ECLI:NL:GHAMS:2020:3317
Gerechtshof Amsterdam
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Incidentele vordering tot afgifte van bescheiden in civiele procedure tussen advocaten en accountantskantoor
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door twee appellanten tegen Betac Accountants en Belastingadviseurs B.V. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. C.O. Wenckebach, hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Betac, die hen als accountants en belastingadviseurs heeft bijgestaan. De vordering was gericht op schadevergoeding en andere kosten, maar werd door de rechtbank afgewezen. In hoger beroep hebben de appellanten de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd en Betac beschuldigd van tekortkomingen in hun dienstverlening.
Betac heeft in het hoger beroep een incidentele vordering ingesteld tot afgifte van bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 22 Rv. Betac stelde dat zij deze bescheiden nodig had om haar verweer te onderbouwen en om aan te tonen dat zij geen beroepsfout had gemaakt. De gevraagde bescheiden omvatten onder andere jaarrekeningen, fiscale aangiften en correspondentie met de Belastingdienst.
Het hof heeft de incidentele vordering van Betac afgewezen. Het hof oordeelde dat, hoewel de vordering op zichzelf aan de voorwaarden van artikel 843a Rv voldeed, het niet noodzakelijk was om de gevraagde bescheiden over te leggen voor een behoorlijke rechtsbedeling. Betac had niet voldoende aangetoond dat zij in bewijsnood zou komen door het ontbreken van deze stukken. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol werd verwezen voor partijberaad.