ECLI:NL:GHAMS:2020:3376

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
200.266.178/01 en 200.266.182/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ouders als bewindvoerders en mentoren van volwassen zoons met verstandelijke beperkingen en benoeming van professionele bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontslag van ouders als bewindvoerders en mentoren van hun volwassen zoons met verstandelijke beperkingen. De ouders, [de man] en [de vrouw], waren eerder benoemd tot bewindvoerders en mentoren van hun zoons, [zoon 1] en [zoon 2], maar zijn door de kantonrechter ambtshalve ontslagen. De kantonrechter heeft Van der Wal-Poll benoemd als professionele bewindvoerder en mentor. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om hun ontslag te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders was verstoord, en er was een conflict over de zorg en begeleiding van de zoons. Het hof heeft vastgesteld dat de zoons intensieve begeleiding en verzorging nodig hebben, en dat de ouders niet langer in staat zijn om deze zorg adequaat te bieden. De benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor is in het belang van de zoons, omdat dit de noodzaak voor gezamenlijke beslissingen tussen de ouders wegneemt en rust brengt. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd en de ouders in hun verzoeken afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.266.178/01 en 200.266.182/01
zaaknummers rechtbank: 7817264 BM VERZ 19-1520 JM
7892039 MB VERZ 19-434 JM
(zaak m.b.t. [zoon 2] )
7892493 BM VERZ 19-1797 JM
7817254 MB VERZ 19-353 JM
(zaak m.b.t. [zoon 1] )
beschikking van de meervoudige kamer van 1 december 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [de man] ,
advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. R.J.C. Silven.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [zoon 1] (hierna te noemen: [zoon 1] );
- [zoon 2] (hierna te noemen: [zoon 2] );
- D.C.S.N.L. van der Wal-Poll, h.o.d.n. Apollo Insolventie, in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van [zoon 1] en [zoon 2] , (hierna te noemen: Van der Wal-Poll).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, (hierna: de kantonrechter) van 20 juni 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[de man] is op 17 september 2019 (in de zaak met zaaknummer: 200.266.182/01) in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 20 juni 2019 met zaaknummers rechtbank 7892493 BM VERZ 19-1797 JM en 7817254 MB VERZ 19-353 JM.
[de man] is op 17 september 2019 (in de zaak met zaaknummer: 200.266.178/01) in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 juni 2019 met zaaknummers rechtbank 7817264 BM VERZ 19-1520 JM en 7892039 MB VERZ 19-434 JM.
2.2
[de vrouw] heeft op 30 oktober 2019 in beide zaken (afzonderlijk) een verweerschrift ingediend.
2.3
Van der Wal-Poll heeft op 5 november 2019 in beide zaken een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts in beide zaken de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van [zoon 2] en [zoon 1] van 9 december 2019, met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van [de vrouw] van 27 maart 2020, met bijlagen, ingekomen op 30 maart 2020;
- een brief van de zijde van [de man] van 26 juni 2020, met bijlagen, ingekomen op 29 juni 2020;
- een brief van de zijde van [de vrouw] en Van der Wal-Poll van 8 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2020.
2.5
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft op 13 juli 2020 gelijktijdig plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [de man] , bijgestaan door mr. J.C.I. Veerman;
- [de vrouw] , bijgestaan door mr. R.J.C. Silven;
- Van der Wal-Poll, bijgestaan door mr. R.J.C. Silven.
De advocaat van [de man] en de advocaat van [de vrouw] en Van der Wal-Pol hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van [de man] , geboren [in] 1948, en [de vrouw] , geboren [in] 1957, zijn geboren:
- [zoon 1] , [in] 1988, te [geboorteplaats] , en
- [zoon 2] , [in] 1992, te [geboorteplaats] .
[zoon 1] en [zoon 2] zullen hierna gezamenlijk ook ‘de zoons’ worden genoemd.
3.2
Bij beschikking van 31 januari 2007 heeft de kantonrechter, op verzoek van [de man] en [de vrouw] , over de goederen die [zoon 1] toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van zijn geestelijke toestand, met benoeming van [de man] en [de vrouw] tot bewindvoerders.
3.3
Bij beschikking van 28 oktober 2010 heeft de kantonrechter, op verzoek van [de man] en [de vrouw] , over de goederen die [zoon 2] toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [de man] en [de vrouw] tot bewindvoerders. Tevens heeft de kantonrechter ten behoeve van [zoon 2] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de man] en [de vrouw] tot mentoren.
4. De omvang van het geschil in beide zaken
4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter, voor zover thans in hoger beroep van belang, het verzoek van [de vrouw] tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [zoon 1] met benoeming van [de vrouw] tot mentor, aldus toegewezen dat per 20 juni 2019 een mentorschap is ingesteld ten behoeve van [zoon 1] , met benoeming van Van der Wal-Poll tot mentor. Voorts heeft de kantonrechter ambtshalve [de man] en [de vrouw] per 20 juni 2019 ontslagen als bewindvoerders van [zoon 1] en [zoon 2] en Van der Wal-Poll benoemd tot hun bewindvoerder en heeft de kantonrechter ambtshalve [de man] en [de vrouw] per 20 juni 2019 ontslagen als mentoren van [zoon 2] , met benoeming van Van der Wal-Poll tot zijn mentor.
4.2
[de man] verzoekt, in de zaak met zaaknummer: 200.266.182/01, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hij daarin (ambtshalve) is ontslagen als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [zoon 1] en Van der Wal-Poll daarin is benoemd tot bewindvoerder en voor zover Van der Wal-Poll daarin is benoemd tot mentor ten behoeve van [zoon 1] , met benoeming van [de man] tot mentor voor [zoon 1] .
[de man] verzoekt, in de zaak met zaaknummer: 200.266.178/01, de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover hij daarin (ambtshalve) is ontslagen als bewindvoerder en mentor van [zoon 2] en Van der Wal-Poll is benoemd tot bewindvoerder en mentor van [zoon 2] .
4.3
[de vrouw] verzoekt, in beide zaken, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de verzoeken van [de man] in hoger beroep af te wijzen. [de vrouw] verzoekt, naar het hof begrijpt, in voorwaardelijk incidenteel appel, om haar (alleen) te benoemen tot bewindvoerder en mentor van zowel [zoon 1] als [zoon 2] .
4.4
Van der Wal-Poll verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen

5.De motivering van de beslissing in beide zaken

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of de kantonrechter terecht en op goede gronden [de man] en [de vrouw] ambtshalve heeft ontslagen als bewindvoerders en mentoren van [zoon 2] en als bewindvoerders van [zoon 1] , met benoeming van Van der Wal Pol tot bewindvoerder en mentor van zowel [zoon 1] als [zoon 2] .
Gelet op hun onderlinge samenhang lenen de zaken zich voor gezamenlijke bespreking.
5.2
[de man] stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat de kantonrechter hem (en [de vrouw] ) ten onrechte heeft ontslagen als bewindvoerder(s) en mentor(en) van [zoon 2] en als bewindvoerder van [zoon 1] , met benoeming van Van der Wal-Poll tot bewindvoerder en mentor. Van een conflictsituatie tussen [de man] en [de vrouw] is geen sprake (meer). Aanvankelijk was [de man] van mening dat [zoon 1] en [zoon 2] thuis in hun vertrouwde omgeving moesten blijven wonen. Inmiddels heeft hij echter zijn toestemming verleend voor inschrijving van [zoon 1] en [zoon 2] bij de door [de vrouw] gewenste zorginstelling ( [de zorginstelling] ). [de man] en [de vrouw] hebben hun taken als bewindvoerders en mentoren van [zoon 2] en als bewindvoerder van [zoon 1] altijd naar behoren uitgevoerd. Van gewichtige redenen voor (ambtshalve) ontslag van [de man] en [de vrouw] is dan ook geen sprake. [de man] is zowel alleen als samen met [de vrouw] in staat om de bewindvoering en het mentorschap op zich te nemen. Dat [de man] de beperkingen en de zorg die nodig is voor [zoon 1] en [zoon 2] zou bagatelliseren is onwaar; [de vrouw] doet de zaken juist erger voorkomen dan zij zijn. Daarbij zijn de kosten die Van der Wal-Poll thans in rekening brengt niet in het belang van [zoon 1] en [zoon 2] , nu [de man] dezelfde werkzaamheden altijd kosteloos heeft uitgevoerd en ook wil blijven uitvoeren. De bestreden beschikkingen moeten daarom worden vernietigd, aldus [de man] .
5.3
[de vrouw] betoogt, kort samengevat, dat sprake is van voldoende gewichtige redenen tot ontslag van [de man] en [de vrouw] als gezamenlijk bewindvoerders van [zoon 1] en [zoon 2] en als mentoren van [zoon 2] . De beperkingen van [zoon 1] en [zoon 2] zijn ernstig. [de vrouw] heeft altijd de feitelijke verzorging van [zoon 1] en [zoon 2] op zich genomen en kan dit, mede gelet op haar leeftijd, thans niet meer aan. Deze situatie is ook niet (langer) in het belang van [zoon 1] en [zoon 2] . Anders dan [de man] betoogt, is nog altijd sprake van een conflictsituatie tussen [de vrouw] en [de man] . Zo heeft [de man] zijn toestemming voor inschrijving bij [de zorginstelling] pas gegeven, nadat plaatsing van [zoon 1] en [zoon 2] aldaar was afgewezen. Inmiddels heeft [de vrouw] ook een verzoek ingediend tot echtscheiding. Omdat [de vrouw] en [de man] het niet eens zijn over wat in het belang is van [zoon 1] en [zoon 2] zijn zij gezamenlijk niet langer geschikt om de bewindvoering en het mentorschap op zich te nemen. Door benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor hoeven [de vrouw] en [de man] geen gezamenlijke beslissingen meer te nemen over [zoon 1] en [zoon 2] , hetgeen discussie voorkomt en rust brengt. Een professionele bewindvoerder is bovendien beter in staat om de financiële belangen van [zoon 1] en [zoon 2] te behartigen. [de man] heeft zijn taak als bewindvoerder in het verleden niet naar behoren uitgevoerd, waarbij hij [de vrouw] onder andere buiten financiële zaken heeft gehouden. De bestreden beschikkingen dienen dan ook te worden bekrachtigd. Indien de bestreden beschikkingen worden vernietigd, dient [de vrouw] alleen te worden benoemd tot bewindvoerder en mentor, aldus [de vrouw] .
5.4
Van der Wal-Pol betoogt dat de bestreden beschikkingen moeten worden bekrachtigd. Het bewind werd in het verleden niet goed uitgevoerd. Zo zijn ten behoeve van [zoon 1] onder andere aandelen gekocht ter hoogte van een bedrag waarvoor toestemming aan de kantonrechter had moeten worden gevraagd en zijn [de vrouw] en [de man] niet in staat om rekening en verantwoording af te leggen over de jaren waarin zij belast waren met de bewindvoering. Ook hebben [de man] en [de vrouw] de afgelopen jaren nagelaten om een mentorschap voor [zoon 1] aan te vragen. Dit was, gelet op zijn beperkingen, wel noodzakelijk. [de man] en [de vrouw] zijn (ook ieder afzonderlijk) niet in staat om de belangen van [zoon 1] en [zoon 2] behoorlijk waar te nemen. Hun onderlinge verstandhouding is niet goed en zij zijn het oneens over wat in het belang is van [zoon 1] en [zoon 2] . Gelet op de problematiek in het gezin is het in het belang van [zoon 1] en [zoon 2] dat Van der Wal-Pol als onafhankelijke en deskundige derde bewindvoerder en mentor blijft, aldus Van der Wal-Pol.
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de mentor door de rechter ontslag worden verleend met ingang van een door deze te bepalen dag, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve. Ditzelfde geldt op grond van het bepaalde in artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW ten aanzien van de bewindvoerder.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in de aangehaalde wetsartikelen, die het ontslag van [de man] en [de vrouw] als mentor en bewindvoerder van [zoon 2] en bewindvoerder van [zoon 1] rechtvaardigen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [zoon 2] een ernstige verstandelijke beperking, epilepsie, autisme, gedragsproblemen en psychiatrische problemen heeft; hij functioneert op het niveau van een ongeveer 3-jarige. Ook [zoon 1] heeft een verstandelijke beperking en gedragsproblemen; hij functioneert op het niveau van een ongeveer 5-jarige. Uit onder andere de indicatiebesluiten uit juli 2015 en december 2015 volgt dat [zoon 1] en [zoon 2] hierdoor (intensieve) begeleiding en verzorging behoeven in hun dagelijks leven. Vanaf hun geboortes hebben [zoon 1] en [zoon 2] in hun ouderlijk huis gewoond, waarbij [de vrouw] en [de man] de verzorging en begeleiding van hun zoons op zich hebben genomen. Tussen [de vrouw] en [de man] is op enig moment een conflict ontstaan over de vraag wat de meest geschikte woonplek is voor [zoon 1] en [zoon 2] . [de vrouw] achtte het in het belang van [zoon 1] en [zoon 2] dat zij begeleid en zelfstandig zouden gaan wonen bij zorginstelling [de zorginstelling] in [plaats] . Daarbij was de (lichamelijke) verzorging van [zoon 1] en [zoon 2] zowel fysiek als mentaal te zwaar geworden voor [de vrouw] . [de man] was aanvankelijk van mening dat [zoon 1] en [zoon 2] thuis, in hun vertrouwde omgeving, dienden te blijven wonen, waardoor hij zijn toestemming voor inschrijving van [zoon 1] en [zoon 2] bij genoemde zorginstelling niet wilde verlenen. Het conflict tussen [de vrouw] en [de man] is nadien verder opgelopen, hetgeen mede ertoe heeft geleid dat [de vrouw] eind 2019 bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de onderlinge verstandhouding tussen [de vrouw] en [de man] thans reeds langere tijd dusdanig is verstoord dat gezamenlijke uitoefening van het bewind en mentorschap niet (langer) in het belang is van [zoon 1] en [zoon 2] . Hoewel [de man] inmiddels zijn toestemming heeft gegeven voor inschrijving van [zoon 1] en [zoon 2] bij zorginstelling [de zorginstelling] , is uit de stukken en ter zitting gebleken dat [de vrouw] en [de man] ook op andere punten een zeer verschillend inzicht hebben over wat in het belang is van hun zoons. Uit de overgelegde stukken volgt dat hierdoor al geruime tijd geen vruchtbaar overleg tussen [de vrouw] en [de man] mogelijk is en het hof acht het, mede gezien het verzoek van [de vrouw] tot echtscheiding en de in dat verband aanhangige procedure bij de rechtbank, niet aannemelijk dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Het hof acht gezamenlijke uitoefening van het bewind en mentorschap daarom niet langer mogelijk. Het hof begrijpt het verzoek van [de man] aldus dat hij het bewind en mentorschap ook zonder [de vrouw] op zich wenst te nemen. Ook dit acht het hof, alleen al gelet op de moeizame verstandhouding tussen [de man] en [de vrouw] en de hiervoor geschetste problematiek tussen hen, niet in het belang van [zoon 1] en [zoon 2] . Ditzelfde geldt met betrekking tot het (voorwaardelijke) verzoek van [de vrouw] om haar alleen te belasten met de bewindvoering en het mentorschap. Naar het oordeel van het hof vergt het belang van [zoon 1] en [zoon 2] , ten behoeve van wie het bewind en mentorschap is ingesteld, dat er communicatie en enige vorm van overleg kan zijn tussen enerzijds (een van) de ouders en anderzijds de bewindvoerder c.q. mentor. Dit is niet mogelijk indien [de man] dan wel [de vrouw] alleen is belast met de bewindvoering en het mentorschap. Daarbij komt dat uit de stukken volgt dat vraagtekens gesteld kunnen worden bij de wijze waarop [de man] en [de vrouw] de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van hun zoons hebben waargenomen. Zo is voor [zoon 1] ten onrechte niet eerder een mentorschap verzocht, is voor [zoon 2] geen zorgtoeslag aangevraagd, zijn voor [zoon 1] aandelen gekocht zonder de daarvoor vereiste toestemming van de kantonrechter, heeft [de man] grote bedragen van de bankrekening van de zoons opgenomen, had [de vrouw] geen inzage in het gevoerde bewind en zijn [de man] noch [de vrouw] in staat om thans rekening en verantwoording af te leggen over de jaren dat zij het bewind voerden. Het hof acht het daarom het meest in het belang van [zoon 1] en [zoon 2] dat een onafhankelijke derde als bewindvoerder en mentor wordt benoemd. De stelling van [de man] dat benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor onnodige kosten met zich brengt, die niet zouden
worden gemaakt indien hij bewindvoerder en mentor zou zijn, maakt dit oordeel niet anders. In de bezwaren die [de man] heeft aangevoerd over het handelen van Van de Wal-Poll ziet het hof geen aanleiding om een andere (professionele) bewindvoerder en mentor te benoemen, nu uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat Van der Wal-Poll in de uitoefening van haar taken als bewindvoerder en mentor ten behoeve van [zoon 1] en [zoon 2] is tekort geschoten.
5.7
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden tot het ontslag van [de vrouw] en [de man] als bewindvoerders van [zoon 1] en [zoon 2] en als mentor van [zoon 2] is over gegaan, met benoeming van Van der Wal-Poll tot bewindvoerder en mentor van zowel [zoon 1] als [zoon 2] . De bestreden beschikkingen zullen daarom worden bekrachtigd.
Het hof overweegt daarbij nog ten overvloede dat bij het hof geen twijfel erover bestaat dat zowel [de man] als [de vrouw] veel van hun zoons houden en het beste voor hen willen. Het hof heeft de hoop dat de duidelijkheid die de onderhavige beslissing schept partijen rust zal brengen, waardoor zij op den duur (wederom) in staat zullen zijn om gezamenlijk als ouders in het belang van [zoon 1] en [zoon 2] te handelen.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

In de zaken met zaaknummers 200.266.178/01 en 200.266.182/01:
het hof :
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en
mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op
1 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.