ECLI:NL:GHAMS:2020:3355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
23-004402-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling mishandeling met benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 23 juli 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld tegen meerdere personen, maar het hof sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde handelingen, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de mishandeling van [benadeelde 3], wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had [benadeelde 3] geslagen, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De politierechter had eerder een taakstraf van 120 uren opgelegd, maar het hof besloot de straf te verlagen naar 30 uren, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij geen eerdere veroordelingen had en de tijd die sinds het incident was verstreken. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [benadeelde 3] tot schadevergoeding van € 500,00 voor immateriële schade werd toegewezen. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op ter hoogte van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004402-18
datum uitspraak: 10 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-140478-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Amsterdam (meermalen) openlijk, te weten op de Zieseniskade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], door deze perso(o)n(en) te slaan en/of duwen en/of trekken en/of tegen de grond te werken, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een afgebroken tand voor [benadeelde 3] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Amsterdam (meermalen) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] heeft mishandeld door deze perso(o)n(en) te slaan en/of duwen en/of trekken en/of tegen de grond te werken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Op grond van het dossier en de behandeling in hoger beroep is gebleken dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] op 23 juli 2017 een bar genaamd ‘[bar]’ – gelegen aan de Zieseniskade te Amsterdam – heeft bezocht. Nadat de verdachte en [medeverdachte] de bar hebben verlaten is op enig moment – om redenen die niet eenduidig uit het procesdossier blijken – buiten op straat een conflictsituatie ontstaan tussen de verdachte en de medeverdachte enerzijds en de (vrienden)groep van (onder anderen) [benadeelde 1] en [benadeelde 3] anderzijds, waarbij ook sprake is geweest van fysiek contact en waarbij verschillende betrokken personen letsel hebben opgelopen. Van het incident zijn geen camerabeelden beschikbaar en over wat er precies tijdens het (fysieke) conflict is voorgevallen lopen de verklaringen van de aangevers, getuigen en verdachten uiteen. Het dossier, gezien in het licht van de stellige ontkenning van de verdachte, biedt het hof onvoldoende basis voor de overtuiging dat de verdachte de primair ten laste gelegde handelingen in vereniging heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juli 2017 te Amsterdam, [benadeelde 3] heeft mishandeld door deze persoon te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte – afgezien van dit feit – geen Justitiële Documentatie heeft, dat hij na het incident een moeilijke tijd had in verband met een psychose, dat hij vader is geworden en op het aanzienlijke tijdsverloop. Verzocht is om een (deels) voorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer in zijn gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn geleden en letsel bekomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien kunnen dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden. Daarbij is gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en is in strafmatigende zin meegewogen dat de verdachte niet eerder en ook niet na de pleegdatum voor een strafbaar feit is veroordeeld. Tot slot ziet het hof – anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd – geen aanleiding om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, nu er al ruim drie jaren zijn verstreken sinds het bewezenverklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 570,98, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze bestaat uit een bedrag van € 70,98 ter compensatie van materiële schade (bestaande uit: € 23,79 gescheurde jas,
€ 19,95 T-shirt en € 27,24 verlofuren) en een bedrag van € 500,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering geheel moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging is dat de gestelde materiële schade onvoldoende is onderbouwd en dat het bedrag aan immateriële schade te hoog is gelet op de eigen rol van de (vrienden)groep van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade namens de verdachte uitvoerig gemotiveerd betwist. Gelet op die gemotiveerde betwisting vergen de regels van het burgerlijk procesrecht nadere bewijslevering waarvoor in het strafproces geen plaats is. Daarom levert de
behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan in de vordering dus niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting – meer in het bijzonder uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde bijlagen – is gebleken dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft bekomen in de vorm van twee afgebroken tanden. Hieruit kan naar het oordeel van het hof gevoeglijk worden afgeleid dat de benadeelde partij dit letsel bij het incident heeft opgelopen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van het lichamelijke letsel en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 500,00 gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 493,05, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair (ten aanzien van deze benadeelde partij) tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 882,32, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 508,00 aan materiële en immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair (ten aanzien van deze benadeelde partij) tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 juli 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 december 2020.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.