ECLI:NL:GHAMS:2020:3352

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
23-004654-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling mishandeling en medeplegen van poging tot zware mishandeling met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling en medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 24 maart 2019 te Alkmaar. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldsdelicten tegen het slachtoffer, waaronder schoppen en slaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft mishandeld, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en psychische gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte is eerder niet in aanraking gekomen met justitie voor soortgelijke feiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en een leer- en werkstraf. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van het jeugdstrafrecht rechtvaardigen.

Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die in totaal € 3.236,91 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor zijn agressieproblematiek.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004654-19
datum uitspraak: 10 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-071237-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1
primair:hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Alkmaar (op het Waagplein) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [benadeelde]
- ( meermalen) (met kracht) (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of
- ( meermalen) (met kracht) op/tegen de (boven)rug en/of het (boven)been en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of
- ( meermalen) (met kracht) op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( meermalen) in/tegen zijn buik (zogenoemde) knietjes heeft gegeven en/of
- dit (deels) terwijl deze [benadeelde] op de grond lag/zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Alkmaar openlijk, te weten, op het Waagplein, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door
- ( meermalen) (met kracht) (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen en/of
- ( meermalen) (met kracht) op/tegen de (boven)rug en/of het (boven)been) en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- ( meermalen) (met kracht) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- ( meermalen) in/tegen zijn buik (zogenoemde) knietjes te geven en/of
- dit (deels) terwijl deze [benadeelde] op de grond lag/zat;
Feit 2hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Alkmaar (op de Achterdam) [benadeelde] heeft mishandeld door deze (met kracht) (met gestrekt been) te schoppen en/of te trappen in/tegen zijn rug;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 (primair):
hij op 24 maart 2019 te Alkmaar (op het Waagplein), tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, [benadeelde]
- meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt en;
- meermalen met kracht tegen het lichaam heeft geschopt en;
- meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en;
- meermalen (zogenoemde) knietjes heeft gegeven en
- dit deels terwijl [benadeelde] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:hij op 24 maart 2019 te Alkmaar (op de Achterdam) [benadeelde] heeft mishandeld door deze met gestrekt been in zijn rug te schoppen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn diverse bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen en aan de verdachte in dat kader een leer- en werkstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overstijgt. De raadsvrouw is van mening dat rekening moet worden gehouden met de kinderlijke natuur van de verdachte ten tijde van het incident. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Oordeel van het hof ten aanzien van het adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten achttien jaren oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om op grond van de persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. In de onderhavige zaak is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Bovendien is in het reclasseringsadvies van 26 november 2019 geadviseerd om het commune (volwassenen) strafrecht toe te passen.
Oordeel van het hof ten aanzien van de op te leggen straffen
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer door hem met gestrekt been in zijn rug te schoppen. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer meermalen te slaan en te schoppen tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam en door knietjes te geven. De verdachte en zijn mededaders zijn als groep op het slachtoffer afgerend waarna zij hem – gezamenlijk – in elkaar hebben geslagen. Daarna zijn de verdachte en zijn mededaders weggerend en hebben zij het slachtoffer bewusteloos op straat achtergelaten. Het slachtoffer heeft als gevolg van het op hem toegepaste geweld pijn geleden en letsel bekomen. De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen op schokkende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat de gevolgen van hun handelen niet nog ernstiger uitvielen. Door het agressieve optreden van de verdachte en zijn mededaders heeft het slachtoffer bijzonder angstige momenten beleefd en is zijn gevoel van veiligheid aangetast. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens het slachtoffer toegelicht dat hij tot op de dag van vandaag moet leven met de (nadelige) psychische gevolgen van de poging tot zware mishandeling.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) nemen voor een voltooide zware mishandeling door schoppen tegen het hoofd, een gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt. Het hof acht gelet op de ernst van het feit en dit oriëntatiepunt in aanmerking genomen, een vrijheidsbenemende straf van meerdere maanden in beginsel alleszins gerechtvaardigd. Toch zal het hof daarvoor niet kiezen om de volgende reden.
In strafmatigende zin wordt meegewogen dat het een poging tot zware mishandeling betreft, waarbij gelukkig geen zwaar letsel (in de zin van art. 82 Sr.) is ontstaan. Daarnaast lijkt de verdachte zijn leven inmiddels op de rit te hebben. Hij werkt sinds kort als zzp’er, woont nog thuis en draagt daar financieel bij en is voornemens met een opleiding te starten. Bovendien is de verdachte, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 november 2020, niet eerder maar ook niet na de pleegdatum van de onderhavige feiten voor een soortgelijk delict met politie en justitie in aanraking gekomen.
Uit het reclasseringsadvies van 26 november 2019 komt verder naar voren dat risicoverhogende factoren bij de verdachte zijn: het middelengebruik, het sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren. De verdachte heeft zijn alcoholgebruik als coping gebruikt om zijn negatieve emoties te onderdrukken, met als gevolg dat hij zijn frustraties heeft geuit door middel van geweld op het slachtoffer. Daarbij is het zorgelijk dat de verdachte zich niet heeft kunnen beheersen. Tevens zijn er duidelijke aanwijzingen van een laag zelfbeeld als gevolg waarvan hij zich wil bewijzen tegenover zijn netwerk door geweld toe te passen en is sprake van depressieve klachten. Als
copingvoor depressieve klachten heeft de verdachte de behoefte om cannabis te gebruiken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Het hof acht het niet alleen in het belang van de verdachte maar ook in dat van de samenleving dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet worden doorkruist door een straf die ervoor zorgt dat de verdachte opnieuw van zijn vrijheid beroofd zal raken. Indien dat wel zou gebeuren, is de kans dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt immers veel groter.
Het hof is van oordeel dat het voor de verdachte én de samenleving van dringend belang is dat de verdachte wordt begeleid en behandeld. Om die redenen acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd met daaraan gekoppeld
bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, om daarmee het risico op recidive te minimaliseren. Tevens wil het hof met de voorwaardelijke gevangenisstraf de verdachte inscherpen dat hij zijn agressie in de toekomst in bedwang houdt en zich ook overigens niet aan strafbare feiten schuldig maakt. Het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zal beperkt blijven tot de dagen die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Nu de verdachte degene was die tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt en daarnaast het slachtoffer ook op een eerder moment die nacht in de rug heeft geschopt, zal aan hem een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd dan aan zijn mededaders. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit zal het hof aan de verdachte daarnaast een taakstraf voor de maximale duur opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een maximale taakstraf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter zake van het tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 6.533,91, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze bestaat uit een bedrag van € 4.033,91 ter compensatie van materiële schade (bestaande uit: € 242,00 glasschade telefoon, € 325,00 beschadigde schoenen, € 366,33 eigen risico,
€ 23,26 kosten tandarts, € 895,00 cursus [cursus], € 2.135 verlies arbeidsvermogen en € 47,32 reiskosten) en een bedrag van € 2.500,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.786,91 (bestaande uit: € 786,91 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering (hoofdelijk) moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd, met als enige uitzondering dat de kostenposten glasschade aan telefoon en beschadigde schoenen moeten worden gematigd tot de volgende bedragen: € 200,00 (glasschade telefoon) en € 150,00 (beschadigde schoenen).
Het standpunt van de verdediging is – kort gezegd – dat het bedrag dat in eerste aanleg door de politierechter is toegekend te hoog is. De materiële kostenposten verlies aan arbeidsvermogen en de cursus van [cursus] moeten worden afgewezen. Verder moeten de bedragen voor de glasschade aan de telefoon, beschadigde schoenen en de immateriële schade worden gematigd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het (feit 1) primair tenlastegelegde heeft begaan op vooromschreven wijze. Aldus heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij tot vergoeding van de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is gehouden.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade
heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 736,91. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Glasschade telefoon € 200,00
Beschadigde schoenen € 100,00
Eigen risico (medische kosten) € 366,33
Kosten tandarts € 23,26
Reiskosten € 47,32
Ad a. glasschade telefoon
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 242,00 gevorderd ter zake van glasschade aan zijn telefoon. Uit het dossier blijkt dat de telefoon van de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde is beschadigd, zodat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij op dat punt rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een foto overgelegd van zijn beschadigde telefoon maar geen aankoopbon en/of (reparatie)factuur van dit goed. Daarom zal het hof gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid om de materiële schade naar redelijkheid vast te stellen. Het hof zal onder de gegeven omstandigheden het schadebedrag schatten en vaststellen op € 200,00. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering nadere bewijslevering zou vergen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Ad b. beschadigde schoenen
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 325,00 gevorderd ter zake van beschadigde schoenen. Uit het dossier blijkt dat de schoenen van de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde
zijn beschadigd, zodat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft diverse foto’s overgelegd van zijn beschadigde schoenen, maar geen aankoopbon en/of (reparatie)factuur van deze goederen. Daarom zal het hof gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid om de materiële schade naar redelijkheid vast te stellen. Nu uit de foto’s is af te leiden dat het geen nieuwe schoenen betreft zal het hof onder de gegeven omstandigheden het schadebedrag schatten en naar algemene ervaringsregels vaststellen op € 100,00. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering nadere bewijslevering zou vergen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Ad c. en d. eigen risico en kosten tandarts
Uit de bijlagen achter het schadeopgaveformulier blijkt dat deze opgevoerde kosten noodzakelijk zijn gemaakt als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte (en zijn mededaders). Daarmee heeft de benadeelde partij voldoende aangetoond dat de kosten het rechtstreeks gevolg zijn van het handelen van de verdachte. Het hof wijst daarom een bedrag van € 366,33 toe voor het eigen risico van 2019 en € 23,26 voor kosten tandarts.
Ad e. reiskosten
Uit het schadeopgaveformulier blijkt dat de benadeelde partij naar aanleiding van het gepleegde strafbare feit kosten heeft moeten maken voor (psychische) medische hulp. Deze reiskosten zijn als rechtstreekse schade aan te merken die voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het hof zal deze kosten, die in redelijkheid zijn gemaakt en naar hun omvang redelijk zijn, begroten op het gevorderde bedrag van € 47,32.
Cursus en verlies arbeidsvermogen
Ten aanzien van het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen en de cursus bij [cursus] is het hof van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Zonder nader onderzoek kan niet worden vastgesteld of sprake is van (rechtstreekse) schade als gevolg van dit strafbare feit. Het verrichten van een dergelijk onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft bekomen in de vorm van een hoofdtrauma en traumatisch letsel aan zijn buik, diverse schaafverwondingen en een neusbloeding met mogelijk scheefstand van de neus. Daarnaast is sprake van geestelijk letsel in de vorm van een posttraumatisch stressstoornis – die mede is veroorzaakt door onderhavig incident – waarvoor de benadeelde partij onder behandeling is bij GGZ team [adres 2]. Hieruit kan naar het oordeel van het hof gevoeglijk worden afgeleid dat de benadeelde partij lichamelijk en geestelijk letsel bij het incident heeft opgelopen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de
ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van het lichamelijke en geestelijke letsel en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 3.236,91 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Als aanvangsdatum voor de wettelijke rente zal het hof steeds het moment nemen waarop de schade is ingetreden. Ten aanzien van de tandartskosten wordt daarbij de factuurdatum als uitgangspunt genomen. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
46 (zesenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van
een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3]. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- meewerkt aan een intakegesprek en, indien hier een behandelaanbod uit voorkomt, laat hij zich behandelen door het Forensisch ACT van GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- geen drugs en alcohol gebruikt een meewerkt aan controle op deze verboden. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de betrokkene wordt gecontroleerd.
- gedurende de volledige proeftijd meewerkt aan toeleiding naar en behoud van een dagbesteding in de vorm van een opleiding of werk.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder
1. primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.236,91 (drieduizend tweehonderdzesendertig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 736,91 (zevenhonderdzesendertig euro en eenennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen respectieve aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.236,91 (drieduizend tweehonderdzesendertig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 736,91
(zevenhonderdzesendertig euro en eenennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen respectieve aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop
- 24 maart 2019 over een bedrag van € 666,33 ter zake van glasschade telefoon, beschadigde schoenen en kosten eigen risico, en
- 27 maart 2019 over een bedrag van € 47,32 ter zake van reiskosten, en
- 5 april 2019 over een bedrag van € 23,26 ter zake van kosten tandarts.
en van de
immateriële schadeop 24 maart 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 december 2020.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.