ECLI:NL:GHAMS:2020:3246

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
200.276.603/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 224 Rv tot zekerheidsstelling voor proceskosten in hoger beroep met betrekking tot nationaliteit van appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2020 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant, wonend in Turkije. De appellant was in eerste aanleg eiser en is nu verweerder in het incident. De zaak betreft een verzoek tot zekerheidsstelling voor proceskosten op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant heeft op 4 december 2019 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2019, waarin ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V. en ABN AMRO BANK N.V. als gedaagden waren betrokken.

De betrokken partijen hebben verschillende memorie's ingediend, waaronder een memorie van grieven van de appellant en een memorie van antwoord van ABN AMRO, die tevens een incidentele vordering tot zekerheidsstelling bevatte. De appellant heeft geconcludeerd dat de incidentele vorderingen moeten worden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, die in Turkije woont, in beginsel verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten, tenzij er een uitzondering van toepassing is.

Het hof heeft ambtshalve het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 toegepast, dat bepaalt dat onderdanen van verdragsluitende staten vrijgesteld kunnen zijn van het stellen van zekerheid. De appellant moet nu bij akte verduidelijken of hij de Nederlandse en/of Turkse nationaliteit heeft, waarna de andere partijen daarop mogen reageren. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor deze akte en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

arrest
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.603/01
zaak-/rolnummers rechtbank Amsterdam : C/13/640516 / HA ZA 17-1367 en
C/13/661001 / HA ZA 19-116
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 november 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] (Turkije),
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
tegen:

1.ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Zwolle,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
2.
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. J.W. Achterberg te Amsterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident.
Partijen worden hierna [appellant] , AAS en ABN Amro genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 4 december 2019 in hoger beroep gekomen van - naar het hof begrijpt - het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2019 dat is gewezen tussen [appellant] als eiser en, in de zaak met zaak-/rolnummer C/13/640516 / HA ZA 17-1367, (onder andere) ABN Amro als gedaagde, en, in de zaak met zaak-/rol- nummer C/13/661001 / HA ZA 19-116, AAS als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven van [appellant] ;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering tot zekerheidsstelling ex artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties, van ABN Amro;
- incidentele memorie strekkende tot zekerheidsstelling ex artikel 224 Rv, met producties, van AAS;
- memorie van antwoord in het incident van [appellant] .
Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.
ABN Amro heeft incidenteel gevorderd dat het hof [appellant] zal bevelen zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in de onderhavige procedure veroordeeld zou kunnen worden door het stellen van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit incident, uitvoerbaar bij voorraad.
AAS heeft incidenteel gevorderd dat het hof [appellant] zal bevelen zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in de onderhavige procedure in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit incident, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de incidentele vorderingen zal afwijzen, met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van ABN Amro en AAS in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
ABN Amro en ASS hebben ieder op de voet van artikel 224 Rv zekerheidsstelling voor de proceskosten verzocht. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Deze bepaling is op grond van artikel 353 lid 1 Rv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat - zo volgt uit het tweede lid van dat artikel - in hoger beroep van de oorspronkelijk gedaagde geen zekerheid kan worden gevorderd, ook niet als deze in hoger beroep (principaal of incidenteel) appellant is.
2.2.
[appellant] woont in [plaats] (Turkije) en was in eerste aanleg eisende partij. Dit betekent dat hij ingevolge het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv in beginsel verplicht is tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten. In deze zaak doet zich echter mogelijk de uitzondering voor van artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat, indien dit voortvloeit uit een verdrag of EG-verordening.
2.3.
Zowel Turkije als Nederland is partij bij het - door het hof ambtshalve toe te passen - Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering van 1 maart 1954 (Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954, Trb. 1954, 40: hierna: het Verdrag). Artikel 17 lid 1 van het Verdrag luidt:
“Geen zekerheidstelling of dépôt, onder welke benaming ook, kan op grond hetzij van hun hoedanigheid van vreemdelingen, hetzij van gemis van domicilie of verblijfplaats in het land, worden opgelegd aan de onderdanen van een der verdragsluitende Staten, die in een dier Staten hun domicilie hebben, wanneer zij als eiseres of tussenkomende partij voor de rechtbanken van een andere dier Staten optreden.”
2.4.
Uit dit artikel vloeit voort dat [appellant] vrijgesteld zal zijn van het stellen van zekerheid voor proceskosten in Nederland in het geval dat hij de Nederlandse en/of Turkse nationaliteit heeft. Behalve dat [appellant] domicilie heeft in Turkije, is hij dan immers ook onderdaan van Nederland en/of Turkije in de zin van het Verdrag. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen opdat [appellant] zich bij akte – gestaafd met een paspoort of ander identiteitsbewijs – uitlaat over de vraag of hij de Nederlandse en/of Turkse nationaliteit heeft. Vervolgens zullen ABN AMRO en ASS daarop mogen reageren.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
verwijst de zaak naar de rol van 8 december 2020 voor het nemen van een akte door [appellant] , als hiervoor onder 2.4 vermeld, waarna ABN AMRO en ASS daarop bij akte zullen mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en J.W. Hoekzema en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.