ECLI:NL:GHAMS:2020:3303

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
200.239.119/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eindafrekening aannemingsovereenkomst en betwiste meerwerkposten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BOUW B.V. tegen de Vereniging van Eigenaren van het Serviceflatgebouw [naam]. De zaak betreft een eindafrekening van een aannemingsovereenkomst waarbij verschillende meerwerkposten zijn betwist. Het hof heeft eerder op 17 maart 2020 een tussenarrest gewezen en heeft partijen verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over de omvang en grondslag van de vordering van [X]. De VvE heeft in een brief van 12 november 2015 een bedrag van € 315.092,32 erkend, maar er zijn verschillende geschilpunten over meerwerkposten, btw-tarieven en de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente. Het hof heeft de VvE in het ongelijk gesteld met betrekking tot enkele vorderingen van [X], maar heeft ook geoordeeld dat de VvE de betaling van de slottermijn mag opschorten. De wettelijke handelsrente is toegewezen met ingang van 1 december 2015. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere afhandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.239.119/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/611297/ HA ZA 16-654
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 december 2020
inzake
[X] BOUW B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A. Paternotte te Hoofddorp,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET SERVICEFLATGEBOUW [naam] , GELEGEN TE [plaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. van der Lubbe te Arnhem.

1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [X] en de VvE genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 17 maart 2020 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Vervolgens heeft [X] een akte, tevens wijziging eis en met een productie, ingediend, waarop [X] is bij antwoordmemorie heeft gereageerd.
Ten slotte is weer arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.1
In een brief van 12 november 2015 heeft de VvE de facturen van [X] voor een bedrag van € 315.092,32 (voor de hoofdopdracht en goedgekeurd merkwerk) erkend. Dit bedrag, vermeerderd met btw en verminderd met de opgeschorte slottermijn, is door de rechtbank bij het bestreden eindvonnis toegewezen. Het hof dient thans te beslissen of meer kostenposten toewijsbaar zijn dan in de brief van 12 november 2015 zijn erkend (grieven II tot en met V), wat het juiste btw-percentage is (grief VII en VIII), of de VvE de slottermijn terecht heeft opgeschort (grief VI) en wat de ingangsdatum is van de wettelijke handelsrente (grief IX).
2.1.2
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het zich over de omvang en de grondslag van de vordering van [X] nog immer onvoldoende geïnformeerd achtte. [X] is verzocht aan de hand van de gecorrigeerde lijst van al het door haar verrichte meerwerk het door haar gevorderde bedrag te specificeren en per betwiste meerwerkpost onder verwijzing naar vindplaatsen en zo mogelijk bijvoeging van bewijsstukken uiteen te zetten wat de grondslag is van haar vordering en wat haar reactie is op het verweer van de VvE. Het hof zal thans tot beoordeling van de in geschil zijnde posten overgaan. Hieronder worden bedragen exclusief btw genoemd, ook waar dat niet uitdrukkelijk is vermeld, omdat het btw-tarief over de component arbeid tussen partijen in geschil is. Alleen bij de post huur hekken zullen ook bedragen inclusief btw worden genoemd, omdat die geen component arbeid bevatten.
Betwiste post: steigers
2.2.
In haar laatste akte noemt [X] als geschilpunt een bedrag van € 8.023,33 exclusief btw ter zake van steigers. In de oorspronkelijk opdracht was tien weken steigerhuur (à € 496,35) opgenomen. In de opdrachtbevestiging van 10 december 2014 was de extra huur tot en met week 14 (vijftien weken, totaal € 7.445,30) opgenomen. In haar brief van 12 november 2015 heeft de VvE daarnaast nog goedgekeurd een bedrag van € 1.300,= voor een opvangconstructie en ter zake van de huur vanaf week 15 per saldo een bedrag van € 3.126,96 (€ 13.401,45 [27 weken huur] plus € 148,92 [drie weken huur restant] minus € 2.978,10 [korting HAPO] minus € 7.445,30 [de in december 2014 al goedgekeurde huur tot en met week 14]).
2.2.1
In haar eerdere stukken heeft [X] gesteld dat de langere huur is veroorzaakt door het door de VvE opgedragen meerwerk en dat de VvE heeft moeten begrijpen dat de langere bouwtijd langere steigerhuur noodzakelijk maakte. Zij heeft erop gewezen dat de VvE in haar brief van 12 november 2015 al de steigerhuur tot en met de derde week van juni 2015 heeft goedgekeurd. Vanwege het conflict met onderaannemer HAPO zijn vier weken afgetrokken, voor meer is geen reden, aldus [X] . In haar akte na het tussenarrest heeft [X] aangevoerd dat de post steigers een stelpost is en dat zij in haar offerte heeft bedongen dat afwijkingen dienden te worden verrekend. Voorts heeft zij daarin gesteld dat de verlengde huur is veroorzaakt door een aanvankelijk onjuiste opgave door de VvE van het aantal te vervangen kozijnen, waardoor kozijnen moesten worden nabesteld en de steigers moesten blijven staan totdat het laatste kozijn geplaatst was.
2.2.2
De VvE heeft met betrekking tot deze post aangevoerd dat zowel in de hoofdopdracht als in de meerwerkopdracht van 10 december 2014 een post steigerhuur is opgenomen. Voor het meerdere heeft zij nooit akkoord gegeven. Het uitlopen van de werkzaamheden is niet voor haar rekening. Dat [X] aanvankelijk te weinig kozijnen had besteld, komt voor haar rekening, aldus de VvE. In haar antwoordmemorie heeft zij betwist dat het steigerwerk een stelpost was. Zij wijst erop dat in het bestek is voorgeschreven dat alle noodzakelijk steigervoorzieningen moeten worden meegenomen in de offerte.
2.2.3
De door [X] onder deze post gevorderde bedragen zijn € 1.300,= voor een opvangconstructie en de huur vanaf week 15. Zoals hiervoor al werd vastgesteld is het bedrag van € 1.300,= al in de brief van 12 november 2015 goedgekeurd en is ter zake van de huur vanaf week 15 per saldo een bedrag van € 3.126,97 goedgekeurd. De som van € 1.300,= en € 3.126,97 (€ 4.426,97), maakt dus al deel uit van het door de VvE goedgekeurde en (afgezien van de opgeschorte termijn) door de rechtbank toegewezen bedrag van € 315.092,32 exclusief btw.
2.2.4
In geschil is dus een bedrag aan steigerhuur van (€ 8.023,33 minus € 4.426,97 is) € 3.596,36. Partijen verschillen erover van mening wie de rekening moet betalen van de steigerhuur gedurende de verdere uitloop van de bouwtijd. De stelling van [X] dat de steigerhuur een stelpost is, is onjuist. De extra steigerhuur is dus slechts toewijsbaar als die met de VvE is besproken of het evidente gevolg is van door de VvE gegeven meerwerkopdrachten of als de uitloop aan de VvE is toe te rekenen. Dat de verlengde huur van tevoren met de VvE is besproken, is niet gesteld. Verder heeft [X] tegenover de betwisting door de VvE en in het licht van het feit dat in de meerwerkopdracht van 10 december 2014 en in de brief van 12 november 2015 in verband met het meerwerk al een aanzienlijke periode van extra steigerhuur is geaccordeerd, onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de verder uitloop het noodzakelijke gevolg was van door de VvE opgedragen meerwerk. Voor de kwestie met de kozijnen moet [X] zelf verantwoordelijk worden gehouden. In het bestek was immers de vervanging van zestien kozijnen voorgeschreven. Het later door [X] tezamen met [A] van de VvE in het werk getelde aantal van elf was onjuist. Zonder afdoende toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom [X] de verantwoordelijkheid voor deze telling bij de VvE zou kunnen neerleggen. In dit verband is van belang dat het bestek de verplichting om de in het bestek aangeleverde hoeveelheden in het werk te controleren nu juist op de inschrijver legt. Ook voor de vertraging als gevolg van problemen met [X] onderaannemer HAPO hoeft de VvE niet de rekening te betalen, althans de stellingen van [X] bieden daarvoor onvoldoende grond. Ter zake van de steigers is naast het door de VvE reeds erkende bedrag van € 315.092,32 exclusief btw dus niets toewijsbaar.
Betwiste post: bouwlift
2.3
Ter zake van de bouwlift noemt [X] een bedrag van € 11.371,40 exclusief btw als in geschil, bestaande uit de huur over de weken 10 tot en met 26, stelpost afbraak, aansluitkosten, demontage en afvoer en aftrek van vier weken huur voor de HAPO-claim. De bouwlift zat niet in de oorspronkelijke opdracht. In de opdrachtbevestiging van 10 december 2014 heeft de VvE al 17 weken huur bouwlift tot en met week 9 (à € 558,40, totaal € 9.492,76) goedgekeurd alsmede een post van € 5.671,97 voor opbouw. In haar brief van 12 november 2015 heeft de VvE daarnaast per saldo (na aftrek korting HAPO) nog vier weken huur lift ( € 2.233,60) goedgekeurd, maar bezwaar gemaakt tegen de posten opbouw en afbraak bouwlift.
2.3.1
In haar eerdere stukken heeft [X] aangevoerd dat de bouwlift noodzakelijk was voor vervoer van specie in verband met het omvangrijke meerwerk voor voegwerk en betonreparatie en dat de huur van de bouwlift door de VvE niet is bestreden, zodat logischerwijs de posten opbouw en afbraak bouwlift ook niet kunnen worden bestreden. In haar laatste akte heeft [X] benadrukt dat de bouwlift voorafgaand aan de meerwerkopdracht niet noodzakelijk was en met goedkeuring van [A] van de VvE is geplaatst.
2.3.2
Met betrekking tot de bouwlift heeft de VvE in eerste aanleg aangevoerd dat volgens het bestek alle noodzakelijke steigervoorzieningen moeten worden meegenomen in de offerte, dat de langere duur van de werkzaamheden voor rekening van [X] komt, dat zij de langere huur nooit heeft goedgekeurd, evenmin als de kosten van opbouw en afbraak en dat zij ervan mocht uitgaan dat deze waren opgenomen in de opgegeven kosten van de huur van de lift. In de memorie van antwoord heeft de VvE nog gesteld dat de bouwlift op grond van de Wet Arbo ook ten behoeve van de oorspronkelijke opdracht al verplicht was, zodat de kosten daarvan al in de offerte hadden moeten zijn verwerkt. In haar antwoordmemorie heeft zij dit laatste herhaald.
2.3.3
Uit hetgeen hiervoor onder 2.3 werd overwogen volgt dat in geschil zijn negen weken lifthuur en de kosten van opbouw en afbreken. In haar brief van 12 november 2015 heeft de VvE miskend dat zij (naast de huur van de bouwlift) ook de kosten van opbouw ten bedrage van € 5.671,97 exclusief btw al had goedgekeurd in december 2014. Dit bedrag moet dus worden opgeteld bij het bedrag van € 315.092,32 dat de VvE in die brief heeft erkend (totaal verschuldigd dus € 320.764,29). Bij het goedkeuren van de post opbouw past het dat ook de kosten van afbraak na afloop moeten worden vergoed. [X] heeft echter niet uitgelegd waarom naast de kosten van demontage en afvoer (€ 2.106,12) ook aanspraak wordt gemaakt op een stelpost voor afbraak bouwlift ten bedrage van € 1.600,=. Die laatste post zal daarom worden afgewezen, evenals de aansluitkosten van € 406,11, die [X] in december 2014 al had moeten melden. Wat betreft de door de VvE bestreden uitloop van de huur gedurende negen weken geldt hetzelfde als hiervoor onder 2.2.4 al werd overwogen: [X] heeft onvoldoende beargumenteerd dat deze verdere uitloop een noodzakelijk gevolg was van de door de VvE gegeven meerwerkopdrachten of anderszins aan de VvE is toe te rekenen. Alleen de post van € 2.106,12 is dus verschuldigd, wat het totale door de VvE verschuldigde bedrag brengt op € 322.870,41 exclusief btw).
Betwiste post: steigerdak
2.4
Onder deze post vordert [X] voor huur, montage en demontage na aftrek van een korting wegens de problemen met HAPO een bedrag van € 5.888,54. Deze kosten waren nog niet opgenomen in de opdrachtbevestiging van 10 december 2014.
2.4.1
In eerste aanleg heeft [X] aangevoerd dat het steigerdak noodzakelijk is geworden doordat het meerwerk ertoe leidde dat de voeg- en betonreparatiewerkzaamheden, die geen regen verdragen, in het natte jaargetijde (uiterste najaar) moesten worden verricht, zodat in overleg is besloten een steigerdak te plaatsen. In haar memorie van grieven heeft [X] daarnaast aangevoerd dat zij in haar offerte met een open begroting heeft gewerkt met de opmerking dat alles wat daarin niet was opgenomen maar wel nodig was, door of op kosten van de opdrachtgever moest worden verricht. In haar akte heeft zij verwezen naar het bouwverslag van 23 oktober 2014, waarin is vermeld dat de steiger alsnog zou worden voorzien van een dakconstructie.
2.4.2
De VvE heeft betoogd dat het steigerdak, net als alle steigervoorzieningen, al in de offerte had horen te staan en dat zij het als meerwerk nooit heeft goedgekeurd. In haar antwoordmemorie heeft de VvE daaraan nog toegevoegd dat uit het door [X] genoemde bouwverslag niet blijkt dat deze post als meerwerk is goedgekeurd.
2.4.3
Ook als wordt aangenomen dat het aanbrengen van een steigerdak noodzakelijk is geworden door de uitloop van de werkzaamheden als gevolg van de meerwerkopdrachten, valt niet in te zien waarom die post niet is vermeld in de opdrachtbevestiging van 10 december 2014, als daarvoor al, zoals [X] stelt, in de bouwvergadering van 23 oktober 2014 een meerwerkopdracht zou zijn gegeven. Uit hetgeen in het verslag staat vermeld blijkt ook niet dat toen aan de vertegenwoordiger van de VvE is duidelijk gemaakt dat de VvE voor het steigerdak zou moeten betalen. Deze post wordt afgewezen.
Betwiste post: gevels
2.5
[X] vordert onder deze post een bedrag van € 23.458,70 exclusief btw, bestaande uit torbo stalen gevels, impregneren gevel, verfbanden stralen, voegwerk vervangen, herstel stenen, reparatiewerk voegwerk balkon lood en gevel reinigen voegen herstellen. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in de oorspronkelijke opdracht of in de opdrachtbevestiging van 10 december 2014, maar in de brief van 12 november 2015 heeft de VvE de posten 73 m2 voegwerk vervangen (€ 2.882,24), herstel stenen vervangen (€ 207,57) en reparatiewerk voegwerk balkon lood (€ 483,94) goedgekeurd.
2.5.1
In eerste aanleg heeft [X] aangevoerd dat het torbo stralen en impregneren van de gevels in de lijst van hoeveelheden bij bestek was opgenomen voor 600 m2, maar dat [X] deze werkzaamheden met [A] van de VvE heeft opgenomen toen de steigers stonden en dat toen bleek dat het 1.178 m2 moest zijn. Dit is overeengekomen meerwerk, aldus [X] . Hetzelfde geldt voor de extra 73 m2 voegwerk vervangen. In de memorie van grieven heeft zij daaraan toegevoegd dat verfbanden stralen en gevels reinigen voegen herstellen niet in de begroting was opgenomen. Op de in het bestek opgenomen hoeveelheden mocht op grond van het bestek en de offerte verrekening worden toegepast. Bij akte in hoger beroep heeft [X] facturen van de voeger overgelegd, waaruit blijkt dat deze aan haar 1.178 m2 torbo stralen en impregneren in rekening heeft gebracht. In haar akte na het tussenarrest heeft [X] nogmaals gewezen op de verrekeningspassage in haar offerte en gewezen op de vermelding op de factuur van de voeger “afgesproken met de heer [A] : van de te voegen gevels 613 m2”. Het door de VvE overgelegde rapport gaat over voegwerk, wat iets anders is dan stralen en impregneren, aldus [X] . Uit dat rapport zou hoogstens kunnen worden afgeleid dat het om 1.057 m2 of subsidiair 809,56 m2 zou gaan. Voor verfbanden stralen, herstel stenen vervangen en reparatiewerk voegwerk balkon lood heeft [A] mondeling een meerwerkopdracht gegeven.
2.5.2
In eerste aanleg heeft de VvE aangevoerd dat zij slechts een meerwerkpost van € 2.983,55 heeft geaccordeerd en dat afwijkingen in de onderaanneemovereenkomst met de voeger niet kunnen worden doorgevoerd in de hoofdaanneemovereenkomst. In de memorie van antwoord heeft zij daaraan toegevoegd dat op grond van het bestek [X] binnen drie weken na de aanbesteding de in het bestek opgenomen hoeveelheden moest controleren, wat niet is gebeurd. Een oppervlak van 1.178 m2 is volgens haar veel te veel gelet op de grootte van de desbetreffende gevel. Bij haar antwoordakte heeft de VvE een rapport overgelegd waaruit blijkt dat er in de gevel 809,56 m2 oud en 124,52 m2 in 2001 reeds vernieuwd voegwerk aanwezig is. Dat nieuwe voegwerk heeft [X] niet overgedaan, dus [X] heeft 809,56 m2 voegwerk bewerkt. In haar antwoordmemorie na het tussenarrest heeft de VvE herhaald dat [X] de hoeveelheden binnen drie weken na de aanbesteding had behoren te controleren en met betrekking tot het voegwerk verwezen naar bouwverslag nr. 4 van 3 december 2014, waarin is vermeld dat het aantal m2 voegwerk is opgenomen in het werk en vastgesteld op 589 m2 (21,80 m2 minderwerk). Na bouwverslag nr. 11 heeft een tweede opneming plaatsgehad en is het oppervlak uitgevoerd voegwerk vastgesteld op 635 m2.
2.5.3
Zoals hiervoor onder 2.5 reeds is overwogen, is de hoeveelheid uitgevoerd voegwerk vervangen niet in geschil, evenmin als de posten herstel stenen vervangen en reparatiewerk voegwerk balkon lood. Die drie posten, in totaal € 3.573,75, zijn reeds opgenomen in het door de rechtbank (afgezien van de slottermijn) toegewezen bedrag. [X] is in het geheel niet ingegaan op het betoog van de VvE dat zij de hoeveelheden binnen drie weken na de aanbesteding had behoren te controleren. Bij posten als deze, die nagenoeg zijn verdubbeld, klemt dit te meer. De vermelding in haar offerte dat afwijkende hoeveelheden zouden mogen worden verrekend, ontsloeg haar niet van de verplichting de hoeveelheden te controleren en afwijkingen te melden. Uit de stellingen van [X] blijkt ook niet dat de VvE ten aanzien van deze posten uitdrukkelijk ermee heeft ingestemd dat in een later stadium nog (grote) verhogingen zouden worden doorgevoerd. Anderzijds valt in de stellingen van de VvE ook niet te lezen waarom zij aanspraak zou hebben op verrekening van minderwerk op de posten turbo stralen en impregneren. In haar brief van 12 november 2015 heeft zij dan ook ten onrechte bedragen van € 418,06 en € 172,14 in mindering gebracht. Dit betekent dat het verschuldigde met die bedragen moet worden verhoogd tot € 323.460,61 exclusief btw. Ten slotte heeft [X] wel gesteld dat de posten verfbanden stralen en gevel reinigen voegen herstellen niet in de begroting waren opgenomen en dus meerwerk zijn, maar heeft zij niet voldoende concreet gesteld dat de VvE met dat meerwerk heeft ingestemd, zodat deze post wordt afgewezen.
Betwiste post: toilethuur
2.6
Deze post betreft een bedrag van € 1.236,45 exclusief btw met betrekking tot 32 weken toilethuur. In de door de VvE aanvaarde offerte van [X] was twaalf weken toilethuur opgenomen. In haar brief van 12 november 2015 heeft de VvE te kennen gegeven dat zij niet akkoord was met de tot dan toe opgegeven 37 weken extra en gesteld dat dit 27 weken moest zijn, een bedrag van € 1.066,03.
2.6.1
[X] heeft met betrekking tot deze post aangevoerd dat het toilet 32 weken langer moest blijven staan in verband met het opgedragen meerwerk en dat de VvE in haar brieven van 12 november 2015 en 24 november 2015deze post ook heeft erkend, zij het dat zij aanspraak heeft gemaakt op een correctie van 5 weken, die [X] vervolgens ook heeft doorgevoerd.
2.6.2
De VvE heeft hiertegen ingebracht dat in 1.7.2. van het bestek is voorgeschreven dat de aannemer moest zorgen voor een toiletvoorziening, zodat zij ervan mocht uitgaan dat de toilethuur in de aanneemsom was verwerkt. Slechts uit coulance heeft zij een deel van de kosten goedgekeurd. Zij heeft betwist met deze kosten mondeling akkoord te zijn gegaan.
2.6.3
Het hof kan in de brief van 24 november 2015 niet lezen dat de VvE met 32 weken huur akkoord is gegaan. In de brief is de VvE gebleven bij haar standpunt in de brief van 12 november 2015, dat inhield dat nog vijf weken extra moesten worden afgetrokken, zodat slechts 27 weken akkoord waren. De huur over die weken is reeds verwerkt in het bedrag dat de rechtbank in het vonnis tot uitgangspunt heeft genomen. Dat het meerdere boven 27 weken huur door de VvE is goedgekeurd of het noodzakelijke gevolg was van het door de VvE opgedragen meerwerk blijkt uit de stellingen van [X] onvoldoende duidelijk. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hiervoor reeds is overwogen. Ter zake van deze post wordt dus niets extra’s toegewezen.
Betwiste post: schaftgelegenheid
2.7
[X] vordert ter zake van huur en transport van een schaftkeet een bedrag van € 4.061,08. In de door de VvE aanvaarde offerte van [X] stond over de schaftgelegenheid vermeld: “NVT (gebruik bergruimte)”. Voor het eerst bij brief van 16 november 2015 heeft [X] op vergoeding van deze kosten aanspraak gemaakt. De VvE is daarmee in haar brief van 24 november 2015 niet akkoord gegaan.
2.7.1
[X] baseert dit deel van haar vordering op de stelling dat partijen hadden afgesproken dat [X] , evenals bij een klus, voor het schaften gebruik kon maken van een bergruimte van de VvE. De VvE heeft echter ervan afgezien de bergruimte ter beschikking te stellen, zodat zij deze kosten dient te vergoeden, aldus [X] . Zij verwijst naar de door haar opgestelde offerte, waaruit de afspraak blijkt.
2.7.2
De VvE heeft betwist deze kosten verschuldigd te zijn. Zij verwijst naar het bestek, waarin onder 1.7.2. is vermeld dat de aannemer moet zorgen voor een schafgelegenheid. Zij mocht daarom aannemen dat het in de aanneemsom was verwerkt en betwist in afwijking van het bestek deze post te hebben goedgekeurd.
2.7.3
Uit de offerte van [X] blijkt de door haar gestelde afspraak over de bergruimte. De VvE heeft die afspraak onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat de aannemer voor een schaftgelegenheid moest zorgen, wil nog niet zeggen dat daarvoor niet apart kosten in rekening zouden kunnen worden gebracht. Niettemin is deze post niet toewijsbaar, omdat uit de stellingen van [X] niet blijkt dat de VvE akkoord is gegaan met de huur van de keet in afwijking van de offerte. Voor toekenning van het gevorderde bedrag als schadevergoeding zijn haar stellingen evenmin toereikend.
Betwiste post: reinigen aluminium kozijnen
2.8
Voor deze post stond in het bestek een stelpost van € 9.000,=. In de opstelling van 26 oktober 2014 is deze stelpost op de aanneemsom in mindering gebracht en zijn twee facturen voor een totaal bedrag van € 8.849,76 opgenomen. In haar brief van 12 november 2015 heeft de VvE onder verwijzing naar een e-mail van 8 juni 2015 aanspraak gemaakt op aftrek van een bedrag van € 990,66.
2.8.1
[X] heeft aangevoerd dat onduidelijk is waarom de VvE deze post bestrijdt. De hele stelpost is in mindering gebracht en niet alleen het door de VvE genoemde bedrag van € 6.300,=. De VvE heeft in haar brief van 24 november 2015 ook niet toegelicht waarom zij nog aanspraak zou hebben op aftrek van € 990,66, aldus [X] .
2.8.2
De VvE heeft in de stukken voor het tussenarrest over deze post niets aangevoerd en in haar antwoordmemorie na het tussenarrest zich beperkt tot een verwijzing naar haar “eerdere stellingen”.
2.8.3
Aldus heeft de VvE haar betwisting onvoldoende gemotiveerd. Het hof zal het door de VvE in de brief van 12 november 2015 in mindering gebrachte bedrag van € 990,66 dus alsnog optellen bij het verschuldigde, wat resulteert in een bedrag van € 324.451,27 exclusief btw.
Betwiste post: zonweringen
2.9
In haar akte na het tussenarrest meldt [X] dat het bij dit geschilpunt gaat om twee facturen, een voor nieuwe elektra aansluitingen en een voor een storing, tot een totaal van € 2.701,09 exclusief btw. Beide zijn opgenomen in het overzicht van 26 oktober 2015 en door de VvE afgewezen in haar brief van 12 november 2015.
2.9.1
[X] heeft aangevoerd dat vervanging van de connectoren niet in de begroting en de offerte was opgenomen en dus meerwerk is. De staat van de aansluitingen bleek veel slechter dan gedacht, dus was er geen andere mogelijkheid dan, in nauw overleg met de VvE, nieuwe connectoren te plaatsen, zoals blijkt uit het bouwverslag van 23 oktober 2014.
2.9.2
De VvE brengt hiertegen in dat [X] heeft gekozen voor een andere werkwijze in plaats van het in het bestek voorgeschreven afdoppen, waarna het mogelijk zou zijn geweest de zonwering terug te plaatsen op de bestaande aansluitingen of alleen de bedrading te vervangen. De VvE betwist hiervoor een meerwerkopdracht te hebben gegeven. Dat blijkt volgens haar ook niet uit de bouwverslagen. Een storing tijdens de werkzaamheden is voor risico van [X] als aannemer, aldus de VvE.
2.9.3
Uit het bouwverslag van 23 oktober 2014 blijkt wel dat daar is besproken dat een andere werkwijze zou worden gevolgd, maar niet dat ook is besproken dat die nieuwe werkwijze voor de VvE tot hogere kosten zou leiden. Uit de stellingen van [X] volgt dat evenmin. Voor bewijslevering, zoals aangeboden is dan geen plaats. Van een meerwerkopdracht van de VvE kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken. Ook heeft [X] niet duidelijk gemaakt waarom het standpunt van de VvE dat de aannemer het risico draagt van een storing, onjuist is. Ook in zoverre is de vordering van [X] dus onvoldoende onderbouwd. Hetgeen partijen nog naar voren hebben gebracht over de plaatsing van een zeecontainer lijkt geen duidelijk verband te houden met de onder 2.9 vermelde facturen, zodat dat buiten beschouwing blijft. Voor deze post zal dus geen bedrag worden opgeteld bij het verschuldigde.
Betwiste post: afwateringskappen
2.1
Deze post betreft een factuur ten bedrage van € 338,42. Deze post was opgenomen in het overzicht van 26 oktober 2015 en door de VvE in haar brief van 12 november 2015 zonder toelichting afgewezen. Nadat [X] in haar brief van 16 november 2015 had geantwoord dat de bestaande kappen geheel waren vergaan en op verzoek van de VvE waren vervangen, heeft de VvE in haar brief van 24 november 2015 geschreven dat de post gespecificeerd moest worden en de uitvoering gecontroleerd.
2.10.1
Ter toelichting op deze post heeft [X] aangevoerd dat nieuwe kappen niet in het bestek en de offerte waren vermeld, dat vervanging noodzakelijk was en door de VvE (in de persoon van [A] ) is opgedragen. Voor de specificatie verwijst zij naar de overgelegde overzichten.
2.10.2
De VvE heeft in de stukken voor het tussenarrest over deze post niets aangevoerd en in haar antwoordmemorie na het tussenarrest zich beperkt tot een verwijzing naar haar “eerdere stellingen”.
2.10.3
Mede gezien de inhoud van haar brieven van 12 en 26 november 2015 heeft de VvE deze post onvoldoende weersproken. Het bedrag van de kappen zal worden opgeteld bij het verschuldigde, wat leidt tot een bedrag van € 324.789,69 exclusief btw.
Betwiste post: tussenpanelen
2.11
Deze post ziet op twee minderwerkposten/crediteringen (€ 1.200,= en € 500,=) en bedragen van € 1.671,81, € 681,92 (beide arbeidsuren) en € 637,36 (materiaal), per saldo een bedrag van € 1.291,09. In haar brief van 12 november 2015 heeft de VvE eerstgenoemde twee bedragen uitdrukkelijk goedgekeurd en de crediteringen niet afgekeurd, maar het bedrag van € 637,36 ter zake van de materiaalkosten afgewezen op de grond dat isolatie al in de goedgekeurde bedragen was verwerkt. Na uitleg van [X] bij brief van 16 november 2015 heeft de VvE in haar brief van 24 november 2015 geantwoord dat zij deze post nader zou controleren.
2.11.1
[X] heeft ter onderbouwing van deze post verwezen naar hetgeen hierboven is vastgesteld en erop gewezen dat in het overzicht bij het bedrag van € 637,36 was vermeld dat eerder alleen de arbeid in rekening was gebracht. Zij mist een motivering door de VvE waarom deze post wordt betwist.
2.11.2
De VvE heeft in de stukken voor het tussenarrest over deze post niets aangevoerd en in haar antwoordmemorie na het tussenarrest zich beperkt tot een verwijzing naar haar “eerdere stellingen”.
2.11.3
Mede in het licht van de inhoud van haar brief van 24 november 2015 heeft de VvE haar betwisting van deze post onvoldoende gemotiveerd. Bij het verschuldigde bedrag zal een bedrag van € 637,36, worden opgesteld, wat resulteert in een bedrag van € 325.427,05 exclusief btw.
Betwiste post: hekken
2.12
Bij memorie van grieven, bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep en bij haar akte na het tussenarrest heeft [X] haar eis vermeerderd met de huur van hekken vanaf week 38 van 2015 (à € 76,05 inclusief btw per week, deels als concrete factuurbedragen en met ingang van week 23 van 2019 als bedragen per week). In het overzicht van 26 oktober 2015 waren al bedragen opgenomen voor de plaatsing van deze hekken (€ 439,95 exclusief btw) en 24 weken huur tot en met week 37 van 2015 (€1.407,84 exclusief btw). De VvE heeft deze bedragen akkoord bevonden in haar brief van 12 november 2015, zodat die reeds zijn opgenomen in het door de VvE erkende en door de rechtbank tot uitgangspunt genomen bedrag.
2.12.1
Met betrekking tot deze post heeft [X] aangevoerd dat de VvE opdracht heeft gegeven tot plaatsing van deze hekken omdat er een gevaarlijke situatie was ontstaan door vallende stenen uit een muur waaraan door [X] niet werd gewerkt. [X] verwijst naar het bouwverslag van 2 april 2015 en de erkenning van de kosten van plaatsing en huur in de brief van 12 november 2015. De hekken zijn door [X] niet verwijderd; in verband met de onveilige situatie en ter voorkoming van aansprakelijkheid zal [X] de hekken pas verwijderen na een uitdrukkelijke opdracht daartoe van de VvE, die nog steeds niet is gegeven. De VvE weet dat de hekken er nog steeds staan en heeft de verzonden facturen zonder protest behouden.
In haar akte na het tussenarrest heeft [X] daaraan toegevoegd dat de VvE in haar brief van 12 november 2015 ook niet heeft aangevoerd dat de huur reeds was beëindigd.
2.12.2
De VvE heeft hiertegen ingebracht dat zij niet heeft ingestemd met een huur van de hekken voor onbepaalde tijd vanaf week 38 van 2015 voor € 76,05 per week. Zij verwijst naar het bouwverslag van 2 april 2015, waarin slechts een opdracht tot plaatsing voor de duur van zes maanden is vermeld. Mede gelet op hoogte van de huurprijs in verhouding tot de aanschafprijs van dergelijke hekken heeft de VvE mogen aannemen dat de hekken voor het totale goedgekeurde bedrag van € 1.847,79 voor onbepaalde tijd konden blijven staan, hetzij ten titel van eigendom hetzij ten titel van huur. Subsidiair betoogt zij dat zij slechts heeft ingestemd met een huur voor zes maanden en dat het feit dat [X] aan het eind daarvan, dus na 13 september 2015, heeft verzuimd de hekken op te ruimen geen langer lopende huurovereenkomst heeft doen ontstaan.
2.12.3
Boven het door [X] als onderdeel van productie 13 bij memorie van grieven overgelegde afschrift van het bouwverslag van 2 april 2015 is geschreven: “13 hekken opgeven voor 6 maanden”. Deze post is vervolgens door [X] vermeld in de door [X] verstrekte lijsten van meer- en minderwerk, laatstelijk in die van 13 november 2015. Dat is ook de post die door de VvE is goedgekeurd in de brief van 12 november 2015. Omdat in de lijsten de huur na week 37 van 2015, dus na 13 september 2015, niet was vermeld, bestond er voor de VvE ook geen aanleiding over het eindigen van de huur in de brief van 12 november 2015 een opmerking te maken. De VvE heeft niet ingestemd met huur over de periode vanaf week 38. Het uitblijven van protest tegen ontvangen facturen is onvoldoende om een huurovereenkomst te doen ontstaan. Dat [X] heeft te vrezen voor aansprakelijkheid als zij de hekken zonder opdracht van de VvE verwijdert, heeft zij onvoldoende gemotiveerd. Ter zake van deze post is dus geen aanvullend bedrag toewijsbaar.
Betwiste post: afdekken betonplaten
2.13
Over deze post is in geen van de processtukken van [X] tot het tussenarrest iets te lezen, dus ook niet in de memorie van grieven. Dat [X] in haar akte na het tussenarrest voor het eerst aandacht besteedt aan deze door de VvE in haar brief van 12 november 2015 afgewezen post, is strijdig met de tweeconclusieregel en ook met de goede procesorde. Het hof gaat hieraan voorbij.
Slotsom betwiste posten
2.14
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de slotsom dat de VvE voor de door [X] verrichte werkzaamheden, inclusief het door haar erkende bedrag en behoudens het beroep op opschorting, een bedrag van € 325.427,05 exclusief btw verschuldigd is.
Btw-tarief
2.15
Partijen verschillen van mening over de juiste hoogte van het btw-tarief over de component arbeid in de door [X] in rekening gebrachte bedragen. De achtergrond van dit meningsverschil is dat tot 1 juli 2015 een btw-tarief over arbeid gold van 6% en na 1 juli 2015 een tarief van 21%. [X] heeft aanvankelijk gefactureerd met het lagere tarief, maar heeft dit gecorrigeerd bij factuur van 17 november 2015.
2.15.1
[X] heeft zich op het standpunt gesteld dat op al haar werkzaamheden, voor en na 1 juli 2015, het hoge btw-tarief moet worden toegepast, omdat de opdracht/dienst op het peilmoment 1 juli 2015 nog niet geheel was afgerond. In de inleidende dagvaarding heeft [X] gesteld dat de oplevering had plaatsgevonden op 12 juni 2015, maar in haar latere processtukken heeft [X] de stelling betrokken dat (het lage btw-tarief van toepassing is omdat) op 12 juni 2015 slechts een vooroplevering heeft plaatsgevonden en de oplevering zelf na 1 juli 2015 heeft plaatsgevonden. Na 12 juni 2015 hebben, behalve werkzaamheden die voortkwamen uit de vooroplevering, ook werkzaamheden plaatsgevonden die volgens planning pas na 12 juni 2015 zouden plaatsvinden, onder meer de plaatsing van de nabestelde kozijnen. [X] wijst op brieven van de VvE waarin deze heeft betoogd dat nog een oplevering zou moeten plaatsvinden. Het was weliswaar aanvankelijk de bedoeling dat het werk voor 1 juli 2015 zou worden afgerond, maar dat is niet gehaald als gevolg van de vele meerwerkopdrachten, zonder dat de VvE daartegen ooit heeft geprotesteerd. Voor een verdeling van de in rekening gebrachte werkzaamheden over een hoofdopdracht en twee meerwerkopdrachten bestaat volgens [X] geen grond; het werk is in één keer in zijn totaliteit opgeleverd op 22 juli 2015 (toen de laatste vier kozijnen zijn geplaatst) of 10 september 2015 (de dag waarop [X] de laatste werkzaamheden heeft verricht en is vertrokken).
2.15.2
De VvE heeft aangevoerd dat het lage btw-tarief van toepassing is, omdat het werk al voor 1 juli 2015 is afgerond. Zij verwijst naar de inleidende dagvaarding waarin is vermeld dat op 12 juli 2015 de oplevering heeft plaatsgevonden en een brief waarin [X] heeft vermeld dat op 19 mei 2015 het gehele werk is doorgenomen en gebreken zijn geconstateerd, alsmede een brief van haarzelf uit oktober 215 waarin zij heeft medegedeeld dat na 18 mei 2015 geen bouwvergadering meer zijn gehouden omdat vanaf dat moment alleen nog afronding van het werk hoefde plaats te vinden. Zij wijst ter ondersteuning van haar stelling voorts op het feit dat de meerwerkopdracht van 10 december 2014 en de eerste zes termijnen van de hoofdopdracht ruim voor 1 juli 2015 zijn voldaan. Subsidiair betoogt zij dat in ieder geval het 6%-tarief moet worden toegepast op de hoofdopdracht en de meerwerkopdracht van 10 december 2014 en het grootste gedeelte van de losse meerwerkopdrachten van daarna, omdat die ruim voor 1 juli 2015 zijn afgerond en betaald. Na 12 juli 2015 hebben herstelwerkzaamheden plaatsgevonden en is werk afgerond dat oplevering niet in de weg stond. Bovendien is de uitloop van de werkzaamheden grotendeels veroorzaakt door de betonreparatie en de levertijd van de kozijnen, welke beide zijn toe te rekenen aan [X] . De VvE heeft vanaf januari 2015 meermalen medegedeeld dat zij met uitloop niet akkoord was en op spoed aangedrongen. Voor zover het hogere btw-tarief van toepassing is dient die als schade voor rekening van [X] te komen, aldus de VvE.
2.15.3
Vastgesteld kan worden dat partijen allebei op het punt van de datum van de oplevering in de loop der tijd wisselende standpunten hebben ingenomen. Het hof zal daarom geen consequenties verbinden aan de door partijen in het verleden ingenomen stellingen, maar huidige standpunten op hun merites beoordelen.
2.15.4
Het leveren en plaatsen van de kozijnen maakte onderdeel uit van de oorspronkelijke opdracht. Niet in geschil is, dat de kozijnen pas na 1 juli 2015 zijn geplaatst. Dit betekent dat de oorspronkelijke opdracht op 1 juli 2015 nog niet was voltooid. Op die gehele opdracht is derhalve het hoge btw-tarief voor arbeid van toepassing. Het verschil tussen het hoge en het lage tarief kan ook niet als (door [X] te vergoeden) schade van de VvE worden aangemerkt, omdat wel uit de bouwverslagen blijkt dat de VvE heeft aangedrongen op inkrimping van de bouwtijd, maar uit de stellingen van de VvE niet volgt dat zij [X] ooit in gebreke heeft gesteld, terwijl ook onvoldoende is betwist dat de oorspronkelijke einddatum vanwege het meerwerk allang was verlaten.
2.15.5
[X] heeft echter niet duidelijk kunnen maken, waarom de meerwerkopdracht van 10 december 2015 niet als een aparte opdracht in de zin van de toepasselijke belastingregels zou kunnen worden aangemerkt. Dit betrof immers een welomschreven verzameling van extra werkzaamheden die afzonderlijk in rekening zijn gebracht en zijn betaald, ruim voor 1 juli 2015. Niet is gesteld of gebleken dat van die werkzaamheden nog iets open stond op 1 juli 2015. Het was dus onnodig en voor de VvE onnodig schadelijk dat (door de correctiefactuur) [X] zich jegens de Belastingdienst achteraf op het standpunt heeft gesteld dat ook voor deze meerwerkopdracht het hoge tarief gold. Tussen partijen moet worden afgerekend met toepassing van het 6%-tarief op de arbeidscomponent in deze meerwerkopdracht.
2.15.6
Wat betreft het overige meerwerk (door de VvE afwisselend aangeduid als losse meerwerkopdrachten en een derde opdracht/tweede meerwerkopdracht, geldt dat de VvE onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden per 1 juli 2015 al als afgerond konden worden beschouwd, terwijl die werkzaamheden ook pas in een veel later stadium zijn gefactureerd. Bij gebreke van voldoende duidelijke stellingen hierover moet ook over dit meerwerk het hogere btw-tarief voor arbeid worden toegepast.
Opschorting laatste termijn
2.16
De rechtbank heeft geoordeeld dat de VvE de betaling van de slottermijn van de hoofdaanneemsom (€ 8.836,79 exclusief btw) mag opschorten, omdat [X] , naar zij heeft erkend, op grond van de hoofdovereenkomst nog gehouden is een zonnescherm en een raam te herstellen.
2.16.1
Grief VI houdt in dat de VvE [X] niet in de gelegenheid heeft gesteld de werkzaamheden te verrichten. Partijen hadden afgesproken dat [X] deze werkzaamheden zou verrichten als de glazenwasser bij de serviceflat aanwezig was, zodat [X] gebruik kon maken van diens materieel, want de steiger was al afgebroken. [X] heeft de VvE hierover bericht, maar de VvE heeft daarop niet gereageerd. [X] is nog immer bereid deze werkzaamheden te verrichten, zo blijkt ook uit haar akte na het tussenarrest.
2.16.2
In reactie op deze grief heeft de VvE aangevoerd dat zij de laatste termijn contractueel pas is verschuldigd na de tweede oplevering, die ertoe dient te bezien of de gebreken goed zijn hersteld. Die tweede oplevering heeft nog steeds niet plaatsgevonden, aldus de VvE. Bovendien heeft zij steeds aanspraak gemaakt op herstel en het niet reageren op één e-mailbericht levert geen rechtsverwerking op, aldus de VvE, die in haar laatste antwoordmemorie ontkent de door [X] gestelde afspraak te hebben gemaakt.
2.16.3
De betwisting van de afspraak is te laat, nu die ontbreekt in de memorie van antwoord (de tweeconclusieregel). Ook miskent de VvE met haar betoog dat de rechtbank de opschorting uitsluitend heeft gehonoreerd op grond van de werkzaamheden aan het raam en het zonnescherm en zij geen incidenteel appel heeft ingesteld. Niettemin faalt de grief, omdat uit de stellingen van [X] niet blijkt wanneer en hoe zij aan de VvE heeft duidelijk gemaakt dat zij de afrondende werkzaamheden wenste te verrichten. Zij heeft aldus onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de VvE op deze werkzaamheden thans geen aanspraak meer kan maken. Ook het hof honoreert derhalve het beroep op opschorting.
Ingangsdatum wettelijke rente
2.17
De rechtbank heeft de wettelijke handelsrente over het verschuldigde toegewezen met ingang van de dag van de inleidende dagvaarding, 18 maart 2016, en daartoe overwogen dat [X] rente had gevorderd met ingang van 27 oktober 2015 en zich heeft beroepen op facturen die op verschillende data zijn uitgebracht, zodat niet is vast te stellen dat het toegewezen bedrag betrekking heeft op een factuur van de genoemde datum en [X] haar stellingen niet nader feitelijk heeft onderbouwd in de zin van artikel 6:119a BW.
2.17.1
Met grief IX betoogt [X] dat de overwegingen van de rechtbank onbegrijpelijk zijn, omdat de onbetaalde gebleven facturen zijn verzonden op 27 oktober 2015 en 17 november 2015, met een betalingstermijn van veertien dagen. De wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf 10 november 2015 respectievelijk 1 december 2015. De VvE is in de memorie van antwoord niet op dit betoog ingegaan.
2.17.2
Voor het hof valt niet te bepalen welk deel van het toewijsbare bedrag op 27 oktober 2015 is gefactureerd en welk deel op 17 november 2015. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen met ingang van 1 december 2015, toen die in ieder geval over het geheel verschuldigd werd.
Slotsom van dit arrest
2.18
Ter zake van verrichte werkzaamheden is de VvE aan [X] een bedrag van
€ 325.427,05 exclusief btw verschuldigd, maar de laatste termijn ten bedrage van € 8.836,79 exclusief btw mag de VvE opschorten. Toewijsbaar is dus een bedrag van € 316.590,26 exclusief btw. De wettelijke handelsrente is toewijsbaar met ingang van 1 december 2015. Hiervoor onder 2.15 is beslist welk btw-tarief moet worden toegepast op de looncomponent in het toewijsbare bedrag. De zaak zal naar de rol worden verwezen om [X] in de gelegenheid te stellen te berekenen welk bedrag op basis van het voorgaande toewijsbaar is, zowel in totaal als in aanvulling op het door de rechtbank reeds toegewezene. De VvE mag op die akte reageren.
2.19
Partijen wordt in overweging gegeven ter voorkoming van verdere kosten en verder tijdsverlies, het resterende geschil in onderling overleg te regelen.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 12 januari 2021voor een akte aan de zijde van [X] met het hiervoor onder 2.18 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C.W. Rang en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.