hof oordeelt dat het enkel aantreffen van DNA aan de buitenkant van de box niet voldoende is om de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal te bewijzen. Er was geen aanvullend bewijs dat de verdachte daadwerkelijk in de kelderbox aanwezig was geweest. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de inbraak.

Wel heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van 22 flessen wasmiddel uit een winkel. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze is afgewezen omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het onder 1 ten laste gelegde. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing om de verdachte te veroordelen tot een taakstraf is gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002190-19
datum uitspraak: 28 januari 2020
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-702791-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1973,
postadres: [adres 1]
verblijfadres volgens eerdere eigen opgave:
[adres 2] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 januari 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 maart 2018 tot en met 10 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een box (gelegen op de [adres 3] ) heeft weggenomen een fiets, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een (valse) sleutel van de box van die [benadeelde];
2.
hij op of omstreeks 5 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (ongeveer) 22 flessen wasmiddel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal uit de box geldt dat het bewijs in doorslaggevende mate moet volgen uit de door het Nederlands Forensisch Instituut gerapporteerde match tussen de aan de buitenkant van de deur van de box aangetroffen en onderzochte sporen en het in de Nederlandse DNA-databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte. Het hof is van oordeel dat het aantreffen van een spoor met daarop lichaamsmateriaal waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte niet zonder meer betekent dat het de verdachte moet zijn geweest die de desbetreffende diefstal heeft gepleegd. Het spoor is namelijk gevonden aan de buitenkant van de box en aanvullend bewijs dat de verdachte daadwerkelijk in de box is geweest ontbreekt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 5 december 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 22 flessen wasmiddel, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel] .
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij [winkel] . Hij heeft daarbij een groot aantal flessen wasmiddel buitgemaakt. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [winkel] en dit bedrijf hinder en schade toegebracht. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2020 is verdachte eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. Die feiten zijn zo oud, dat het hof deze niet mee zal wegen als recidive. Gelet daarop zou in deze zaak in beginsel met de oplegging van een geldboete kunnen worden volstaan.
In het nadeel van de verdachte weegt echter mee dat hij veel goederen heeft gestolen met een relatief hoge waarde. Bovendien lijkt het opleggen van een geldboete wegens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet passend. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding een taakstraf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.264,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Op grond van artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is de benadeelde partij slechts ontvankelijk, als de verdachte voor het feit schuldig wordt verklaard en hem al dan niet een straf wordt opgelegd. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.R.O. Mooy en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2020.