ECLI:NL:GHAMS:2020:3434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-000114-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een beroving (ripdeal) van lachgasflessen en diefstal met een valse sleutel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een beroving van lachgasflessen en diefstal met een valse sleutel, gepleegd op 28 januari 2019. De aangever had een afspraak gemaakt voor de verkoop van lachgaspatronen, maar werd onder bedreiging van geweld gedwongen zijn bezittingen af te geven. De verdachte en zijn medeverdachten hebben gezamenlijk opgetreden, waarbij de aangever werd bedreigd met een vuurwapen en een mes. Het hof oordeelde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot een bewezenverklaring van medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 5.779,81, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000114-20
datum uitspraak: 23 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650041-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij:

1.

primairop of omstreeks 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pashouder en/of een rijbewijs en/of een kentekenbewijs en/of een bankpas (met bijbehorende code) en/of een OV chipkaart en/of een schoolpas en/of een ANWB pas en/of een verzekeringspas en/of (ongeveer 300) euro en/of een of meer telefoon(s) en/of een autosleutel en/of 5 lachgastanks, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- met die [benadeelde] (telefonisch) een afspraak heeft/hebben gemaakt en/of
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes in de richting van die [benadeelde] is/ zijn gelopen en/of
- dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borst van die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- dat mes aan die [benadeelde] heeft/hebbebn getoond en/of voorgehouden en/of
- ( met kracht) tegen de borst en/of het gezicht van die [benadeelde] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- ( daarbij) die [benadeelde] dreigend (onder meer) de woorden toegevoegd: "Ga zitten in de auto, anders maak ik je dood" en/of "Als je liegt, dan maken wij je kapot" en/of "Als wij er nu achter komen dat je meer hebt dan ben je de lul", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [benadeelde] heeft/hebben gedwongen zijn daglimiet te verhogen en zijn pincode af te geven;
subsidiair[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven mededaders(s), op of omstreeks 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een pashouder en/of een rijbewijs en/of een kentekenbewijs en/of een bankpas (met bijbehorende pincode) en/of een OV chipkaart en/of een schoolpas en/of een ANWB pas en/of een verzekeringspas en/of (ongeveer 300) euro en/of een of meer telefoon(s) en/of een autosleutel en/of 5 lachgastanks, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die een of meer onbekend gebleven mededader(s)
- met die [benadeelde] (telefonisch) een afspraak heeft/hebben gemaakt en/of
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes in de richting van die [benadeelde] is/ zijn gelopen en/of
- dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borst van die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- dat mes aan die [benadeelde] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- ( met kracht) tegen de borst en/of het gezicht van die [benadeelde] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- ( daarbij) die [benadeelde] dreigend (onder meer) de woorden toegevoegd: “Ga zitten in de auto, anders maak ik je dood’ en/of “Als je liegt, dan maken wij je kapot” en/of “ als wij er nu achter komen dat je meer hebt dan ben je de lul”, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [benadeelde] heeft/hebben gedwongen zijn dag-limiet te verhogen en zijn pincode af te geven
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28 januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- een auto (Honda Civic) ter beschikking te stellen van die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven mededader(s);
- als bestuurder of inzittende die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven mededader(s) naar de [adres 2] te rijden en/of te laten rijden; en/of
- op de uitkijk te staan en/of
- naar de auto van aangever te lopen en/of in de richting van de auto van aangever te lopen, om lachgastanks uit de auto van aangever naar de Honda Civic te dragen en deze in de Honda Civic te leggen;

2.

primairop of omstreeks 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1000 euro en/of een geldbedrag van 19,50 euro en/of een geldbedrag van 50 euro, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een bankpas en pincode van die [benadeelde]) waartoe hij verdachte en zijn mededader(s), niet gerechtigd waren die te gebruiken;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven mededader(s), op of omstreeks 28 januari 2019, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, een geldbedrag van 1000 euro en/of een geldbedrag van 19,50 euro en/of een geldbedrag van 50 euro, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of mededader(s), waarbij die [medeverdachte 1], die [medeverdachte 2] en/of die mededaders, het weggenomen geld onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een bankpas en pincode van die [benadeelde]
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- een auto (Honda Civic) ter beschikking te stellen van die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die onbekend
gebleven mededader(s);
- als bestuurder of inzittende die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven mededader(s) naar de pinautomaat op de [adres 3] te rijden of laten rijden; en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven mededader(s) naar de pinautomaat op de [adres 3] te laten rijden;
- op de uitkijk te staan; en/of
- vervolgens terug naar de [adres 2] te rijden of laten rijden; en/of
- vervolgens als bestuurder of inzittende die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven
mededader(s) naar [tankstation] op de [adres 4] te rijden of laten rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde

De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij – terwijl een vuurwapen en een mes op hem werden gericht – zijn bezittingen heeft afgegeven aan NN1. Dit betreft een pashouder, meerdere
pasjes, € 300,00 aan contant geld, een autosleutel, een Apple telefoon en een Alcatel telefoon.
Wanneer iemand door geweld en/of bedreiging met geweld wordt gedwongen tot afgifte van
een goed, wordt dit juridisch gekwalificeerd als afpersing. De verdachte wordt echter alleen diefstal verweten en niet afpersing. Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de volgende goederen op de tenlastelegging onder hetgeen onder 1 primair is tenlastegelegd: ‘een pashouder, een rijbewijs, een kentekenbewijs, een bankpas (met bijbehorende pincode), een OV-chipkaart, een schoolpas, een ANWB pas, een verzekeringspas, 300 euro, telefoons en een autosleutel.’

Bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het onder 1 primair als het onder 2 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de rol van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten niet gelijkwaardig is geweest aan die van de medeverdachten die, anders dan de verdachte, actief betrokken waren bij de uitvoering van deze feiten. Daar komt bij dat de verdachte geen coördinerende rol heeft gehad bij de voorbereiding of tijdens het begaan van deze feiten. Integendeel, zijn rol is duidelijk beperkt en inwisselbaar. Geconcludeerd moet worden dat de bijdrage van de verdachte aan de feiten 1 en 2 tijdens de uitvoering en de voorbereiding van onvoldoende gewicht is geweest om hem als medepleger te beschouwen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 28 januari 2019, tussen 02:45 uur en 03:00 uur had de aangever [benadeelde], een afspraak met, zo was hem voorgespiegeld, een klant (die hem van tevoren telefonisch had benaderd voor het maken van een afspraak) op een parkeerterrein op de [adres 2] te Amsterdam voor de verkoop van lachgaspatronen. [2] Op de afgesproken plek trof hij twee personen, NN1 en NN2. De aangever zag dat NN1 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp trok en op zijn borst richtte en tegen hem zei: “Ga zitten in de auto anders schiet ik je dood.” Daarna werd hij gestompt tegen de borst en het gezicht. Hij voelde pijn. Hij zag dat NN2 een mes tegen zijn borst hield. Hij hoorde NN1 en NN2 tegen hem zeggen: “Hoeveel heb je bij je. Als je liegt dan maken wij jou kapot,” “Als je meer bij je hebt, dan maken wij jou kapot” en Als wij er nu achter komen dat je meer hebt dan ben je de lul.” [3]
De aangever werd onder bedreiging van het vuurwapen gedwongen in te loggen op internetbankieren en zijn daglimiet te verhogen naar € 10.000,00. Zijn pinpas werd vervolgens aan een derde persoon, NN3, gegeven. Ook moest hij zijn pincode geven. Nadat NN3 weg was moest de aangever weer inloggen op zijn internetbankieren. Hij zag dat een geldbedrag van € 1.000,00 van zijn rekening was afgeschreven. Hij zag dat het geldbedrag bij een ING-pinautomaat op de [adres 3] was gepind. Op 28 -01-2018 (het hof begrijpt: 2019) te 02:10 uur is 1.000,00 euro gepind bij een geldautomaat ING op de [adres 3]. [4] Tot slot zag de aangever dat NN1 en NN2 vijf lachgastanks uit zijn kofferbak pakten. [5]
De vraag die thans voorligt is in hoeverre de verdachte hierbij betrokken is geweest, en hoe zijn betrokkenheid juridisch moet worden gekwalificeerd. Van belang voor de beantwoording van deze vraag is het volgende.
Op 27 januari 2019 om 23:15 uur werd de verdachte door zijn medeverdachte [medeverdachte 2] via WhatsApp benaderd met de vraag of hij “zo mee[gaat] naar dat ballonnending”. [6] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat dit inhield dat de verkoper van de lachgastanks zou worden beroofd en dat hij dit van tevoren wist. [7] De verdachte heeft ook verklaard dat er nog meer jongens bij betrokken waren. [8] Naast de voorafgaande kennis omtrent de bedoelingen en de deelnemers bleek de bijdrage van de verdachte aan deze beroving cruciaal en geleverd in de vorm van een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft immers verklaard dat hij geholpen heeft omdat de andere medeverdachten – die met hem meereden - niet over een rijbewijs of een auto beschikten. [9] Verder heeft de verdachte verklaard te hebben meegeholpen met het aannemen van de lachgastanks, die hij vervolgens met zijn auto naar zijn huis heeft vervoerd en die – door één of meer van zijn medeverdachten, daarbij al dan niet geholpen door de verdachte zelf – in zijn voortuin zijn neergezet. [10] Ook heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat hij – in de tijd dat de aangever bij zijn auto werd vastgehouden – is meegereden naar de pinautomaat alwaar door één van de medeverdachten is gepind met de pinpas van de aangever. [11] Tenslotte heeft de verdachte in hoger beroep verklaard te hebben meegedeeld in de opbrengst van het gepinde bedrag (totaal € 1.000,00). [12]
Daarnaast werden rond 03:34 uur op een [tankstation] tankstation aan de [adres 4] blikjes Red Bull en sigaretten gekocht met de gestolen bankpas van de aangever en € 50,00 gepind. [13] Op de camerabeelden van het [tankstation] tankstation werd rond dat tijdstip ook de auto van de verdachte gezien. [14]
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij het hof mede in aanmerking neemt de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte, alsmede diens aanwezigheid op belangrijke momenten. Daarmee acht het hof het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1.
primairop 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5 lachgastanks toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededaders
  • met die [benadeelde] telefonisch een afspraak hebben gemaakt en
  • met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes in de richting van die [benadeelde] zijn gelopen en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borst van die [benadeelde] hebben gericht en
  • dat mes aan die [benadeelde] hebben getoond en
  • tegen de borst en het gezicht van die [benadeelde] hebben gestompt en
  • daarbij die [benadeelde] dreigend onder meer de woorden toegevoegd: “Ga zitten in de auto, anders maak ik je dood” en “Als je liegt, dan maken wij je kapot” en “Als wij er nu achter komen dat je meer hebt dan ben je de lul” ;

2.

primairop 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1.000,- euro en een geldbedrag van 19,50 euro en een geldbedrag van 50,- euro, toebehorend aan [benadeelde], waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en pincode van die [benadeelde], waartoe hij verdachte en zijn mededaders, niet gerechtigd waren die te gebruiken.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals daarnaar is verwezen in de voetnoten bij de hiervoor opgenomen bewijsoverwegingen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in het voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een beroving, die in groepsverband werd gepleegd. Het slachtoffer werd in de nachtelijke uren op een parkeerterrein gedurende ruim drie kwartier vastgehouden, waarbij hij werd geslagen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes op hem werden gericht. Hij moest onder meer zijn pinpas en pincode afgeven en de limiet van zijn bankrekening verhogen. Verder werden lachgastanks uit de kofferbak van zijn auto weggenomen. Van de rekening van het slachtoffer is vervolgens een geldbedrag van € 1.000,00 gepind en er is met zijn pinpas bij een tankstation afgerekend en gepind. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten, naast de overlast en financiële schade die zij daardoor ondervinden, daar nog gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen door kunnen ervaren. Dit blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer in juli 2019, onder meer inhoudende dat hij zich machteloos, geïntimideerd en doodsbang voelde. Hij sliep slecht door de herinneringen en nasleep van de beroving en inmiddels is bij hem door een psycholoog een posttraumatische stressstoornis (PTSS) geconstateerd.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de volgende omstandigheden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep tot op zekere hoogte openheid van zaken gegeven omtrent zijn rol bij de feiten. Hij heeft spijt betuigd voor zijn handelen en heeft zich bereid verklaard de schade die het slachtoffer heeft geleden te vergoeden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijke deel van de straf strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.308,76, waarvan € 8.808,76 ter zake van materiële schade en
€ 3.500,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.779,81, waarvan € 3.279,81 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering, voor zover door de rechtbank toegewezen, niet betwist en refereert zich aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
De gevorderde materiële schade
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vordering voldoende concreet is onderbouwd, behoudens het deel van de vordering dat ziet op de voetbaltas (€ 32,93) en het inkomensverlies (€ 5.496,00). Ten aanzien van de voetbaltas is onvoldoende komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Verder is het inkomensverlies onvoldoende onderbouwd, omdat de winst uit onderneming nog niet is vastgesteld. In hoger beroep is daaromtrent ook niets nader concreet aangevoerd.
Voor het deel van de vordering dat ziet op genoemde twee kostenposten wordt de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering tot materiële schade wordt tot een bedrag van in totaal € 3.279,81 toegewezen, inclusief de wettelijke rente.
De gevorderde immateriële schade
De vraag die voorligt is, of de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW. Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551). Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, mag weliswaar uitgegaan worden van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel kunnen worden toegewezen, maar dat is anders als de vordering de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt (vgl. art. 139 Rv). Een vordering tot vergoeding van immateriële schade die geen rechtsgrond vindt in de wet kan niet worden toegewezen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit het bestaan van de aantasting in zijn persoon, bestaande uit geestelijk letsel, kan worden vastgesteld. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting in de vordering volgt dat hij door zijn huisarts is doorverwezen naar Arkin Basis GGZ voor een behandeling voor zijn psychische klachten. Ingevolge zijn aanmelding is de benadeelde partij in de periode van mei tot en met oktober 2019 in behandeling geweest bij Arkin Basis GGZ in verband met een post traumatische stress stoornis.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (HR 28-05-2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o 287).
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,00, inclusief de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde. Artikel 36f wordt toegepast zoals dit thans geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, [verbalisant 2]
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.779,81 (vijfduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 3.279,81 (drieduizend tweehonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.779,81 (vijfduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig cent) bestaande uit
€ 3.279,81 (drieduizend tweehonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig cent) materiële schade en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 januari 2019.
Heft op het – op 9 november 2020 geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Jurgens en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van
mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2020.
(…)

Voetnoten

1.De door het hof in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Een proces-verbaal van aangifte (met nummer PL1300-2019019167-1) van de aangever [benadeelde] van 28 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], Algemeen dossier p. 1.
3.Een proces-verbaal van aangifte (met nummer PL1300-2019019167-1) van de aangever [benadeelde] van 28 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], Algemeen dossier p. 2- 3.
4.Een proces-verbaal van bevindingen pintransacties (met nummer 2019019167/AD1.BEV.03) van 31 januari 2019, inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], algemeen dossier p.-20 e.v. en een proces-verbaal van aangifte (met nummer PL1300-2019019167-1) van de aangever [benadeelde] van 28 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], Algemeen dossier p. 4.
5.Een proces-verbaal van aangifte (met nummer PL1300-2019019167-1) van de aangever [benadeelde] van 28 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], Algemeen dossier p. 4
6.Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2019019167/AD1.BEV.25) van 17 mei 2019, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], Algemeen dossier p.113 e.v.
7.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 9 november 2020.
8.Verklaring van de verdachte, afgelegd in het kader van de vordering inbewaringstelling ten overstaan van de rechter-commissaris op 10 juli 2019.
9.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 september 2019.
10.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 9 november 2020
11.Ibid.
12.Ibid.
13.Een proces-verbaal van bevindingen pintransacties (met nummer 2019019167/AD1.BEV.03) van 31 januari 2019, inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], Algemeen dossier p.20 e.v.; een geschrift zijnde een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [tankstation] (met nummer 2019019167/AD1.BEV.04) van 31 januari 2019, inclusief fotobijlage, opgemaakt door [verbalisant 2], Algemeen dossier p. 24 e.v.
14.Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2019019167/AD1.BEV.05) van 1 februari 2019, inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], Algemeen dossier p.32 e.v. In samenhang met een proces-verbaal van bevindingen met nummer (2019019167/AD1.BEV.07) van 30 april 2019, inclusief bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], Algemeen dossier p. 64 e.v.