ECLI:NL:GHAMS:2020:329

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
23-002113-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift bij aanvraag omgevingsvergunning Gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Pakistan in 1956, had een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij de Gemeente Amsterdam. Op het formulier had hij valselijk verklaard dat hij in de afgelopen vijf jaren niet in aanraking was geweest met politie of justitie, terwijl hij op 2 april 2015 een transactievoorstel had ondertekend. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 juni 2017 het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten had ingevuld en de vraag of hij in de afgelopen vijf jaar in aanraking was geweest met politie of justitie met 'Nee' had beantwoord. Het hof oordeelde dat de verdachte deze vraag met 'Ja' had moeten beantwoorden, gezien zijn eerdere transactie. De verdediging stelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en dat hij het formulier niet onjuist had ingevuld, maar het hof verwierp deze argumenten. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift, wat een strafbaar feit oplevert.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte had zijn eigen belangen boven die van de gemeente gesteld door de waarheid te verdraaien op een officieel formulier. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002113-19
datum uitspraak: 31 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-732000-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Amsterdam en/of Amstelveen, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen:
- een formulier aanvraag (bouw)vergunning van de gemeente Amsterdam, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, valselijk in voornoemd geschrift de vraag:
Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar:
" veroordeeld
" een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie
" in aanraking geweest met politie of justitie?
met "Nee" beantwoord,
terwijl hij, verdachte, zijnde die aanvrager en/of die bestuurder, op 2 april 2015 te Amsterdam een transactievoorstel ex artikel 74 Wetboek van Strafrecht van het Functioneel Parket voor akkoord heeft ondertekend naar aanleiding van het onderzoek [onderzoek] van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (waarin hij, verdachte, als verdachte is gehoord) en/of
voornoemd geschrift voorzien van zijn, verdachtes, handtekening (zulks ter bevestiging van de inhoud van dat geschrift),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking bewijsverweren

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten (hierna: het formulier) nimmer onjuist heeft ingevuld. Hierbij is van belang dat een nadrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen “schikking” (waarnaar gevraagd wordt in het formulier) en “transactie” (waarmee de verdachte akkoord was gegaan). De verdachte heeft derhalve, zo begrijpt het hof de raadsman, terecht “nee” ingevuld bij de vraag of hij een schikking was aangegaan met het openbaar ministerie (vraag 8B). Voorts heeft de verdachte nooit het oogmerk gehad op het opzettelijk indienen van een onjuist ingevuld formulier. De verdachte beheerste de Nederlandse taal niet goed en had geen enkel voordeel bij het niet vermelden van het transactievoorstel. Daar komt bij dat de pleegperiode van het asbestincident (
het hof begrijpt: met betrekking tot welke gebeurtenis de verdachte met een transactievoorstel akkoord is gegaan) – van april 2011 tot april 2012 – buiten de terugrekentermijn van vijf jaren valt en de Bibob-regels in het leven zijn geroepen in de strijd tegen witwassen (en derhalve niet in de strijd tegen asbest).
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de verdachte op 14 juni 2017 het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten heeft ingevuld en ondertekend en dat hij in dat formulier vraag 8B – te weten “
Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar: veroordeeld, een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie, in aanraking geweest met politie of justitie?” – met “Nee” heeft beantwoord. Deze vraag heeft betrekking op de verdachte als natuurlijk persoon, omdat hij de (zelfstandig bevoegde) “bestuurder” was van [bedrijf] (aanvrager volgens het formulier) (Zaak [onderzoek], proces-verbaal, pagina 24). Verder staat vast dat de verdachte op 2 april 2015 een transactievoorstel voor akkoord heeft ondertekend naar aanleiding van het onderzoek [onderzoek] van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Het akkoord gaan met een transactie
zelfvalt onder de brede noemer van “in aanraking geweest met politie en justitie”, zodat de verdachte reeds om die reden vraag 8B met “Ja” had moeten beantwoorden (en aldus voorbij kan worden gegaan aan de vraag of onder een schikking (mede) een transactie moet worden begrepen) én geen misverstand heeft kunnen bestaan over het relevante moment voor de terugrekentermijn van vijf jaren (zijnde het moment van akkoord gaan met het transactievoorstel, niet de pleegperiode waarop het transactievoorstel betrekking heeft).
Het hof verwerpt aldus de verweren van de raadsman.
Het hof is evenwel van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. Daarom zal verdachte (partieel) worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Voor het overige kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2017 te Amsterdam
- een formulier aanvraag (bouw)vergunning van de gemeente Amsterdam, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, valselijk in voornoemd geschrift de vraag:
Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar:
" veroordeeld
" een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie
" in aanraking geweest met politie of justitie?
met "Nee" beantwoord,
terwijl hij, verdachte, zijnde die bestuurder, op 2 april 2015 te Amsterdam een transactievoorstel ex artikel 74 Wetboek van Strafrecht van het Functioneel Parket voor akkoord heeft ondertekend naar aanleiding van het onderzoek [onderzoek] van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (waarin hij, verdachte, als verdachte is gehoord) en
voornoemd geschrift voorzien van zijn, verdachtes, handtekening (zulks ter bevestiging van de inhoud van dat geschrift),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota subsidiair aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het advies dat hij inwon bij [naam], bij het invullen van het formulier, een correct advies betrof.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in volle omvang en overweegt hiertoe als volgt.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging.
Niet is gebleken van enige deskundigheid aan de zijde van [naam] op het gebied van het invullen van het formulier – ook niet op de terechtzitting in hoger beroep, waar [naam] als getuige is gehoord – zodat de verdachte niet “blind” heeft mogen vertrouwen op de juistheid van het door [naam] gegeven advies. Evenmin is gebleken dat de verdachte de eventuele deskundigheid van [naam] is nagegaan alvorens te handelen (door ondertekening van het formulier) naar het door [naam] gegeven advies. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid. Het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – wordt mitsdien verworpen.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Op een door hem ingevuld formulier behorende bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning, welke aanvraag is ingediend bij de Gemeente Amsterdam, heeft de verdachte valselijk en in strijd met de waarheid aangegeven dat hij de afgelopen vijf jaren niet in aanraking is geweest met politie of justitie, terwijl hij op 2 april 2015 akkoord is gegaan met een transactievoorstel. Door de betreffende vraag op het aanvraagformulier niet eerlijk te beantwoorden, heeft de verdachte zijn eigen belangen boven die van het gemeentebelang gesteld. Dat is de verdachte aan te rekenen. De overheid moet er immers van op aan kunnen dat burgers overheidsformulieren naar waarheid invullen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet volstaan kan worden met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2020.
=========================================================================
[…]