ECLI:NL:GHAMS:2020:3317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
200.275.331/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot afgifte van bescheiden in civiele procedure tussen advocaten en accountantskantoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door twee appellanten tegen Betac Accountants en Belastingadviseurs B.V. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. C.O. Wenckebach, hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Betac, die hen als accountants en belastingadviseurs heeft bijgestaan. De vordering was gericht op schadevergoeding en andere kosten, maar werd door de rechtbank afgewezen. In hoger beroep hebben de appellanten de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd en Betac beschuldigd van tekortkomingen in hun dienstverlening.

Betac heeft in het hoger beroep een incidentele vordering ingesteld tot afgifte van bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 22 Rv. Betac stelde dat zij deze bescheiden nodig had om haar verweer te onderbouwen en om aan te tonen dat zij geen beroepsfout had gemaakt. De gevraagde bescheiden omvatten onder andere jaarrekeningen, fiscale aangiften en correspondentie met de Belastingdienst.

Het hof heeft de incidentele vordering van Betac afgewezen. Het hof oordeelde dat, hoewel de vordering op zichzelf aan de voorwaarden van artikel 843a Rv voldeed, het niet noodzakelijk was om de gevraagde bescheiden over te leggen voor een behoorlijke rechtsbedeling. Betac had niet voldoende aangetoond dat zij in bewijsnood zou komen door het ontbreken van deze stukken. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol werd verwezen voor partijberaad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer gerechtshof : 200.275.331/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/282686 / HA ZA 18-818
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 december 2020
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2. [appellant 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. C.O. Wenckebach te Haarlem.
tegen:
BETAC ACCOUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te Velserbroek, gemeente Velsen,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. A. van Hoey Smith te Rotterdam,
Appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident worden gezamenlijk [appellanten] genoemd, dan wel ieder afzonderlijk [appellant 1] en de [appellant 2] . Geïntimeerde in de hoofdzaak/eiseres in het incident wordt Betac genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 3 maart 2020 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 11 december 2019, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Betac als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven en producties.
Op de eerstdienende dag hebben [appellanten] overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd en voormelde producties in het geding gebracht.
Bij memorie van antwoord heeft Betac in de hoofdzaak geconcludeerd. Voorts heeft zij bij die gelegenheid een incidentele vordering ingesteld tot afgifte van hierna te noemen bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dan wel artikel 22 Rv, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[appellanten] hebben daarop in het incident, onder overlegging van producties, geantwoord en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Betac, met veroordeling van Betac in de kosten van het incident.
Betac heeft vervolgens een akte uitlating producties in het incident genomen.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende.
( i) Wenkebach is advocaat en directeur-grootaandeelhouder van de [appellant 2] , die 100% van de aandelen houdt in werkmaatschappij [appellant 1] Advocatuur B.V. (hierna: de Werkmaatschappij).
(ii) De [appellant 2] en de Werkmaatschappij vormen sinds hun oprichting in 2000 een fiscale eenheid (hierna: de fiscale eenheid). [appellant 1] oefent via de Werkmaatschappij als maat zijn praktijk uit in advocatenmaatschap [appellant 1] , [A.] & [B.] (hierna: de Maatschap). De winst in de Maatschap wordt door [appellant 1] genoten in de Werkmaatschappij. De [appellant 2] stuurt maandelijks een rekening voor management fee aan de werkmaatschappij en keert een salaris uit aan [appellant 1] .
(iii) Betac is een accountants- en belastingadvieskantoor, dat diensten verleent op fiscaal en financieel gebied. Vanaf 2003 verricht Betac werkzaamheden voor [appellanten] Betac stelde onder meer jaarrekeningen op voor de [appellant 2] en de Werkmaatschappij en deed belastingaangifte. Gedurende de jaren 2006 t/m halverwege 2018 heeft er per e-mail tussen [appellanten] (en [A.] , een van de twee andere maten in de Maatschap) enerzijds en Betac anderzijds overleg plaatsgevonden over de vaststelling van de hoogte van het salaris van met name [appellanten] Daarnaast is door partijen gesproken over de fiscale eenheid. Onder andere [appellanten] hebben op 29 mei 2018 de relatie met Betac opgezegd.
(iv) [appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd - samengevat - Betac te veroordelen tot betaling van 1) bedragen aan schadevergoeding, 2) een bedrag ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW, 3) de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c BW, en 4) de kosten van de procedure.
( v) Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.
(vi) [appellanten] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. [appellanten] hebben geconcludeerd tot - samengevat - vernietiging van het bestreden vonnis en tot verklaring voor recht dat Betac met betrekking tot advies over gebruikelijk loon, fiscale eenheid en vennootschapsbelasting niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant en belastingadviseur mag worden verwacht en daarmee toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen jegens [appellanten] , alsmede tot veroordeling van Betac tot vergoeding van de door [appellanten] geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Daarnaast vorderen [appellanten] Betac te veroordelen tot vergoeding van € 10.290,= wegens kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW en Betac te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
(vii) Betac heeft - samengevat - geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellanten] in hun hoger beroep althans bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
Betac wil - alvorens verder te procederen in de hoofdzaak - de beschikking krijgen over afschriften of uittreksels van bescheiden. Betac heeft gevorderd dat het hof gebruik zal maken van zijn bevoegdheid ex artikel 22 Rv om [appellanten] te bevelen de (volgens Betac) voor de behandeling van de zaak relevante bescheiden over te leggen dan wel dat het hof [appellanten] op grond van artikel 843a Rv zal veroordelen Betac een afschrift te verstrekken van die bescheiden, in beide gevallen op straffe van verbeurte van een dwangsom. De bedoelde bescheiden zijn:
1. alle stukken (documenten, correspondentie, akten, adviezen, etc.) die destijds bij
oprichting van de Werkmaatschappij en de [appellant 2] , en recent tussen [appellanten] en BDO, zijn gewisseld;
2. de originele jaarrekeningen 2017, 2018, 2019 van de Werkmaatschappij en de [appellant 2] ;
3. de beschikking beëindiging fiscale eenheid vennootschapsbelasting tussen de Werkmaatschappij en de [appellant 2] ;
4. de fiscale aangiften vennootschapsbelasting (2017), 2018, 2019 van de Werkmaatschappij en de [appellant 2] ;
5. de voorlopige aangiften (2017), 2018, 2019 en 2020 van de Werkmaatschappij en de [appellant 2] ;
6. de voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting (2017), 2018, 2019 en 2020 van de Werkmaatschappij en de [appellant 2] ;
7. de jaaropgaven (loonopgaven) 2017, 2018 en 2019 van [appellant 1] (in privé);
8. de salarisstroken over de periode 2017 - heden van [appellant 1] (in privé);
9. alle correspondentie tussen [C.] & [D.] met de Belastingdienst namens
[appellanten] in de periode 2018 - heden, met als onderwerp het salaris/loon/ gebruikelijk loon/fiscale eenheid/omzet.
Betac heeft aan bovenstaande vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Aan de hand van de gevraagde gegevens kan Betac nader onderbouwen dat [appellanten] geadviseerd zijn door BDO, dat [appellanten] kennis hadden van de reden van oprichting van de fiscale eenheid, dat de fiscale eenheid niet is opgeheven en, wanneer deze al is opgeheven (en op welk tijdstip), wat de reden daarvan is geweest, alsmede welk loon in welke maand door [appellant 1] is genoten. Betac wenst aan te tonen dat zij geen beroepsfout heeft gemaakt, dat [appellanten] geen schade hebben geleden, dat er geen causaal verband in de zin van conditio sine qua non is met de door [appellanten] gepretendeerde schade, althans wenst Betac aan de hand van die stukken te onderbouwen dat er omstandigheden zijn op grond waarvan de schade voor rekening dient te blijven van [appellanten] , zoals Betac ook heeft betoogd in eerste aanleg. Zonder inzicht in de genoemde documenten wordt het voor Betac zeer moeilijk, zo niet onmogelijk gemaakt delen van haar verweer nader te onderbouwen en een volledig en juist beeld van de omstandigheden van het onderhavige geval te schetsen. Betac zal dan mogelijkerwijs niet in staat zijn aan de op haar rustende stelplicht te voldoen, of in bewijsnood komen ten aanzien van een eventueel op haar rustende bewijslast, aldus steeds Betac.
2.3.
[appellanten] hebben verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Het hof stelt het volgende voorop. Een vordering tot afgifte van of inzage in bescheiden is slechts toewijsbaar indien aan de drie in art. 843a lid 1 Rv genoemde voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat:
a. a) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, een rechtmatig belang heeft bij afschrift of inzage daarvan;
b) de vordering betrekking heeft op "bepaalde" bescheiden; en
c) de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is.
Daarnaast mag zich geen van de in de leden 3 en 4 van artikel 843a Rv vervatte uitzonderingen voordoen.
2.5.
Ook als de door Betac ingestelde incidentele vordering op zichzelf voldoet aan de zojuist genoemde voorwaarden, zal zij worden afgewezen wegens strijd met een goede procesorde. Immers, Betac heeft ervoor gekozen om niet (slechts) de onderhavige incidentele vordering in te stellen maar daarnaast tevens in de hoofdzaak te antwoorden. Kennelijk achtte zij zich daartoe ook zonder te beschikken over de thans door haar gewenste bescheiden voldoende in staat. In ieder geval had het in de gegeven omstandigheden op haar weg gelegen concreet aan te geven op welke punten het reeds door haar in hoger beroep gevoerde verweer met behulp van de gevorderde stukken zou kunnen of dienen te worden aangevuld en, gelet op de tweeconclusie regel, op welke wijze. Dit heeft zij niet gedaan. Op dit moment van de procedure acht het hof daarom het overleggen van de door Betac gewenste bescheiden, mede gelet op de vertraging die dit voor de verdere voortgang van de procedure zal meebrengen, voor een behoorlijke rechtsbedeling niet noodzakelijk, terwijl evenmin genoegzaam is gebleken of zelfs maar aannemelijk is geworden dat Betac door niet te beschikken over deze stukken in bewijsnood zal komen te verkeren. Afhankelijk van het partijdebat, zal in de hoofdzaak beoordeeld moeten worden of overlegging van nadere stukken door [appellanten] (alsnog) geboden is, bijvoorbeeld op grond van artikel 22 Rv.
2.6.
Gelet op het vorenstaande zal de incidentele vordering van Betac, ook voor zover Betac daartoe een verzoek heeft gedaan aan het hof om gebruik te maken van haar (discretionaire) bevoegdheid gebaseerd op de artikel 22 Rv, worden afgewezen.
2.7.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.8.
In de hoofdzaak zal de zaak voor partijberaad naar de rol worden verwezen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 12 januari 2020 voor partijberaad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, E.K. Veldhuijzen van Zanten en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.