ECLI:NL:GHAMS:2020:3255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
23-002418-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsinbraak in vereniging van grote hoeveelheid grasmaaiers

Op 4 december 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2017. De zaak betreft een bedrijfsinbraak waarbij een grote hoeveelheid grasmaaiers, waaronder 55 grasmaaiers en 5 zitmaaiers, is gestolen uit een loods in Hoorn. De verdachte, geboren in 1993, was samen met medeverdachten betrokken bij de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders zich toegang tot de loods hebben verschaft door middel van braak. De verdachte was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] B.V., tot schadevergoeding van € 632,00 toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002418-17
datum uitspraak: 4 december 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-871010-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2016 tot en met 26 maart 2016 te Hoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een loods heeft weggenomen een hoeveelheid grasmaaiers (waarvan 55 grasmaaiers en 5 zitmaaiers), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] B.V, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2016 te Zwaagdijk-Oost, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid grasmaaiers (waarvan 55 grasmaaiers en 5 zitmaaiers) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze grasmaaiers wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde diefstal met braak. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit, mede gelet op de verklaring die [getuige] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd.
Diefstal
In de late avond/nacht van 25 maart 2016 op 26 maart 2016 zijn 55 grasmaaiers en 5 zitmaaiers toebehorende aan [benadeelde] B.V. uit een loods aan de [straat] in Hoorn gestolen. Daarbij is de toegang tot het pand verkregen door braak en is het slot van het toegangshek met een betonschaar verbroken. Bij de diefstal is gebruik gemaakt van een witte bestelbus en een witte vrachtwagen zonder opdruk.
Bestelbus en vrachtwagen
Onbetwist is dat de bij de diefstal gebruikte bestelbus en vrachtwagen de dag voorafgaand aan de diefstal gehuurd zijn door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] . Op 25 maart 2016 in de middag zijn de verdachte en [medeverdachte] naar het verhuurbedrijf gegaan. De medeverdachte heeft de bestelbus gehuurd en bestuurd. De verdachte heeft een vrachtwagen gehuurd en bestuurd (hij beschikte over een groot rijbewijs). Omstreeks 23:00 uur waren beide voertuigen nabij de loods aan de [straat] .
Op 26 maart 2016 rond 9:00 uur, de ochtend na de diefstal, arriveerden beide voertuigen op het bedrijventerrein van [bedrijf] , waar de verdachte, [medeverdachte] en [getuige] , ieder voor zich, opslagruimten huren. [medeverdachte] en [getuige] waren met de bestelbus en de verdachte met de vrachtwagen. De verdachte, [medeverdachte] en [getuige] laadden de grasmaaiers uit en plaatsten die in de opslagruimte van de verdachte. Op
stillsvan beveiligingsbeelden is te zien dat [medeverdachte] met een kniptang in zijn handen loopt, die, naar later uit onderzoek bleek, gebruikt is voor het verbreken van het slot van het van het toegangshek. Voor een deel wordt de daar opgeslagen buit aan het zicht onttrokken doordat een blauw zeil over de dozen is getrokken.
[medeverdachte] en de verdachte hebben, ieder voor zich, verklaard de bestelbus cq. vrachtwagen op de middag voorafgaand aan de diefstal op een parkeerplaats niet afgesloten te hebben achtergelaten en pas weer in de vroege ochtend na de diefstal te hebben opgehaald. Zij ontkennen de diefstal te hebben gepleegd, maar over wat zij in de tussentijd wel hebben gedaan hebben zij niets verklaard. Ook hebben zij geen uitleg gegeven voor het feit dat zij op twee dicht bij elkaar gelegen maar verschillende tijdstippen nodig waren om de vrachtwagen en de bestelbus te huren en te besturen en in de tussenliggende tijd niet.
Getuige [getuige]
De getuige [getuige] was medeverdachte en is in eerste aanleg vrijgesproken. Als verdachte heeft hij verklaard dat hij door [medeverdachte] was benaderd om spullen uit te laden en dat hij niets met de diefstal te maken had. Als getuige in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris als ook ter terechtzitting heeft [getuige] verklaard de diefstal samen met een persoon genaamd [naam] te hebben gepleegd. De verdachte en [medeverdachte] hadden de bij de diefstal gebruikte bestelbus en vrachtwagen gehuurd en geholpen de buit uit te laden, maar zij zouden niet de wegnemingshandelingen hebben verricht. Gegevens van [naam] , die verder niet uit het onderzoek naar voren is gekomen, heeft [getuige] niet gegeven, ondanks zijn toezegging bij de raadsheer-commissaris de achternaam en het adres via zijn advocaat te laten achterhalen.
Het hof acht de verklaring van [getuige] dat hij niet met de verdachte en [medeverdachte] doch met [naam] de grasmaaiers, na verbreking van het toegangshek en de toegangsdeur, uit de loods heeft gehaald en in de vrachtwagen en het bestelbusje heeft geladen ongeloofwaardig, nu op geen enkele wijze het bestaan van genoemde [naam] aannemelijk is geworden en deze persoon eerst in hoger beroep na verkregen vrijspraak is genoemd.
Wegnemingshandelingen en verdachten
Uit de omstandigheden dat de verdachte en [medeverdachte] enkele uren voorafgaand aan de diefstal de daarbij gebruikte bestelbus en de vrachtwagen hebben gehuurd en bestuurd, de volgende ochtend met [getuige] naar hun opslagplaatsen zijn gereden en daar de gestolen buit uit de vrachtwagen en de bestelbus hebben geladen, en, gedeeltelijk aan het zicht onttrokken door een blauw zeil, hebben opgeslagen in de loodsunit van [medeverdachte] , en [medeverdachte] de bij de diefstal gebruikte kniptang in zijn handen heeft gehad, leidt het hof af dat de verdachte en [medeverdachte] naar de loods aan de [straat] zijn gereden en gezamenlijk met [getuige] de diefstal hebben gepleegd.
Uit het feit dat zij planmatig te werk zijn gegaan en de verdachte en [medeverdachte] door de vrachtwagen en bestelbus te besturen een uitvoerende rol hadden acht het hof bewezen dat de verdachten in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar handelden. Dat het hof niet heeft kunnen vaststellen wie welke specifieke handeling op de plaats van het delict heeft verricht doet daaraan niet af. Het hof kent daarbij betekenis toe aan het feit dat de verdachte ten aanzien van zijn handelen geen geloofwaardige, het bewijs ontzenuwende verklaring heeft afgelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op of omstreeks 25 maart 2016 te Hoorn tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een loods heeft weggenomen een hoeveelheid grasmaaiers (waarvan 55 grasmaaiers en 5 zitmaaiers), toebehorende aan [benadeelde] B.V, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaften de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met twee anderen schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak, waarbij zestig maaiers zijn buitgemaakt. De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen een grove inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de benadeelde partij en hebben hiermee overlast en frustratie veroorzaakt. De waarde van de maaiers was hoog, waardoor de benadeelde partij grote financiële schade had kunnen oplopen, wanneer de inbraak niet was opgelost. Het is zeer zorgelijk dat de verdachte bij dit soort grootschalige vermogenscriminaliteit betrokken is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 november 2020 is hij eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof weegt deze veroordelingen in het nadeel van de verdachte mee.
Gezien de ernst van de feiten en de recidive, kan het feit naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een taakstraf zoals door de verdediging (subsidiair) is bepleit doet daaraan geen recht. In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van de in eerste aanleg opgelegde straf, zijnde 3 maanden, passend.
Het hof stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting in de hoger beroep fase. Namens de verdachte is op 7 juli 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl onderhavig arrest op 4 december 2020 wordt uitgesproken. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn met bijna 1 jaar en 5 maanden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door middel van een matiging van de gevangenisstraf met één maand.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] BV

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 632,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd en wordt zijdens de verdachte niet inhoudelijk betwist. De verdachte is (hoofdelijk) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2
(twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] BV
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] BV ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 632,00 (zeshonderdtweeëndertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] BV, ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 632,00 (zeshonderdtweeëndertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 maart 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M.L.M. van der Voet en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2020.
=========================================================================
[…]