Uitspraak
1.ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
ABN AMRO BANK N.V.,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 november 2020 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant, wonend in Turkije. De appellant was in eerste aanleg eiser en is nu verweerder in het incident. De zaak betreft een verzoek tot zekerheidsstelling voor proceskosten op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant heeft op 4 december 2019 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2019, waarin ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V. en ABN AMRO BANK N.V. als gedaagden waren betrokken.
De betrokken partijen hebben verschillende memorie's ingediend, waaronder een memorie van grieven van de appellant en een memorie van antwoord van ABN AMRO, die tevens een incidentele vordering tot zekerheidsstelling bevatte. De appellant heeft geconcludeerd dat de incidentele vorderingen moeten worden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, die in Turkije woont, in beginsel verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten, tenzij er een uitzondering van toepassing is.
Het hof heeft ambtshalve het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 toegepast, dat bepaalt dat onderdanen van verdragsluitende staten vrijgesteld kunnen zijn van het stellen van zekerheid. De appellant moet nu bij akte verduidelijken of hij de Nederlandse en/of Turkse nationaliteit heeft, waarna de andere partijen daarop mogen reageren. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor deze akte en houdt verdere beslissingen aan.