ECLI:NL:GHAMS:2020:3327

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
200.257.586/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvorderingen in kort geding afgewezen; geen spoedeisend belang; opheffing conservatoire beslagen niet afgewezen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben de appellanten Faraday Limited en Hampton Trading FZE, beide vennootschappen naar buitenlands recht, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van Faraday c.s. op IT Trader B.V. en andere geïntimeerden afgewezen, met uitzondering van de vordering op BKS Retail B.V., die was toegewezen. Faraday c.s. vorderden in kort geding betaling van geldleningen die zij aan ITT c.s. hadden verstrekt, maar het hof oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevraagde voorzieningen. Het hof verwees naar de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van partijen en concludeerde dat de vorderingen van Faraday c.s. niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. De vorderingen van Springfield c.s. op Hampton werden eveneens afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren en de feiten betwist werden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van Faraday c.s. af, waarbij het hen ook veroordeelde in de proceskosten. De beslissing benadrukt de vereisten voor het toewijzen van voorlopige voorzieningen in kort geding, met name de noodzaak van spoedeisend belang en de afweging van wederzijdse belangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.257.586/01 KG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C15/284283 KG ZA 19-64
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 december 2020
inzake
1. de vennootschap naar buitenlands recht
FARADAY LIMITED,
gevestigd te Hong Kong,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Watergang, gemeente Waterland,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
HAMPTON TRADING FZE,
gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Watergang, gemeente Waterland,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in de incidenten ex artikel 224 en artikel 351 Rv,
tegen

1.IT TRADER B.V,

gevestigd te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren,
advocaat: mr. S.E. de Vries-van der Veldt te Hoofddorp,
2.
BKS RETAIL B.V.,
gevestigd in de gemeente Wijdemeren,
advocaat: mr. J. Hagers te Amsterdam,
3.
SHIBOJA TRADING B.V.,
gevestigd te IJmuiden,
advocaat: mr. J. Hagers te Amsterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
SPRINGFIELD TRADING FZE,
gevestigd te Ras al Kaimah in de Verenigde Arabische Emiraten,
advocaat: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
5. de vennootschap naar buitenlands recht
MATSSON sp. MATSSON Sp.z.o.o.SK,
voorheen TOPAS TRADE Sp.z.o.o.SK,
gevestigd te Warschau, Polen,
advocaat: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
6.
[geïntimeerde sub 6],
wonend te [woonplaats] , [land] ,
advocaat: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident ex artikel 224 Rv,
geïntimeerde sub 2 tevens eiseres in incidenteel hoger beroep en in het incident ex artikel 351 Rv.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Faraday, Hampton (tezamen ook Faraday c.s.), ITT, BKS,
Shiboja (laatste drie tezamen ook ITT c.s.), Springfield, Topas en [geïntimeerde sub 6] (laatste drie tezamen ook Springfield c.s.) genoemd.
Voor het verloop van de procedure tot aan het tussenarrest van 4 februari 2020 in de incidenten ex artikel 224 en artikel 351 Rv (hierna: het tussenarrest) wordt naar dat tussenarrest verwezen. In het tussenarrest is de incidentele vordering tot zekerheids-stelling van Springfield c.s. afgewezen en die van ITT c.s. toegewezen. De incidentele vordering van BKS tot schorsing van de tenuitvoerlegging is afgewezen.
Partijen hebben vervolgens de zaak ter zitting van 29 september 2020 doen bepleiten, Faraday c.s. door mr. Molenaar en mr. P.F. Keuchenius, advocaat te Hoorn, ITT door mr. De Vries-van der Veldt, BKS en Shiboja door mr. Hagers en Springfield c.s. door mr. Smit, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Partijen, met uitzondering van ITT, hebben nog producties in het geding gebracht.
Faraday c.s. hebben nog een akte verzoek voorwaardelijke wijziging van eis genomen.
In het onderhavige geval is sprake van subjectieve cumulatie van verschillende, voor afzonderlijke berechting vatbare rechtsvorderingen, die vanwege hun onderlinge samenhang in één procedure zijn samengevoegd. De desbetreffende afzonderlijke zaken behouden hun zelfstandigheid. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de in elke zaak overgelegde producties worden geacht te zijn overgelegd in alle andere zaken.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Faraday c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, met uitzondering van de veroordeling van BKS, en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar geldvorderingen op ITT en Shiboja, inclusief incassokosten en rente, zal toewijzen, de vorderingen van Springfield c.s. zal afwijzen en de door Springfield c.s. onder ITT c.s. gelegde beslagen zal opheffen, althans, na voorwaardelijke wijziging van eis, indien opheffing niet mogelijk is en dat wel nodig is voor toewijzing van hun vorderingen op ITT c.s., ITT c.s. zal worden veroordeeld tot betaling indien en voor zover de door Springfield c.s. onder hen gelegde beslagen zullen zijn opgeheven, met beslissing over de proceskosten.
ITT en Shiboja, hebben in hun memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
BKS heeft in haar memorie van antwoord, tevens onder meer inhoudende incidenteel hoger beroep, naar het hof begrijpt, in principaal hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en in het incidenteel hoger beroep tot afwijzing van de vordering van Faraday c.s., met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Springfield c.s. hebben in hun memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Faraday c.s. in de daadwerkelijke proceskosten.
Faraday c.s., ITT en Shiboja hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten, indien en voor zover niet in hoger beroep betwist, dienen ook het hof als uitgangspunt. Het hof zal met de betwisting van de feiten in grief 1 van Faraday c.s. hierna rekening houden.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Faraday is een vennootschap naar het recht van Hong Kong en Hampton is een vennootschap naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten. De aandelen van Hampton en Faraday zijn in handen van mevrouw [A] (hierna: [A] ), geboren in [land] en woonachtig te [land] . [A] is tevens enig bestuurder van beide vennootschappen.
[B] (hierna: [B] ), voorheen advocaat te Brussel, is blijkens twee
commercial licencesvan de
registrar of companiesvan 8 maart 2018 tot 5 maart 2019 enig bestuurder van Hampton geweest.
2.2.
ITT c.s. zijn groothandelaren in computers, randapparatuur, software en elektronische- en telecommunicatieapparatuur.
[C] (hierna: [C] ) is bestuurder van ITT. Zijn echtgenote was tot 13 april 2018 bestuurder van BKS; [B] is vanaf 13 april 2018 bestuurder van BKS. Mevrouw [D] (hierna: [D] ) is bestuurder van Shiboja.
2.3.
[geïntimeerde sub 6] is actief in de internationale IT-handel en heeft met Topas een vermogen opgebouwd waarmee door middel van leningen rente-inkomsten kunnen worden verkregen. [geïntimeerde sub 6] en [C] kennen elkaar al langer uit de IT-handel. [geïntimeerde sub 6] is tevens bestuurder van Springfield, een financierings-maatschappij.
2.4.
Springfield heeft in de periode van 31 oktober 2015 tot en met 18 januari 2016 een bedrag van in totaal € 950.000 overgeboekt naar Hampton. Op 29 december 2016 heeft Hampton, vertegenwoordigd door [A] , per bank aan Springfield een bedrag betaald van € 128.863,78 onder vermelding
RETURN LOAN AGREEMENT 2015.
2.5.
Op 31 januari 2018 is een
Intercompany Loan Agreementtot stand gekomen tussen Faraday, vertegenwoordigd door [A] , en ITT, vertegenwoordigd door [C] . Ingevolge deze overeenkomst heeft Faraday in de periode van
1 februari 2018 tot en met 16 juli 2018 een bedrag van in totaal € 964.900 geleend aan ITT tegen een rente van 3% per maand tot in ieder geval 31 december 2018.
Op 29 september 2018 heeft [C] namens ITT aan Faraday per e-mail laten weten:
I will soon make the payment of 180.000 to you. Betaling namens ITT heeft evenwel niet plaatsgevonden. Per e-mail van 10 januari 2019 heeft Faraday na eerdere sommaties de achterstallige hoofdsom van ITT, vermeerderd met de rente ten bedrage van € 301.017, totaal € 1.265.917, opgeëist.
2.6.
Eveneens op 31 januari 2018 is een
Intercompany Loan Agreementtot stand gekomen tussen Faraday en BKS waarbij Faraday zich verbond een bedrag van
€ 270.000 aan BKS uit te lenen tegen een rente van 2% per maand tot in ieder geval 31 december 2018. Ingevolge deze overeenkomst heeft Faraday genoemd bedrag in februari 2018 in twee tranches naar BKS overgeboekt. Bij e-mails van 4 en 10 januari 2019 heeft Faraday de lening plus rente ten bedrage van € 89.100 bij BKS opgeëist. Betaling is niet gevolgd.
2.7.
Op 30 december 2017 heeft Hampton op haar bankrekening bij Noor Trade een bedrag van € 150.691,40 ontvangen, afkomstig van Shiboja. Op 16 januari 2018 heeft Hampton een bedrag van € 150.000 aan Shiboja overgeboekt.
Bij e-mails van 4 en 10 januari 2019 heeft Hampton terugbetaling van dit bedrag gevorderd, vermeerderd met rente ten bedrage van € 54.000. Betaling heeft niet plaatsgevonden.
2.8.
Springfield heeft per e-mail van 21 januari 2019 aan Hampton om (terug)betaling van het door haar aan Hampton ter beschikking gestelde bedrag van
€ 950.000 met rente verzocht. Hampton, vertegenwoordigd door [A] , heeft bij
e-mail van 23 januari 2019 betwist dat tussen partijen een lening met een looptijd van drie jaren is gesloten en stelt dat een dergelijke overeenkomst nimmer door haar is ondertekend.
2.9.
Bij beschikking van 16 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland aan Faraday c.s. verlof verleend om ter verzekering van hun vorderingen, zoals door hem begroot, conservatoir beslag te doen leggen op alle gelden die ING Bank, ABN AMRO Bank en/of Rabobank Nederland van ITT c.s. onder zich heeft/hebben of zal/zullen hebben, met voorlopige verlofverlening tot conservatoire beslaglegging op de handelsvoorraden van ITT c.s., welk verlof bij beschikking van 30 januari 2019 definitief is verleend. Voornoemde beslagen zijn tussen 17 en 22 januari 2019 gelegd.
Faraday c.s. hebben op 1 maart 2019 opnieuw conservatoir beslag gelegd onder de ING Bank en Rabobank Nederland ten laste van ITT c.s.
2.10.
Bij beschikking van 7 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland aan Springfield c.s. verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Hampton onder ITT ter verzekering van hun vorderingen op Hampton, begroot op € 2.030.556,40. Dit beslag is gelegd op
8 februari 2019.
2.11.
Bij beschikking van 3 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland aan Springfield c.s. verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Faraday onder BKS ter verzekering van hun vorderingen op Faraday, begroot op € 2.030.556,40. Dit beslag is gelegd op
4 maart 2019.
2.12.
Bij beschikking van 22 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland aan Springfield c.s. verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Faraday onder Shiboja ter verzekering van hun vorderingen op Faraday, begroot op € 2.030.556,40. Dit beslag is gelegd op 23 mei 2019.

3.Beoordeling

3.1.
Faraday c.s. vorderen dat ITT respectievelijk BKS wordt veroordeeld tot betaling aan Faraday van een bedrag van € 1.287.143 respectievelijk € 365.059 en dat Shiboja wordt veroordeeld tot betaling aan Hampton van een bedrag van € 207.699, een en ander vermeerderd met de overeengekomen rente en buitengerechtelijke kosten. Faraday c.s. voeren hiertoe aan dat ITT c.s. de aan hen verstrekte geldleningen, ondanks sommatie, niet terugbetalen.
Springfield c.s., die in eerste aanleg zijn tussengekomen, vorderen dat Hampton wordt veroordeeld tot betaling van € 1.696.136,22, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Zij baseren hun vordering op een
Investment Agreementvan Springfield en Hampton d.d. 13 oktober 2015 (hierna: de
Investment Agreement)en een
Amendment of Investment Agreement dd. October 11th 2015van Springfield en Hampton d.d. 21 december 2017 (hierna: het
Amendment).
De rechtbank heeft de vordering van Faraday op BKS toegewezen en de overige vorderingen van Faraday c.s. afgewezen. Voorts heeft de rechtbank de vordering van Springfield op Hampton toegewezen. Hampton is in de kosten van Springfield veroordeeld en de kosten in de zaken van Faraday c.s. tegen ITT c.s. zijn gecompenseerd.
Tegen deze beslissingen, met uitzondering van de veroordeling van BKS, en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Faraday c.s. met vier grieven op.
BKS komt in incidenteel hoger beroep met twee grieven tegen de beslissing tot haar veroordeling op.
3.2.
Faraday c.s. zullen in hun hoger beroep in de zaak jegens BKS niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien zij niet heeft voldaan aan de in het tussenarrest bevolen zekerheidsstelling voor een bedrag van € 21.885 ter zake van de proceskosten waarin Faraday c.s. in hoger beroep jegens BKS veroordeeld zouden kunnen worden.
Faraday c.s. zullen daarom in de kosten van het principaal hoger beroep in de zaak jegens BKS worden veroordeeld.
De kosten ten aanzien van de incidentele vorderingen van BKS op Faraday c.s. zullen worden gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld. De incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is immers afgewezen.
3.3.
Faraday c.s. bestrijden in grief 1 de toewijzing van de vordering van Springfield op Hampton, in grief 2 de door de rechtbank aangenomen vereenzelviging van Faraday en Hampton, in grief 3 de overweging dat het derdenbeslag van Springfield onder ITT in de weg staat aan toewijzing van de vordering van Faraday op ITT en in grief 4 de afwijzing van de vordering van Hampton op Shiboja.
BKS bestrijdt in haar incidenteel hoger beroep in grief 1 het aangenomen spoedeisend belang aan de kant van Faraday c.s. en in grief 2 de toewijzing van de vordering van Faraday op haar.
3.4.
Voorop wordt gesteld dat het vaste jurisprudentie is dat voor toewijzing van een voorlopige voorziening die strekt tot betaling van geldsommen terughoudendheid op zijn plaats is. Niet alleen is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding vereist dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening geboden is. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald in het geval de veroordeling tot betaling van een geldsom in kort geding geen stand houdt, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
In de zaak van Springfield c.s. tegen Faraday c.s.
3.5.
Springfield c.s. baseren hun vorderingen op Hampton op de
Investment Agreementen het
Amendment.Voorts beroepen zij zich op de betaling per bank door Hampton aan Springfield op 29 december 2016 van een bedrag van € 128.863,78 onder vermelding
RETURN LOAN AGREEMENT 2015. De aldus verstrekte gelden zijn door Faraday c.s. volgens Springfield c.s. doorgeleend aan ITT c.s. Subsidiair beroepen Springfield c.s. zich op onverschuldigde betaling.
3.6.
Faraday c.s. weerspreken een en ander gemotiveerd en voeren daartoe, kort samengevat, het volgende aan. De
Investment Agreementd.d. 13 oktober 2015 en het
Amendmentd.d. 21 december 2017 zijn door [B] ondertekend onder de kopjes
THE COMPANYen
THE AGENT. Faraday c.s. betwisten de vertegenwoordigings- bevoegdheid van [B] , die enkel van 8 maart 2018 tot 5 maart 2019 enig bestuurder van Hampton is geweest. Daarvoor had hij niets van doen met Hampton. Zij stellen dat sprake is van valse akten. Ter zitting in hoger beroep hebben zij dat nog verder uitgewerkt. In deze akten is in de kop, na Springfield en Hampton, onder 3 [B] als
the agentopgenomen met vermelding van
Passport nr.[nummer] . Als productie 5 bij de dagvaarding ter fine van tussenkomst van Springfield c.s. is een kopie van twee bladzijden met foto uit het paspoort met dit nummer van [B] overgelegd. Daaruit blijkt dit paspoort op [datum] is afgegeven. Op grond van Europese regelgeving heeft elke paspoort een uniek nummer. Hieruit blijkt dat de
Investment Agreementniet op 13 oktober 2015 getekend kan zijn. Voorts stellen Faraday c.s. dat de door Springfield aan Hampton eind 2015/begin 2016 betaalde bedragen van in totaal € 950.000 bestemd waren voor een gezamenlijke investering in een hotel op Sicilië (Italië) en verwijzen zij in dit verband naar de producties 27 tot en met 30 bij hun memorie van grieven. Springfield c.s. geven ook geen verklaring voor het feit dat in hun visie in 2015/2016 door Springfield hoogrentende gelden ter beschikking zijn gesteld zonder enig doel, die eerst in 2018 zijn geïnvesteerd door Faraday c.s. Bij de door [A] gebruikte bewoordingen
RETURN LOAN AGREEMENTbij de betaling door Hampton op 29 december 2016 van € 129.000 aan Springfield, heeft [A] aangesloten bij de bewoordingen van het verzoek, maar de titel ervan is en blijft het onverplicht inwilligen van een verzoek van [geïntimeerde sub 6] tot gedeeltelijke terugbetaling van de investering in verband met een nijpend liquiditeitsprobleem aan zijn kant, aldus Faraday c.s.
3.7.
Het hof is van oordeel dat de vorderingen van Springfield c.s. niet in dit kort geding kunnen worden toegewezen. Uit het hiervoor overwogene volgt namelijk dat de vordering van Springfield op Hampton op grond van de
Investment Agreementen het
Amendmentgemotiveerd wordt betwist, terwijl een kort geding zich niet leent voor bewijslevering van betwiste feiten. Dat wellicht vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de door [A] namens Hampton gebruikte bewoordingen bij de betaling van € 129.000 aan Springfield, is onvoldoende om de door de Springfield c.s. gestelde geldlening van € 950.000 aan Hampton in dit kort geding aan te nemen. Uit het verweer volgt ook dat gemotiveerd wordt betwist dat sprake is geweest van een betaling zonder rechtsgrond door Spingfield aan Hampton, zodat ook deze grond de toewijzing van de vorderingen van Springfield c.s. in dit kort geding niet kan dragen.
Hieruit volgt dat grief 1 slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd wat betreft de toegewezen vorderingen van Springfield en deze zullen alsnog worden afgewezen.
3.8.
Faraday c.s. hebben in hoger beroep voorts opheffing van de door Springfield c.s. gelegde derdenbeslagen onder ITT c.s. gevorderd.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv dienen Faraday c.s., met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de Springsfield c.s. gepretendeerde vorderingen ondeugdelijk zijn. De kortgedingrechter zal hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd en met afweging van de wederzijdse belangen.
3.9.
Het hof wijst de vordering tot opheffing van de beslagen af. De vorderingen van Springfield c.s. op Faraday c.s. zijn aan de orde in een bodemprocedure en een voorlopig getuigenverhoor en die van Faraday c.s. op ITT c.s. in een bodemprocedure. De verhoudingen tussen alle partijen en hun rechten en plichten over en weer, die aan de vorderingen van Springfield c.s. op Faraday c.s. en hun derdenbeslagen onder ITT c.s. ten laste van Faraday c.s. ten grondslag liggen, zijn in dit kort geding niet (voldoende) duidelijk geworden, terwijl een kort geding, zoals overwogen, zich niet leent voor bewijslevering. Dit betekent dat de ondeugdelijkheid van de vorderingen van Springfield c.s. op Faraday c.s. in dit kort geding niet aannemelijk is geworden. Voorts valt ook de afweging van de wederzijdse belangen in het voordeel van Springfield c.s. uit. Hierbij is in aanmerking genomen dat eventuele executie van een toewijzend vonnis zonder verhaal op hetgeen thans onder de conservatoire derdenbeslagen valt, niet eenvoudig zal zijn voor Springfield c.s., aangezien Faraday in Hong Kong en Hampton in de Verenigde Arabische Emiraten gevestigd zijn.
3.10.
Springfield c.s. zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld voor zover die het geschil tussen hen en Faraday c.s. betreffen.
Springfield c.s. zullen, zoals reeds in het tussenarrest overwogen, worden verwezen in de kosten van het incident.
Bij de bepaling van de hoogte van de kosten van Faraday c.s. is in aanmerking genomen dat Faraday c.s. in alle zaken jegens Springfield c.s. en ITT c.s. telkens dezelfde proceshandeling heeft verricht. Daarom zal de helft van de kosten van Faraday c.s. worden toegewezen.
In de zaken van Faraday c.s. tegen ITT c.s.
3.11.
Zoals overwogen in rov. 3.4 is voor toewijzing van deze vorderingen onder meer vereist dat Faraday c.s. daarbij voldoende spoedeisend belang hebben.
3.12.
Faraday c.s. hebben hun spoedeisend belang in hoger beroep niet gemotiveerd; zij hebben enkel aangevoerd dat zij een kort geding in plaats van een bodemprocedure aanhangig hebben gemaakt, nadat na aanmaningen tot betaling en beslagleggingen “geen enkel steekhoudend verweer werd gevoerd” door ITT c.s. In eerste aanleg hebben zij aangevoerd dat dat zij zo spoedig mogelijk over een executoriale titel dienen te beschikken, nu het uitblijven van betaling door ITT c.s. “riekt naar oplichting”.
Het hof moet ambtshalve toetsen of voldaan is aan de eis van het spoedeisend belang ten tijde van deze uitspraak, maar daarvoor zullen Faraday c.s. feiten en omstandig-heden moeten stellen waaruit hun spoedeisend belang is af te leiden, dan wel moeten die blijken uit het procesdossier. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken. De gestelde oplichting door ITT c.s. is louter een veronderstelling. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het restitutierisico voor ITT c.s. aannemelijk is, gelet op de vestigingsplaats van Faraday in Hong Kong en van Hampton in de Verenigde Arabische Emiraten. Een en ander klemt te meer, nu voor het aannemen van spoedeisend belang bij een geldvordering in kort geding verzwaarde motiveringseisen gelden. In dit licht kan onbesproken blijven dat Shiboja de totstandkoming van de gestelde overeenkomst van geldlening betwist en dat BKS en ITT het bestaan van een terugbetalingsverplichting aan Faraday c.s. betwisten.
Uit het voorgaande volgt reeds dat de vorderingen van Faraday c.s. op ITT c.s. niet voor toewijzing in dit kort geding in aanmerking komen. De voorwaardelijke wijziging van eis maakt dit niet anders, nog daargelaten of het hof daarop gelet op de tweeconclusieregel acht kan slaan nu die eerst na de memorie van grieven bij akte is ingediend.
Dit betekent dat de grieven 2, 3 en 4 van Faraday c.s. falen en de grieven in het incidenteel hoger beroep van BKS slagen, zodat de vordering van Faraday tegen BKS alsnog zal worden afgewezen.
3.13.
Het hof zal voor de leesbaarheid het gehele dictum in het bestreden vonnis vernietigen en een geheel nieuw dictum formuleren. Faraday c.s. zullen in deze zaken als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in de hoofdzaak en in de kosten van het incidenteel hoger beroep van BKS. Voorts zullen zij in de kosten van het incident ex artikel 224 Rv
van ITT en Shiboja worden veroordeeld. In rov. 3.2 is reeds beslist ten aanzien van de incidenten ex artikel 224 en artikel 351 Rv van BKS dat deze kosten worden gecompenseerd. Bij de bepaling van de hoogte van de kosten is rekening gehouden met de tussentijdse wisselingen door partijen van advocaat.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
in de zaak van Springfield c.s. tegen Faraday c.s.
wijst de vorderingen van Springfield c.s. af;
wijst de vordering van Faraday c.s. tot opheffing van de door Springfield c.s. onder ITT c.s. gelegde beslagen af;
veroordeelt Springfield c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Faraday c.s. begroot op € 2.015 aan verschotten en € 800 voor salaris en in hoger beroep tot op heden begroot op € 2.790,01 aan verschotten en
€ 8.251,50 voor salaris;
veroordeelt Springfield c.s. in de kosten van het incident in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Faraday c.s. begroot op € 1.074 voor salaris;
in de zaak van Faraday c.s. tegen ITT
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Faraday c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van ITT begroot op € 1.343,33 aan verschotten en € 800 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.691 aan verschotten en € 13.752,50 voor salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Faraday c.s. in de kosten van het incident in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ITT begroot op € 537 voor salaris;
in de zaak van Faraday c.s. tegen BKS
verklaart Faraday c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Faraday c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van BKS begroot op € 1.343,33 aan verschotten en € 800 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 5.382 aan verschotten en € 7.838 voor salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Faraday c.s. in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van BKS begroot op € 1.960 voor salaris;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten van de incidenten draagt;
in de zaak van Faraday c.s. tegen Shiboja
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Faraday c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Shiboja begroot op € 1.343,33 aan verschotten en € 800 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.691 aan verschotten en € 5.878,50 voor salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Faraday c.s. in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Shiboja begroot op € 537 voor salaris;
in alle zaken
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, A.L.M. Keirse en H. Struik en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.