In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de kosten van de gemeenschappelijke voormalige echtelijke woning na echtscheiding, alsook over de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van de vrouw en hun minderjarige kind. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2019 aangevochten, waarin onder andere de echtscheiding was uitgesproken en de alimentatie was vastgesteld. De man heeft in zijn verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere een gebruiksvergoeding voor de woning heeft verzocht.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 26 november 2019 zijn gescheiden en dat zij samen een minderjarige hebben. De vrouw heeft verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie en partneralimentatie, terwijl de man heeft verzocht om de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen, de zorg voor de minderjarige en de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan.
Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, en heeft de kinderalimentatie vastgesteld op verschillende bedragen voor de verschillende periodes. Tevens is de partneralimentatie van de vrouw vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de draagkracht van de man. Het hof heeft de verzoeken van de man om een gebruiksvergoeding afgewezen, omdat de vrouw de eigenaarslasten van de woning voor de helft zal dragen. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw beslist, waarbij de alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld en de kosten van de woning zijn verdeeld.