ECLI:NL:GHAMS:2020:3418

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
23-001716-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 18 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van oplichting in verschillende gevallen, waarbij zij zich voordeed als advocaat en geldbedragen van meerdere slachtoffers wist te verkrijgen door hen te misleiden met valse voorwendselen. De tenlastelegging omvatte onder andere het aannemen van een valse hoedanigheid en het gebruik van listige kunstgrepen om slachtoffers te bewegen tot het afgeven van geld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op stelselmatige wijze heeft gehandeld en dat de schade voor de slachtoffers aanzienlijk was. De verdachte werd eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De vorderingen betroffen zowel materiële als immateriële schade, maar de vorderingen tot immateriële schade werden in sommige gevallen afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001716-19
datum uitspraak: 12 november 2020
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-700130-17 (zaak A) en 15-800264-17 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat zij:
Zaak A
1.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 12 juli 2017 te Purmerend, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (telkens) een of meer geldbedragen (met een totaal van 27162,07 euro), door onder andere
-(telkens) tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat zij en/of haar mededader geld nodig hadden om een rechtzaak/proces gaande te houden/op te starten tegen Jeugdzorg omwille van haar, verdachtes, zoontje, waarbij (waarna) aan die [benadeelde 1] werd gevraagd het geld aan haar en/of haar mededader te willen lenen/voorschieten en/of
-(telkens) aan die [benadeelde 1] aan te geven dat een (groot) geldbedrag beschikbaar zou komen doch dat daarvoor een proces gevoerd moest worden waar geld voor nodig was welk geld verdachte en/of haar mededader van die [benadeelde 1] wilden lenen en/of
-zich (telkens) voor te doen als advocate sprekend namens haar client, welke client (verdachte) voor een of meer processen/rechtzaken geld nodig had waarna aan die [benadeelde 1] werd gevraagd dat benodigde geld aan verdachte te lenen /voor te schieten en/of
-een schuld bekentenis voor het geleende bedrag aan te gaan/ te ondertekenen;
2.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 12 juli 2017 te Purmerend, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (telkens) een of meer geldbedragen (met een totaal van 49713 euro), door onder andere
-(telkens)tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat zij en/of haar mededader geld nodig hadden voor een rechtzaak/proces tegen Jeugdzorg omwille van haar, verdachtes, zoontje waarbij (waarna) aan die [benadeelde 2] werd gevraagd het geld aan haar en/of haar mededader te willen lenen/voorschieten en/of
-zich (telkens) middels de telefoon en/of via SMS voor te doen als een advocate sprekend namens haar client, welke client (verdachte) voor een of meer processen geld nodig had waarna aan die [benadeelde 2] werd gevraagd dat benodigde geld aan verdachte te lenen /voor te schieten en/of
-zich (telkens) middels de telefoon voor te doen als een medewerkster van een woningbouwvereniging/coorperatie en/of van de INGbank en/of een bewindvoerder van de gemeente, welke personen (telkens), ieder voor zich, aangaven (aan die [benadeelde 2]) dat zij verdachten wilden helpen te voorkomen dat zij, verdachte, uit huis gezet zou worden doch waartoe (ter voorkoming van die uitzetting) een of meer geldbedragen gestort dienden te worden, welke stortingen/leningen/giften dan (telkens) aan/van hem, [benadeelde 2], werden gevraagd en/of
-(telkens) tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat er geld nodig was om uitzetting van [medeverdachte] (mededader/vader van verdachte) uit zijn huis te voorkomen en/of -(telkens) ten behoeve van een of meer rechtzaken tegen onder ander Jeugdzorg en/of een bewindvoerster ([naam 1] in Purmerend), waarover [benadeelde 2] gebeld en/ geïnformeerd werd door (verdachte en/of een of meer personen zich voordoende als) een officier van justitie ([naam 2]) en/of een rechter en/of een griffier en/of waarbij tevens werd medegedeeld dat de zaak door SBS was opgepakt en [naam 3] zich ermee zou bezighouden, waarbij (telkens) het verzoek of die [benadeelde 2] geld kon overmaken ter bespoediging van deze processen/rechtzaken werd gedaan, waarbij hem, [benadeelde 2], een deel van de schadevergoeding, die er aan kwam, werd toegezegd en/of - een schuldbekentenis op te stellen/aan te gaan en/of te ondertekenen;
3.
op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 juni 2017 tot en met 30 augustus 2017 te Purmerend, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten telkens een of meer geldbedragen met een totaal van 515 euro, door die van [benadeelde 3] te beloven te helpen met verhuizen en/of opknappen van de nieuwe woning en daartoe/daarvoor tegen een (kleine) vergoeding een verhuis/vracht wagen via haar werk en/of verf (door tussen komst van haar vriend) zou leveren/te regelen;
Zaak B (gevoegd)
1.
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 16 mei 2017 tot en met 05 juli 2017 te Edam, gemeente Edam-Volendam, en/of te Monnickendam, gemeente Edam-Volendam en/of te Middelie, gemeente Waterland, en/of te Graft, gemeente Graft-De Rijp en/of te Oosthuizen, gemeente Edam-Volendam, althans (telkens) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, medewerker(s)/eigena(a)r(en) van:
- de jachthaven en camping [camping 1] en/of - het hotel "[hotel]" en/of
- de Camping [camping 2] en/of - bed & breakfast "[bed & breakfast]" en/of
- het pension "[pension]",
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het verblijf en/of de overnachtingen in/op bovengenoemde campings en/of hotel en/of bed & breakfast en/of pension, althans horecagelegenheden, door zich voor te doen als (een) bonafide gast(en) en/of zich voor te doen als (een) perso(o)n(en) die de rekening zou(den) betalen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3 tenlastegelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
Zaak A
1.
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 12 juli 2017 te Purmerend met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door onder andere
  • tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat zij geld nodig had om een rechtszaak gaande te houden en op te starten tegen Jeugdzorg omwille van haar, verdachtes, zoontje, waarbij aan die [benadeelde 1] werd gevraagd het geld aan haar te willen lenen en
  • aan die [benadeelde 1] aan te geven dat een geldbedrag beschikbaar zou komen doch dat daarvoor een proces gevoerd moest worden waar geld voor nodig was welk geld verdachte van die [benadeelde 1] wilde lenen en
  • zich voor te doen als advocate sprekend namens haar cliënt, welke cliënt (verdachte) voor meer rechtszaken geld nodig had waarna aan die [benadeelde 1] werd gevraagd dat benodigde geld aan verdachte voor te schieten en
  • een schuldbekentenis voor het geleende bedrag aan te gaan en te ondertekenen;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 12 juli 2017 te Purmerend, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] telkens heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door onder andere
  • tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat zij geld nodig had voor een rechtszaak tegen Jeugdzorg omwille van haar, verdachtes, zoontje waarbij aan die [benadeelde 2] werd gevraagd het geld aan haar te willen lenen en
  • zich middels de telefoon en via SMS voor te doen als een advocate sprekend namens haar cliënt, welke cliënt (verdachte) voor een of meer processen geld nodig had waarna aan die [benadeelde 2] werd gevraagd dat benodigde geld aan verdachte te lenen en
  • zich middels de telefoon voor te doen als een medewerkster van een woningcorporatie en van de ING bank en een bewindvoerder van de gemeente, welke personen telkens, ieder voor zich, aangaven aan die [benadeelde 2] dat zij verdachten wilden helpen te voorkomen dat zij, verdachte, uit huis gezet zou worden doch waartoe ter voorkoming van die uitzetting geldbedragen gestort dienden te worden, welke stortingen dan telkens aan hem, [benadeelde 2], werden gevraagd en
  • tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat er geld nodig was om uitzetting van [medeverdachte] (vader van verdachte) uit zijn huis te voorkomen en
  • ten behoeve van meer rechtszaken tegen onder andere Jeugdzorg en een bewindvoerster [naam 1] in Purmerend, waarover [benadeelde 2] gebeld en geïnformeerd werd door verdachte of meer personen zich voordoende als een officier van justitie en een rechter en een griffier en tevens werd medegedeeld dat de zaak door SBS was opgepakt en [naam 3] zich ermee zou bezighouden, waarbij telkens het verzoek of die [benadeelde 2] geld kon overmaken ter bespoediging van deze rechtszaken werd gedaan, waarbij hem, [benadeelde 2], een deel van de schadevergoeding, die er aan kwam, werd toegezegd en
  • een schuldbekentenis aan te gaan en te ondertekenen;
3.
op momenten in de periode van 1 juni 2017 tot en met 30 augustus 2017 te Purmerend, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, met een totaal van 515 euro, door die van [benadeelde 3] te beloven te helpen met verhuizen en opknappen van de nieuwe woning en daarvoor tegen een vergoeding een vrachtwagen via haar werk en verf door tussenkomst van haar vriend zou leveren en regelen.
Zaak B (gevoegd)
1.
op tijdstippen in de periode 16 mei 2017 tot en met 5 juli 2017 te Edam en te Monnickendam en te Middelie en te Graft en te Oosthuizen, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een valse hoedanigheid,
medewerkers/eigenaren van:
  • de jachthaven en camping [camping 1] en
  • het hotel ‘[hotel]” en
  • de Camping [camping 2] en
  • bed & breakfast “[bed & breakfast]” en
  • het pension “[pension]”,
heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het verblijf en overnachtingen in/op bovengenoemde campings en hotel en bed & breakfast en pension, door zich voor te doen als bonafide gasten en zich voor te doen als personen die de rekening zouden betalen.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert
telkensop:
oplichting, meermalen gepleegd.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg zaak A onder 1, 2 en 3 en het in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2 en 3 en het in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Op stelselmatige wijze heeft de verdachte (deels tezamen met een medeverdachte) gedurende een lange periode van meerdere personen geldbedragen afhandig gemaakt, waaruit het beeld oprijst van iemand die van oplichting haar levenswijze heeft gemaakt. Het schadebedrag bij twee slachtoffers is zeer groot en de verdachte heeft het in haar gestelde vertrouwen van de slachtoffers ernstig beschaamd. De verdachte heeft haar slachtoffers onder andere doen geloven dat zij geld nodig had voor een rechtszaak tegen Jeugdzorg omwille van haar zoontje en heeft zich daarbij ook meermalen voorgedaan als een advocaat. De verdachte kwam bij twee slachtoffers thuis en heeft het zelfs voor elkaar gekregen tijdelijk bij een van de slachtoffers te mogen wonen. Zo heeft zij op zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van de behulpzaamheid van deze slachtoffers en ingespeeld op hun emoties en medeleven. Uit de aangiftes en de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat aangevers zich enorm bedonderd voelen. Zij hebben als gevolg van het handelen van de verdachte een grote deuk in hun vertrouwen in de medemens opgelopen. Eén van de slachtoffers is als gevolg van de oplichting door verdachte zelfs zijn woning kwijtgeraakt omdat hij zijn hypotheek niet meer kon betalen, terwijl een ander slachtoffer al haar spaargeld voor haar oude dag is kwijtgeraakt. De verdachte heeft slechts in zeer beperkte mate berouw getoond ten opzichte van haar slachtoffers, terwijl zij nu nog kampen met de grote (financiële en immateriële) gevolgen.
Daarnaast heeft de verdachte samen met een medeverdachte, zonder daarvoor te kunnen betalen, verbleven in horecagelegenheden door zich voor te doen als bonafide klant. Als gevolg hiervan hebben deze horecagelegenheden de verdachte en haar medeverdachte diensten verleend waarvoor geen vergoeding is verkregen, waardoor zij schade hebben geleden. De verdachte en haar medeverdachte hebben op doortrapte wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van de eigenaren en het personeel. De verdachte heeft slechts oog gehad voor haar eigen belangen; zij heeft uit financieel gewin gehandeld en daarmee de slachtoffers herhaaldelijk ernstig gedupeerd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 oktober 2020, waaruit blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee. Ook is gebleken dat de verdachte na het plegen van de bewezenverklaarde feiten onherroepelijk is veroordeeld voor andere feiten, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 28 juni 2018, opgemaakt door klinisch-psycholoog [naam 4] en het reclasseringsadvies van 2 april 2019 van [naam 5], als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland.
In voornoemd psychologisch onderzoek concludeert de deskundige dat sprake is van een ‘ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken’, maar dat de verdachte gebrekkig heeft meegewerkt waardoor de diagnostiek niet volledig is. In voornoemd psychologisch advies kan daardoor geen antwoord worden gegeven op de vraag in hoeverre het ten laste gelegde aan de verdachte kan worden toegerekend. De reclassering concludeert in voornoemd advies dat het risico op recidive bij de verdachte als hoog wordt ingeschat en de verdachte het meest gebaat is bij een klinische behandeling, maar dat een klinische behandeling enkel uitvoerbaar is in een gedwongen kader. De reclassering adviseert de verdachte onvoorwaardelijk af te straffen, aangezien de verdachte niet (goed) heeft meegewerkt aan het opmaken van een Pro Justitia advies, waardoor een klinische behandeling geen optie is.
Gelet op de aard, de ernst en de stelselmatigheid van de door de verdachte gepleegde feiten en de omvang van de daardoor aan anderen berokkende (financiële) schade, kan naar het oordeel van het hof daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.634,00 ter zake van materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 14.367,00, waarvan € 1.100,00 ter zake van immateriële schade De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert voorts vergoeding van de geleden immateriële schade vanwege psychische gevolgen. Gevorderd wordt een bedrag groot € 1.100,00. Naar het hof begrijpt vindt de vordering van de benadeelde partij zijn grondslag in het bepaalde van artikel 6:106 lid 1 en aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), op grond waarvan de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde partij – voor zover hier relevant – op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’.
De vraag die voorligt is, of de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW. Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551). Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, mag weliswaar uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel kunnen worden toegewezen, maar dat is anders als de vordering de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade die geen rechtsgrond vindt in de wet kan niet worden toegewezen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit het bestaan van de aantasting in zijn persoon kan worden vastgesteld, althans waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval de schade is ontstaan. De benadeelde partij volstaat met een omschrijving van de gevolgen in hoofdzaak bestaande uit gevoelens van teleurstelling, maar daarmee heeft de benadeelde partij niet het bestaan van de gestelde psychische gevolgen aangetoond. Voor zover de benadeelde heeft bedoeld schade wegens geestelijk letsel te vorderen, heeft zij onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Dat bij de benadeelde partij meer aan de hand is geweest dan een psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is niet gesteld en blijkt voorts onvoldoende uit de overgelegde producties.
Tenslotte overweegt het hof dat in onderhavige zaak niet het geval zich voordoet dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 53.837,39 ter zake van materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 23.250,00, waarvan € 1.250,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 44.000,00. Het hof overweegt daartoe dat het de verdachte is geweest die het vertrouwen van het slachtoffer heeft gewekt en hem ertoe heeft bewogen steeds meer geld over te maken. De verdachte en haar vader, op wiens rekening een deel van het geld is gestort, hebben daartoe elke en schuldbekentenis van € 22.000,00 ondertekend. Op welk rekeningnummer het geld uiteindelijk is terechtgekomen en wie ervan geprofiteerd heeft is naar het oordeel van het hof niet relevant voor de vraag of het slachtoffer deze schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleden. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert voorts vergoeding van de geleden immateriële schade vanwege psychische gevolgen. Gevorderd wordt een bedrag groot € 1.250,00. Naar het hof begrijpt vindt de vordering van de benadeelde partij zijn grondslag in het bepaalde van artikel 6:106 lid 1 en aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), op grond waarvan de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde partij – voor zover hier relevant – op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’.
De vraag die voorligt is, of de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW. Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551). Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, mag weliswaar uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel kunnen worden toegewezen, maar dat is anders als de vordering de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade die geen rechtsgrond vindt in de wet kan niet worden toegewezen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit het bestaan van de aantasting in zijn persoon kan worden vastgesteld, althans waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval de schade is ontstaan. De benadeelde partij volstaat met een omschrijving van de gevolgen in hoofdzaak bestaande uit gevoelens van afgenomen levensvreugde, maar daarmee heeft de benadeelde partij niet het bestaan van de gestelde psychische gevolgen aangetoond. Voor zover de benadeelde heeft bedoeld schade wegens geestelijk letsel te vorderen, heeft hij onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Dat bij de benadeelde partij meer aan de hand is geweest dan een psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is niet gesteld en blijkt voorts onvoldoende uit de overgelegde producties.
Tenslotte overweegt het hof dat in onderhavige zaak niet het geval zich voordoet dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 515,00 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [hotel] t.a.v. [naam 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 515,79 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 190,70. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij Pension [pension]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 567,50 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 83,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde. Artikel 36f Sr wordt toegepast zoals dit thans geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 15-800264-17 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 15-800264-17 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.267,00 (dertienduizend tweehonderdzevenenzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst afde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.100,00 (duizend honderd euro) aan immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.267,00 (dertienduizend tweehonderdzevenenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 100 (honderd) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 juli 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 44.000,00 (vierenveertigduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst afde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 44.000,00 (vierenveertigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 241 (tweehonderdeenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 juli 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 515,00 (vijfhonderdvijftien euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700130-17 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 515,00 (vijfhonderdvijftien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 augustus 2017.
Vordering van de benadeelde partij [hotel] tav [naam 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [hotel] tav [naam 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-800264-17 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 190,70 (honderdnegentig euro en zeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [hotel] tav [naam 6], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-800264-17 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 190,70 (honderdnegentig euro en zeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 juli 2017.
Vordering van de benadeelde partij Pension [pension]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Pension [pension] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-800264-17 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 567,50 (vijfhonderdzevenenzestig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Pension [pension], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-800264-17 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 567,50 (vijfhonderdzevenenzestig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. M. Jurgens en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2020.
(…)