Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] ,
[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
[appellant sub 4],
[appellant sub 5],
[appellant sub 6],
[appellant sub 7],
1.Het geding in hoger beroep
– uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
2.De feiten
a. In april 2011 heeft [geïntimeerde] [A] (hierna: [A] ) gevraagd om een deel van haar vastgoedportefeuille te verkopen.
b. Op 9 september 2011 is tussen [geïntimeerde] als verkoper en [X] en [appellant sub 4] als kopers een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een onroerend goed portefeuille, bestaande uit negentien registergoederen te Amsterdam (hierna: koopovereenkomst A respectievelijk portefeuille A). Koopovereenkomst A luidt onder meer als volgt:
een waarborgsom ten belope van (…) € 150.000,00 voldoen uiterlijk op15 augustus 2011(…).(…)- Voormelde betaling aan verkoper zal worden verrekend met voormelde koopprijs op de datum van levering van het verkochte via de nota van afrekening van de notaris; over de betaling wordt door verkoper geen rente vergoed aan koper.(…)Verdere bijzondere bepalingenArtikel 13- Koper verklaart volledig bekend te zijn met het verkochte en aanvaardt het verkochte “as it is”.(…)- Deze overeenkomst is onlosmakelijk verbonden met de door verkoper aan koper verkochte “portefeuille B”, zoals neergelegd in een separate overeenkomst de dato heden en zoals aan partijen genoegzaam bekend;koper is en blijft (hoofdelijk) aansprakelijk voor de nakoming van alle verplichtingen voortvloeiende uit onderhavige overeenkomst alsmede voormelde overeenkomst “portefeuille B” tot aan de datum van levering van het verkochte en van “portefeuille B”.- Met ingang van 1 juli 2011 voert koper het actieve beheer over het verkochte, met uitzondering van de huuradministratie (inclusief het innen van huren) welke tot de datum van levering van het verkochte door verkoper wordt verzorgd.- Op de datum van levering van het verkochte wordt het verkochte geleverd onder gestanddoening van de lopende huurovereenkomsten;(…)- Indien verkoper en koper na heden nader overeenkomen de levering van het verkochte later dan uiterlijk 31 december 2011 te doen plaatsvinden, zijn alle zakelijke lasten met betrekking tot het verkochte met ingang van 1 januari 2012 geheel voor rekening van koper.c. Eveneens op 9 september 2011 is tussen [geïntimeerde] als verkoper en [X] , handelend namens een Charon Projectontwikkeling B.V. i.o. (hierna, ook als de inmiddels opgerichte vennootschap wordt bedoeld: Charon), als koper een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een (andere) onroerend goed portefeuille, bestaande uit elf registergoederen te Amsterdam (hierna: koopovereenkomst B respectievelijk portefeuille B). Koopovereenkomst B luidt onder meer als volgt:
De koopprijs voor het verkochte bedraagt: (…) € 2.205.000,00.
Betaling en verrekeningArtikel IV1. De baten en lasten van het verkochte zijn met ingang van de dag van het ondertekenen van de leveringsakte voor rekening van koper.De tot en met de dag van het ondertekenen van de leveringsakte opeisbare huren dienen tot dan door verkoper en voor diens risico te worden geïnd.(…)WaarborgArtikel V(…)2. De door koper gestelde waarborgsom zal van rechtswege als boete verbeurd zijn ingeval koper, na in gebreke te zijn gesteld (…) gedurende het daar gemelde tijdvak in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschiet. (…)e. [X] c.s. heeft een bedrag van € 150.000,- als waarborgsom overgemaakt naar de kwaliteitsrekening van de betrokken notaris [notaris] (hierna: de notaris).
hierna tezamen te noemen:‘portefeuille A’;voor een koopprijs ad (…)€ 1.945.000,00(…)hierna tezamen te noemen:‘portefeuille B’;voor een koopprijs ad (…)€ 2.205.000,000(…)Portefeuille ADe levering van portefeuille A zal plaatsvinden op4 mei 2012;(…).Portefeuille B(…)3. De levering van het onder 1.a omschreven registergoed uit portefeuille B(hof: het appartementsrecht betreffende [adres 2] )
heeft reeds (…) plaatsgevonden op 2 februari 2012 voor een koopprijs ad (…) € 142.500,00;de koopprijs van de resterende registergoederen uit portefeuille B bedraagt € 1.987.500,00.4. (…) tevens zijn per die datum(hof: de datum van levering)
alle lasten en baten voor rekening van koper;5. Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen zal koper uiterlijk op 4 mei 2012 een waarborgsom ad (…) € 335.000,00 voldoen op de kwaliteitsrekening van de notaris, waarbij verkoper gehouden is uiterlijk op 4 mei 2012 de reeds door haar van koper ontvangen gelden ad (…)€ 150.000,00 naar de kwaliteitsrekening van de notaris terug te storten als onderdeel van vorenbedoelde waarborgsom.
De waarborgsom ad € 335.000, zoals omschreven in de aanvullende overeenkomst getekend op 4 mei 2012, zal gelden als betaling van de koopsom van portefeuille A, indien portefeuille B niet afgenomen gaat worden. Indien portefeuille B wordt geleverd, dan dient de betaling ad € 335.000 in mindering te worden gebracht, althans verrekend, op de koopsom van portefeuille B.
De leveringsakte bevat onder meer de volgende bepaling:
BEPALINGEN KOOPOVEREENKOMST(…)Artikel 3Baten en lasten, risicoMet ingang van één januari tweeduizend twaalf komen de baten aan koper ten goede en zijn de lasten voor zijn rekening, terwijl hij met ingang van heden het risico van het verkochte draagt.
De Groninger akte luidt onder meer als volgt:
KOOPPRIJSDe koopprijs van het verkochte bedraagt: (…) € 1.987.500,00Koper dient de koopprijs als volgt te voldoen:- voor wat betreft een bedrag van (…) € 335.000,00 uiterlijk op heden door storting op een rekening van Buma | Algera Notariaat, ter uitbetaling aan verkoper;verkoper is gehouden genoemd bedrag (…) aan te wenden voor de aflossing van de geldlening waarmee het verkochte hypothecair is belast (…)(…)BEPALINGEN KOOPOVEREENKOMST(…)Artikel 3.Baten en lasten, risico.Met ingang van heden komen de baten koper ten goede en zijn de lasten voor zijn rekening (…)(…)Artikel 7.a. Ingeval van het in vervulling gaan van één der (…) ontbindende voorwaarden is koper aan verkoper ten titel van boete verschuldigd een direct opvorderbaar bedrag van (…) € 50.000,00, onverminderd het bepaalde in artikel VI van het koopcontract in verband met schadevergoeding.(…)ONTBINDENDE VOORWAARDEN1. De onderwerpelijke overeenkomst van koop en de hiervoor plaatsgevonden juridische levering van het verkochte zijn geschied onder de volgende ontbindende voorwaarden:a. de betaling van voormelde koopprijs vindt niet uiterlijk plaats na verloop van (…) 8 dagen na de in artikel 7 onder b. bedoelde inverzuimstelling blijkens een daarvan opgemaakte notariële akte;(…)2. (…)De ontbinding werkt terug tot het moment van aangaan van de overeenkomst.3. Alle kosten die verschuldigd mochten zijn als gevolg van het in vervulling gaan van één van de hiervoor (…) vermelde ontbindende voorwaarden komen voor rekening van koper (…).
Aanbetaling koopprijs door koper aan verkoperTe betalen: € 335.000,00
3.3. De beoordeling
–
ten aanzien van portefeuille A–
I. € 27.302,27 aan door [geïntimeerde] niet afgedragen huurinkomsten;
II. € 236.723,56 aan huurderving [adres 3] ;
III. € 4.391,03 aan kosten rechtsbijstand;
IV. € 146.873,09 aan huurderving [adres 5] ;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
(ongenummerd) € 64.443,82 aan huurpenningen over de periode januari 2012 tot en met mei 2012;
–
ten aanzien van portefeuille B–
V. en VI. € 10.729,42 aan huurpenningen en € 2.834,06 aan kosten portefeuille B subsidiair, voor het geval laatstgenoemd bedrag aan huurpenningen wordt afgewezen,
€ 6.442,21 aan kosten portefeuille B;
VII. € 10.037,17 aan kosten verhuur- en verkoop klaar maken;
VIII. € 335.000,- betreffende restitutie waarborgsom;
IX. € 75.000,- betreffende restitutie voorschot portefeuille B;
X. € 313,57 aan kosten rechtsbijstand claim;
XI. € 1.681,88 aan kosten / gederfde huur [adres 6] ;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
alsmede:XII. € 40.000,- betreffende courtage van [A] ;
XIII. € 1.158,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
XIV. de proceskosten, waaronder de beslagkosten en nakosten, te
vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf drie dagen na betekening van het vonnis indien op dat moment de proceskosten niet zijn voldaan.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
I. € 50.000,- aan boete;
II. € 117.040,45 aan ten onrechte geïnde huren;
III. € 257.374,70 aan schade aan de onroerende zaken;
IV. € 188.827,- aan schade ten gevolge van de ontbinding van de koopovereenkomst ten aanzien van portefeuille B;
V. en VI. € 117.040,45 op grond van toerekenbare tekortkoming subsidiair tot betaling van € 112.679,03, bestaande uit de kosten verbonden aan portefeuille B over de periode van 18 mei 2012 tot 21 januari 2013;
VII. € 40.000,- op grond van toerekenbare tekortkoming ter zake van de aan [A] verschuldigde courtage,
II. tot en met VII. te vermeerderen met de wettelijke rente;
VIII. de proceskosten, waaronder de nakosten.
[X] c.s. heeft eveneens verweer gevoerd tegen de vorderingen van [geïntimeerde] .
[geïntimeerde](hof: [geïntimeerde] )
berichtte mij, nu het pand is overgedragen, niet meer voor mijn declaraties in te staan. Graag van jou zijde een bevestiging dat jij daarvoor instaat en ik mijn werkzaamheden in deze zaak aan jou kan declareren.en een e-mailbericht van [A] aan [geïntimeerde] van 21 juni 2012, waarin [A] onder meer schrijft:
Hier zijn wij het absoluut niet mee eens. Dit zijn zeker niet de afspraken die wij met ze allen hebben gemaakt met jou. Volgens de rechtbank kan uit deze e-mailwisseling niet worden opgemaakt dat tussen partijen is overeengekomen dat [geïntimeerde] de onderhavige kosten van rechtsbijstand zou voldoen. [geïntimeerde] nam kennelijk juist een ander standpunt in. Dat uit de reactie hierop van [A] (namens [X] c.s.) blijkt dat [X] c.s. het hier niet mee eens is, betekent volgens de rechtbank, zonder nadere toelichting – die niet is gegeven – niet dat partijen de door [X] c.s. gestelde afspraak hebben gemaakt. Deze afspraak is dan ook naar het oordeel van rechtbank niet komen vast te staan.
“om (...) recht te trekken” dat zij bij de Huurcommissie geen verweer had gevoerd. [geïntimeerde] heeft op geen enkel moment voorafgaand of tijdens die kantonprocedure kenbaar gemaakt dat [X] c.s. de kosten zou moeten dragen zodra het appartement zou zijn geleverd. [X] c.s. mocht dan ook aannemen dat die kosten niet voor zijn rekening zouden komen. Voor zover geen afspraak kan worden vastgesteld, heeft te gelden dat [geïntimeerde] de kosten van de procedure dient te dragen, omdat zij deze aanhangig heeft gemaakt, aldus steeds [X] c.s. [geïntimeerde] heeft de door [X] c.s. gestelde uitlatingen weersproken en zich onder verwijzing naar artikel IV lid 1 van de Algemene Bepalingen op het standpunt gesteld dat het tussen partijen duidelijk was dat [X] c.s. vanaf de levering van het appartement deze kosten zou moeten dragen.
de baten en lasten van het verkochte (…) met ingang van de dag van het ondertekenen van de leveringsakte voor rekening van koper (zijn).De deze vordering betreffende facturen zien blijkens de ter zake overgelegde stukken kennelijk alle op werkzaamheden die zijn verricht vanaf 4 juni 2012. Zij vallen daarmee alle onder voormelde contractuele bepaling. In dit licht en gezien de omstandigheden dat [X] c.s. de gestelde onderhavige andersluidende afspraak niet op enigerlei wijze in de koopovereenkomst heeft laten opnemen en hij de facturen zonder protest heeft betaald, verdiende de stelling van [X] c.s. dat ter zake van voormelde proceskosten anders is overeengekomen nadere precisering. Deze afspraak is evenwel door [X] c.s. in het vage gelaten. Het beroep daarop faalt daarom. Het desbetreffende bewijsaanbod wordt bij dit gebrek aan voldoende concrete stellingen gepasseerd. Het feit dat [geïntimeerde] de kantonprocedure is aangevangen en deze na de levering op haar naam is voortgezet doet aan voormelde contractuele bepaling niet af. De tweede grief in principaal appel faalt.
De zevende grief in principaal appelzal daarom eerst worden behandeld. Deze grief vecht de afwijzing aan van het in eerste aanleg in conventie onder V gevorderde bedrag van € 10.729,42. [X] c.s. maakt met dit onderdeel van zijn vordering aanspraak op de door [geïntimeerde] geïnde huurpenningen van de panden van portefeuille B over de periode van 18 mei 2012 (de datum van levering van portefeuille B middels de Groninger Akte) tot 21 januari 2013 (de datum van ontbinding van koopovereenkomst B). In het tussenvonnis is geoordeeld dat [X] c.s. recht heeft op deze huurpenningen. In het eindvonnis heeft de rechtbank deze beslissing geredresseerd en deze post alsnog niet toewijsbaar geoordeeld. [X] c.s. heeft – aansluitend op de overwegingen van de rechtbank – gesteld dat hij zichzelf beschouwde als rechthebbende op onroerend goed portefeuille B en dat hij dit redelijkerwijs ook mocht, waarmee voldaan is aan de eisen die artikel 3:118 lid 1 BW stelt aan bezit te goeder trouw. [X] c.s. had ook het daadwerkelijke bezit en daarmee aanspraak op de burgerlijke vruchten, zijnde de huurpenningen, over genoemde periode. De omstandigheid dat [geïntimeerde] uiteindelijk, met terugwerkende kracht, weer rechthebbende was, doet hieraan niet af. Een partij kan immers bezit hebben, terwijl een andere partij achteraf rechthebbende blijkt te zijn. Ten tijde van de levering bestond een volwaardige overeenkomst, aldus [X] c.s. [geïntimeerde] heeft de aanspraak van [X] c.s. weersproken, waarbij zij heeft benadrukt dat de ontbinding van koopovereenkomst B hoe dan ook leidt tot een terugbetalingsverplichting van deze huurpenningen.
de achtste grief in incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen de afwijzing van het meer gevorderde. Volgens [geïntimeerde] betreft deze vordering door [X] c.s. onterecht geïnde huur en door [geïntimeerde] geleden huurderving door toedoen van [X] c.s. als beheerder. [X] c.s. heeft zijn stelling gehandhaafd slechts het toegewezen bedrag te hebben ontvangen en aangevoerd dat deze vordering overigens een grondslag ontbeert.
De dertiende grief in incidenteel appel(per abuis XII genummerd) deelt dit lot. Deze grief ziet op door [geïntimeerde] ten aanzien van portefeuille B gemaakte kosten over de periode van 18 mei 2012 tot 21 januari 2013. Deze kosten blijven – evenals de vruchten – vanwege de terugwerkende ontbinding voor rekening van [geïntimeerde] .
de negende grief in incidenteel appelopgeworpen. Deze grief keert zich tegen de toewijzing van het in conventie onder I gevorderde bedrag van € 27.302,27 aan volgens [X] c.s. door [geïntimeerde] ontvangen huur uit onroerend goed van portefeuille A over de periode van 18 mei 2012 tot en met december 2012. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] c.s. deze vordering voldoende onderbouwd met een overzicht, bankafschriften en verklaringen van huurders en heeft [geïntimeerde] nagelaten dit alles concreet gemotiveerd te betwisten.
de derde grief in principaal appelis ingesteld in vervulling gegaan. Met deze grief vecht [X] c.s. de afwijzing aan van de door hem in conventie onder VII gevorderde vergoeding ten bedrage van € 10.037,17 voor kosten ter zake van verhuur- en verkoopklaar maken van onroerend goed uit portefeuille B. Dit bedrag betreft onderhoudskosten [adres 8] , onderhoudskosten [adres 9] , onderhoudskosten [adres 6] , makelaarskosten verkoop [adres 2] , (door [X] c.s. aan [geïntimeerde] te veel betaalde) gederfde huur [adres 2] , kosten ingebrekestelling en notariskosten (kennelijk met betrekking tot de verkoop van laatstgenoemd appartement). Met het falen van de zevende grief in principaal appel komt volgens [X] c.s. aan hem een beroep toe op het bepaalde in artikel 3:121 lid 2 BW waarin is bepaald dat de bezitter te kwader trouw een vordering heeft tot vergoeding van de kosten die hij ten behoeve van het goed heeft gemaakt, voor zover hij deze vergoeding van de rechthebbende kan vorderen op grond van het bepaalde omtrent ongerechtvaardigde verrijking. In deze zaak is dit laatste volgens [X] c.s. het geval. Volgens [geïntimeerde] heeft [X] c.s. niet naar de panden omgekeken. Gelet op de schade aan de panden (zie de stellingen van [geïntimeerde] hieromtrent hierna) is ongerechtvaardigde verrijking niet aan de orde. Op grond van de koopovereenkomst komen de baten en lasten van het verkochte met ingang van de dag waarop de leveringsakte wordt ondertekend voor rekening van de koper. De kosten voor de dag waarop de ontbinding is ingeroepen komen daarom voor rekening van [X] c.s. aldus [geïntimeerde] . Ook heeft zij (reeds eerder) de posten inhoudelijk weersproken en betoogd dat deze niet zijn onderbouwd.
zijn partijen eenduidig overeengekomen dat, indien portefeuille B niet wordt afgenomen, de waarborgsom als betaling van de koopsom van portefeuille A zou gelden. Tussen partijen staat verder vast dat een “aanvullende koopsom” voor portefeuille A in de Verklaring moest worden opgenomen, omdat de hypotheekverstrekker van [geïntimeerde] anders niet zou meewerken aan levering van portefeuille A. Aangezien vaststaat dat portefeuille B niet is afgenomen, komt de waarborgsom op grond van de Verklaring als “aanvullende koopsom” voor portefeuille A in beginsel toe aan [geïntimeerde] .(4.26) [X] c.s. stelt dat met het bepaalde in de Groninger Akte de Verklaring is komen te vervallen. In de Groninger Akte is bepaald dat als onderdeel van de koopprijs voor portefeuille B een bedrag van € 335.000,00 door [X] c.s. moet worden betaald, welk bedrag [geïntimeerde] moet aanwenden ter aflossing van de geldlening waarmee portefeuille B is belast. Deze bepaling doet echter niet af aan het door partijen overeengekomen karakter van de te betalen € 335.000,00, namelijk zijnde een waarborgsom, en evenmin aan hetgeen partijen in de Verklaring zijn overeengekomen. Immers koopovereenkomst B en de levering bij Groninger Akte zijn geschied onder ontbindende voorwaarden. Juist voor de situatie waarin een van die voorwaarden zou worden vervuld, zijn partijen in de Verklaring een regeling overeengekomen ten aanzien van de waarborgsom. Nu in de Groninger Akte geen afstand is genomen van deze afspraak, kan [X] c.s. niet worden gevolgd in zijn betoog.Dat het bedrag van € 335.000,00 in de nota van afrekening van portefeuille B (…) staat opgenomen als “aanbetaling koopprijs”, maakt het voorgaande niet anders. De nota van afrekening dateert van 18 mei 2012 en moet daarom ook worden bezien in het licht van het feit dat koopovereenkomst B en de levering onder ontbindende voorwaarden is geschied. Dat de betaling van de koopprijs op dat moment werd gekwalificeerd als “aanbetaling koopprijs” van portefeuille B doet er daarom niet aan af dat partijen zijn overeengekomen dat die kwalificatie anders zou worden, indien portefeuille B door vervulling van een van de ontbindende voorwaarden niet zou worden afgenomen.(4.27) [X] c.s. voert nog aan - zo begrijpt de rechtbank - dat de Verklaring alleen is opgesteld om de medewerking van de hypotheekverstrekker te krijgen, maar dat partijen nimmer de bedoeling hebben gehad daaraan daadwerkelijk uitvoering te geven. Dit verweer baat hem niet. Immers indien dit al juist zou zijn, hetgeen door [geïntimeerde] gemotiveerd is betwist, dan zou artikel V lid 2 van de Algemene Bepalingen - waarop [geïntimeerde] zich bij wijze van verweer beroept - nog tussen partijen gelden. In dat geval zou de betaalde waarborgsom van € 335.000,00 als boete (…) zijn verbeurd wegens het niet afnemen van portefeuille B. Dus ook dan zou de waarborgsom aan [geïntimeerde] toekomen.3.11.2 [X] c.s. heeft in hoger beroep benadrukt dat partijen nooit de bedoeling hebben gehad de betaling van het bedrag van € 335.000,- te laten dienen als (onderdeel van de) koopsom van portefeuille A indien portefeuille B uiteindelijk niet zou worden afgenomen en herhaald dat de verklaring alleen is opgesteld om de medewerking van de hypotheekverstrekker te krijgen. [X] c.s. heeft daarbij naar voren gebracht dat de totale koopsom voor beide portefeuilles steeds € 4.150.000,- is geweest, ook in de onderhandelingen met eerdere potentiële kopers. De getaxeerde waarden van de portefeuilles sluiten aan bij de koopsommen daarvan. De koopsom voor portefeuille A is derhalve niet bewust (te) laag gehouden, zoals door [geïntimeerde] gesteld, aldus [X] c.s. De inhoud van de verklaring sluit niet aan bij de eerder gemaakte afspraken en komt ook niet voor in de voorafgaand gevoerde correspondentie. De desbetreffende afspraak is evenmin opgenomen in de leveringsaktes van 18 mei 2012 en correspondeert ook niet met de inhoud daarvan. De verklaring is ook niet door de notaris vastgelegd, terwijl alle andere afspraken tussen partijen dat wel zijn. De verklaring staat daarmee op zichzelf. [X] c.s. heeft ten slotte nog aangevoerd dat ook de notaris, die rechtstreeks betrokken was bij het opstellen van alle notariële stukken, de mening is toegedaan dat het bedrag van € 335.000,- aan [X] c.s. moet worden terugbetaald, zo heeft zij per door [X] c.s. overgelegd e-mailbericht van 22 januari 2013 meegedeeld.
335.000,- € goedafregelen om levering mniet te blokkeren blijft issue.[geïntimeerde]aan:[X]11-05-12 (…)(…)
Beste [appellant sub 4] ,Voor de levering van portefeuille A heeft [geïntimeerde] bijgaande verklaring nodig voor de Rabobank. Zij heeft hierover maandagmorgen om 10.00 uur een kortgeding met de bank. Zou jij bijgaande verklaring willen ondertekenen en per e-mail versturen naar mw. [geïntimeerde] (zie e-mailadres in cc).(…)[geïntimeerde] heeft op 12 mei 2012 aan [X] op dit e-mailbericht geantwoord:
(…) nog geen reactie van [appellant sub 4] gehad.Wil jij hem nog even bellen om ook te tekenen.(…)De stelling dat [geïntimeerde] ook zélf deze koopprijsverschuiving voorstond en deze ook daadwerkelijk met [X] c.s. heeft afgesproken is met de inhoud van eerstvermeld e-mailbericht van 11 mei 2012 maar zeer mager en daarmee onvoldoende ondersteund en blijkt verder nergens uit.
negende grief in principaal appelgeen behandeling behoeft. [X] c.s. heeft deze tegen de toewijzing van het boetebedrag van € 50.000,-, vordering I in reconventie, gerichte grief slechts ingesteld voor het geval zijn stellingen zoals hierboven onder 3.11.5 vermeld niet zouden worden gevolgd en dat is niet het geval.
de derde grief in incidenteel appelsluit [geïntimeerde] aan op de door haar in het kader van de vierde grief in principaal appel ingenomen stellingen. Deze derde grief in incidenteel appel keert zich tegen de toewijzing van het in conventie onder IX gevorderde bedrag van € 75.000,-. De rechtbank heeft ter zake in het tussenarrest overwogen:
(4.29) Tussen partijen staat vast dat [X] c.s. aan [geïntimeerde] een bedrag van€ 131.295,00 heeft overgemaakt, waarvan onderdeel uitmaakt een bedrag van€ 75.000,00. Tussen partijen is in geschil of het bedrag van € 75.000,00 is betaald als voorschot op de koopprijs van portefeuille B (zoals [X] c.s. stelt) of ten behoeve van portefeuille A (zoals [geïntimeerde] aanvoert).(4.30) De stelling van [X] c.s. dat het bedrag van € 75.000,00 als voorschot op de koopprijs is betaald voor portefeuille B vindt bevestiging in de aanvullende overeenkomst en de nota van afrekening van portefeuille B. In de aanvullende overeenkomst is voor portefeuille B, in plaats van de overeengekomen koopprijs van€ 2.205.000,00, een koopprijs van € 1.987.500,00 opgenomen. [X] c.s. heeft uiteengezet dat dit bedrag het restantbedrag is nadat op de oorspronkelijke koopprijs in mindering is gebracht de verkoopprijs voor [adres 2](€ 142.500,00) en het betaalde bedrag van € 75.000,00. De aangepaste koopprijs is ook af te leiden uit de nota van afrekening van portefeuille B. In die nota van afrekening wordt de verschuldigde overdrachtsbelasting namelijk berekend over(€ 357.750,00 + € 1.629.750,00 =) € 1.987.500,00. [geïntimeerde] heeft geen andere verklaring gegeven voor de aangepaste koopprijs. Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank daarom als vaststaand aan dat een bedrag van € 75.000,00 als voorschot is betaald voor portefeuille B.(4.31) Dat de omschrijving bij de overschrijving van het bedrag van € 131.295,00 luidt “ [geïntimeerde] Portefeuille a” – zoals [geïntimeerde] tot haar verweer aanvoert – maakt het voorgaande niet anders. [X] c.s. heeft toegelicht dat deze omschrijving berust op een vergissing. Dat de betaling niet is verricht ten behoeve van portefeuille A, wordt bovendien ondersteund door het feit dat in de nota van afrekening voor portefeuille A de overeengekomen koopprijs van € 1.945.000,00 staat opgenomen. Kennelijk is daarop dus niet het bedrag van € 75.000,00 in mindering gebracht.(4.32) [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat [X] c.s. het bedrag in een e-mail van 9 mei 2012 als “verrekening claim” heeft aangemerkt. [geïntimeerde] betoogt dat daaruit blijkt dat het bedrag van € 75.000,00 dus niet is betaald als voorschot voor portefeuille B. [geïntimeerde] wordt daarin niet gevolgd. [X] c.s. heeft voor de betiteling als “claim” een verklaring gegeven, namelijk dat bij [geïntimeerde] slechts een claim is neergelegd om de Rabobank te bewegen tot medewerking aan de verkoop en levering van de onroerende zaken. Uit het vonnis van de Voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 september 2013 blijkt dat ook [geïntimeerde] destijds heeft verklaard dat de claim slechts was bedoeld om druk uit te oefenen op de Rabobank. Aangezien [X] c.s. het bedrag van € 75.000,00 aan [geïntimeerde] heeft betaald, is kennelijk ook verder geen gevolg gegeven aan de claim.(4.33) [geïntimeerde] heeft voor het overige geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de betaling van € 75.000,00 ten behoeve van portefeuille A is gedaan. Dit betekent dat als vaststaand wordt aangenomen dat [X] c.s. het bedrag van € 75.000,00 als voorschot op de koopprijs van portefeuille B heeft betaald. Nu portefeuille B uiteindelijk niet is afgenomen, dient [geïntimeerde] het genoemde bedrag aan [X] c.s. terug te betalen.3.13.2 De kern van het betoog van [geïntimeerde] zoals in hoger beroep gevoerd, is dat partijen destijds in het kader van de verdeling van de onroerende zaken over de twee portefeuilles zijn overeengekomen dat het op 2 mei 2012 door [X] c.s. betaalde bedrag van € 75.000,- in mindering zou worden gebracht op de koopsom van portefeuille A. Dit bedrag, dat bij de waarde van portefeuille A behoorde, zou net als het bedrag van € 335.000,- in mindering strekken op portefeuille B als [X] c.s. portefeuille B zou afnemen. Omdat [X] c.s. kennelijk nimmer van plan is geweest portefeuille B af te nemen en dit ook niet heeft gedaan, geldt het bedrag van € 75.000,- volgens [geïntimeerde] als bijbetaling van portefeuille A. [X] c.s. heeft deze stellingen weersproken en gesteld dat de rechtbank op de juiste gronden tot haar oordeel is gekomen. Volgens [X] volgt uit niets dat de desbetreffende betaling zou zien op een aanvullende betaling op portefeuille A in het geval portefeuille B niet zou worden afgenomen.
Baten en lasten, risico) waarvan de inhoud, zoals hierboven onder 2.l reeds is weergegeven, luidt:
Met ingang van één januari tweeduizend twaalf komen de baten aan koper ten goede en zijn de lasten voor zijn rekening, terwijl hij met ingang van heden het risico van het verkochte draagt.Deze huurpenningen vormen volgens [X] c.s. blijkens een door hem overgelegd overzicht tezamen een bedrag van € 64.443,82. Volgens [geïntimeerde] zien de baten als bedoeld in artikel 3 van de leveringsakte niet op huurpenningen. [geïntimeerde] heeft [X] c.s. voorts tegengeworpen dat in koopovereenkomst A in artikel 13 is bepaald, zoals ook hierboven – onder 2.b – reeds vermeld:
Met ingang van 1 juli 2011 voert koper het actieve beheer over het verkochte, met uitzondering van de huuradministratie (inclusief het innen van huren) welke tot de datum van levering van het verkochte door verkoper wordt verzorgd.Zij heeft aangevoerd dat deze bepaling als bijzondere, afwijkende afspraak boven voormelde bepaling van artikel 3 gaat, omdat die slechts als algemene standaardbepaling heeft te gelden en in de leveringsakte niet expliciet is vermeld dat artikel 13 uit de koopovereenkomst is komen te vervallen. Uit genoemd artikel 13, waarin ook is opgenomen dat het verkochte zal worden geleverd onder gestanddoening van de lopende huurovereenkomsten, volgt volgens [geïntimeerde] dat partijen met betrekking tot de huurpenningen zijn overeengekomen dat deze pas vanaf het moment van levering aan [X] c.s. zouden toekomen. Uit correspondentie blijkt dat aan de orde is gesteld dat bij het bij de levering overgaan van de huurders naar [X] c.s. aan de huurders een bankrekeningnummer voor het overmaken van de huur beschikbaar diende te zijn. Dit wijst er eveneens op dat [X] c.s. daarvoor nog geen aanspraak op de huurpenningen had. Ter zake van portefeuille B heeft een spiegelbeeldige afrekening reeds plaatsgevonden, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
de tiende grief in principaal appelheeft [X] c.s. deze toewijzing aangevochten. [X] c.s. heeft daarbij naar voren gebracht dat hij niet in de gelegenheid is gesteld deze (overigens door hem betwiste) schade aan de panden te herstellen; [X] c.s. is niet in gebreke gesteld en dus niet in verzuim geraakt. Schadeherstel is hem ook fysiek onmogelijk gemaakt, aldus [X] c.s. Volgens [geïntimeerde] had [X] c.s. echter van begin af aan rekening moeten houden met een ontbinding van koopovereenkomst B en als een zorgvuldig schuldenaar ervoor zorg moeten dragen dat de ingevolge die ontbinding verschuldigde ongedaanmaking van de levering van portefeuille B mogelijk zou zijn. [X] c.s. heeft deze verplichting geschonden, waardoor ongedaanmaking onmogelijk was geworden. [geïntimeerde] hoefde [X] c.s. daarom naar haar stellingen niet in de gelegenheid te stellen de panden in dezelfde staat terug te leveren als waarin deze zich bij levering door [geïntimeerde] bevonden.
De elfde grief in incidenteel appel, die toewijzing van een hogere schadevergoeding, beoogt, faalt met het hiervoor overwogene.
claimin te dienen waarmee de bank ertoe kon worden bewogen akkoord te gaan met de levering van het onroerend goed. [X] c.s. heeft hiervoor opdracht gegeven aan zijn advocaat. Het bedrag van € 313,57 dat dit aan advocaatkosten veroorzaakte, heeft [X] c.s. (onder X) gevorderd en toegewezen gekregen. Met
de vierde grief in incidenteel appelheeft [geïntimeerde] betoogd dat zij deze kosten niet hoeft te vergoeden, omdat zij geen opdracht heeft gegeven tot het inroepen van deze rechtsbijstand. Het hof ziet echter, gelet op het beoogde doel van de claim en het geheel aan omstandigheden, geen reden op grond waarvan [X] c.s. het verzoek van [geïntimeerde] tot aansprakelijkheidsstelling zo heeft moeten begrijpen dat een eenvoudige brief van zijn kant zou hebben volstaan. Het laten indienen van bedoelde claim door een advocaat lijkt daarentegen de correcte wijze om tegemoet te komen aan dit verzoek. Dat [X] c.s. te zwaar geschut heeft ingezet, wordt ook niet door [geïntimeerde] betoogd. Haar stelling geen opdracht te hebben gegeven tot het inschakelen van een advocaat blijft dan ook in het luchtledige hangen. De grief faalt.
de vijfde grief in incidenteel appelbetwist [geïntimeerde] alsnog dat [X] c.s. deze kosten heeft gedragen, waarbij zij erop wijst dat noch een factuur noch een betalingsbewijs van deze kosten in de procedure is ingebracht. [X] c.s. heeft niet gereageerd op deze betwisting en geen van laatstgenoemde stukken overgelegd. De vordering is daarmee onvoldoende toegelicht en zal daarom alsnog worden afgewezen. De vraag of de kosten van herstel van deze waterschade al dan niet rechtstreeks zijn afgewikkeld door de verzekeraar van [geïntimeerde] kan in het midden blijven. Het bewijsaanbod ter zake zal daarom worden gepasseerd. De grief slaagt.
de twaalfde grief in incidenteel appelgesteld dat [X] c.s. om fiscale redenen portefeuille A bij de verkoop te laag heeft gewaardeerd. [geïntimeerde] heeft hiertegen aanvankelijk geprotesteerd, maar is uiteindelijk toch akkoord gegaan, zolang de totale koopsom van portefeuille A en portefeuille B deze te lage waardering zou corrigeren hetgeen het geval was met de overeengekomen verkoopprijs voor portefeuille B. Door de tekortkoming van [X] c.s. de koopprijs van portefeuille B te voldoen en de daaruit voortgevloeide ontbinding van koopovereenkomst B is [geïntimeerde] achtergebleven met de op een te hoge waarde gewaardeerde portefeuille B en is portefeuille A voor een te lage koopprijs van de hand gegaan. Volgens de aanvankelijke stellingen van [geïntimeerde] lijdt zij hierdoor schade ter hoogte van een bedrag van € 188.827,- (vordering IV in reconventie). Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde] naar voren gebracht dat [X] c.s. portefeuille A heeft doorverkocht voor een bedrag van € 13.704.500,-. In aansluiting hierop heeft zij een abstracte subsidiair concrete begroting van de schade gevorderd en meer subsidiair een verwijzing naar de schadestaatprocedure. [X] c.s. heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
(2.26) (…) Uit de overgelegde stukken kan weliswaar worden afgeleid dat [geïntimeerde] aanvankelijk de bedoeling had om de panden als een totaalpakket tegen een koopsom van € 4.150.000,-- te verkopen, maar blijkens de notariële akten is zij uiteindelijk akkoord gegaan met de splitsing van de panden in twee portefeuilles met twee afzonderlijke koopsommen. Bovendien is portefeuille B gesloten onder de ontbindende voorwaarde van financiering, zodat [geïntimeerde] ermee rekening had moeten houden dat die ontbindende voorwaarde in vervulling zou kunnen gaan. Indien [geïntimeerde] de verkoop van portefeuille A had willen laten afhangen van die van portefeuille B had het voor de hand gelegen dat een daartoe strekkende bepaling in de koopovereenkomst van portefeuille A zou zijn opgenomen. Dit is echter niet gebeurd. Op grond van het voorgaande zal de gevorderde schade worden afgewezen.Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de rechtbank. De bepaling in de koopovereenkomsten dat zij onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden zijn zodanig algemeen van aard dat daarin geen verplichting tot schadevergoeding kan worden gelezen als door [geïntimeerde] bepleit. De grief heeft dus geen succes.
de zevende en de veertiende grief in incidenteel appelhebben geen zelfstandige betekenis en zullen daarom niet worden besproken.
VI € 2.307,55 (3.16)
VIII € 335.000,00 (3.11.1 tot en met 3.11.6)
ongenummerd
€ 64.398,46(3.14.1 en 3.14.2)
€ 479.713,92
€ 20.514,30(geen grief van [X] c.s.)
€ 70.514,30.
grief XII in principaal appelen
grief X in incidenteel appel). Gelet op voormelde uitkomst zal het hof deze proceskostenveroordelingen in stand houden. Deze grieven falen dus. Aangezien partijen zowel in principaal appel als in incidenteel appel over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van het principaal appel en van het incidenteel appel worden gecompenseerd.