ECLI:NL:GHAMS:2020:3334
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhaal van executiekosten na afgeblazen executies en de beoordeling van oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en ING Bank N.V. [appellante] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin haar vorderingen tegen ING waren afgewezen. De kern van het geschil betrof de vraag of ING recht had op betaling van executiekosten na een afgeblazen executie. [appellante] stelde dat ING onterecht kosten in rekening had gebracht en dat er sprake was van een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden van ING.
Het hof oordeelde dat [appellante] toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst en dat zij gehouden was de schade te vergoeden die ING had geleden door haar tekortkomingen. Het hof verwierp de stelling van [appellante] dat ING haar niet tijdig op de hoogte had gebracht van de fusie met Postbank, waardoor ING niet tot executie gerechtigd zou zijn. Het hof oordeelde dat de kosten die ING in rekening had gebracht, voor een deel toewijsbaar waren, maar dat de kosten van een geveltaxatie en volmacht niet in verband stonden met de aangezegde executie en daarom niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.
Uiteindelijk heeft het hof de vordering van [appellante] gedeeltelijk toegewezen, waarbij ING werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 946,22, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in zoverre vernietigd en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.