ECLI:NL:GHAMS:2020:3248
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake betalingsverplichting en incidentele vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 43.751,03 aan [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente. [appellant] heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat hij vreesde voor een restitutierisico indien hij tot betaling overging. De rechtbank had het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [geïntimeerde] het vonnis direct kon laten uitvoeren.
Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij het behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven is, vooral omdat het gaat om een veroordeling tot betaling van een geldsom. [appellant] heeft weliswaar een restitutierisico aangevoerd, maar dit was op zichzelf onvoldoende voor toewijzing van de vordering.
Het hof heeft ook de subsidiaire vordering tot zekerheidstelling afgewezen, omdat [geïntimeerde] had aangegeven bereid te zijn om incassomaatregelen achterwege te laten totdat het hof eindarrest zou wijzen, mits [appellant] het verschuldigde bedrag op een geblokkeerde rekening zou storten. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant].