ECLI:NL:GHAMS:2020:3228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
23-001576-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van een kind, bedreiging en belediging van een politieagent met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1950, werd beschuldigd van mishandeling van zijn dochter, bedreiging en belediging van een politieagent. De feiten vonden plaats op 3 februari 2019, toen de verdachte onder invloed van alcohol zijn dochter schopte en met een mes dreigde naar de politie. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 72 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in beschonken toestand zijn dochter heeft mishandeld en de politie heeft beledigd en bedreigd. De verdachte heeft erkend dat zijn gedrag voortkwam uit psychische overbelasting en alcoholgebruik. Het hof heeft besloten de opgelegde straf te wijzigen en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 32 uren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €150,00 te betalen aan de benadeelde partij, een politieagent, voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de overige vorderingen afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het arrest is uitgesproken op een openbare zitting, waarbij de rechters aanwezig waren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001576-19
datum uitspraak: 23 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-028235-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1950,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, maar met uitzondering van de opgelegde straf en (in verband met hetgeen is overwogen in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914) de opgelegde schadevergoedingsmaatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsvoering en de motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij vervangt door na te melden motiveringen.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal met nummer PL1100-2019022513-1 van 4 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 4-6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant op 4 februari 2019 afgelegde verklaring van
aangeefster [aangeefster], geboren op [geboortedag 2] 1999:
Op 3 februari 2019, omstreeks 14.00 uur, gingen wij op verjaardagsvisite bij een vriend van papa. Papa is meneer [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte). Papa dronk veel wijn. Toen wij thuis kwamen gingen wij (het hof begrijpt: [aangeefster] en haar moeder) als eerste naar binnen en papa als laatste; hij moest de auto nog parkeren. De voordeur was dicht. Papa klopte hard op de deur. Ik deed de voordeur open voor papa. Ik zag duidelijk dat hij dronken was. Hij stonk een beetje uit zijn mond naar alcohol. Ik zei tegen papa: “Volgende keer moet je niet zoveel drinken”. Ik zag dat papa mij hierop een schop gaf. Dit deed hij met zijn rechterbeen. Hij raakte mij net onder mijn linkerknie. Ik voelde veel pijn op het moment dat hij mij schopte. Ik liep naar boven. Daar hoorde ik beneden mensen praten. Mama ging naar beneden. Ik ben naar beneden gelopen en zag papa met de politie praten. Ik wilde met de vrouwelijke politieagent praten. Papa was in gesprek met de mannelijke agent. Papa zei tegen de agenten: “Ga maar weg. Dit is mijn huis”. De politie liep naar buiten en papa begon de politieagenten uit te schelden. Ik wilde het niet horen, dus liep ik naar boven. Ik hoorde dat papa beneden nog steeds liep te schelden. Ik ben weer naar beneden gegaan en zag dat papa een mes in zijn handen had. Ik vroeg aan papa: “Waarom heb je een mes vast?”. Ik hoorde dat papa zei: “Hiermee wil ik de politie neersteken”. Papa hield het mes vast in zijn linkerhand. Op het moment dat ik aan papa vroeg waarom hij dit mes vasthield en papa zei dat hij de politie wilde neersteken, zag ik dat hij het mes overpakte in zijn rechterhand en dat hij steekbewegingen maakte naar voren toe, alsof hij iemand neerstak. Papa deed de voordeur open. Ik hoorde dat de politie zei: “Laat je handen zien en laat het mes vallen”. Hierop liet papa het mes vallen. Het mes is een groot keukenmes. Het keukenmes is (met handvat) ongeveer 30 centimeter lang. Hierop werd papa aangehouden.
2.
Een proces-verbaal met nummer PL1100-2019022513-4 van 4 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 25-26).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op 4 februari 2019 afgelegde verklaring van
getuige [getuige]:
Gisteren, 3 februari 2019, kwam ik samen met mijn gezin thuis van verjaardagsvisite. Mijn man, [verdachte], was dronken. Toen wij thuiskwamen, was iedereen al in de woning op de [adres 2], behalve mijn man. Hij had wel huissleutels maar deze gebruikte hij niet. Ik hoorde hard gebonk. Mijn dochter [aangeefster] kreeg de deur open. Ik zag vanaf de trap dat mijn man mijn dochter schopte. Ik zag dat [verdachte] mijn dochter met zijn rechterbeen schopte tegen haar linkerbeen.
3.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 april 2019.
Deze verklaring houdt, voor zover van belang en zakelijk weergeven, in:
Over de avond van 3 februari 2019 kan ik als volgt verklaren. Toen ik naar binnen wilde, kon ik er niet in. Ik gaf een paar trappen tegen de deur. Het duurde een tijd voordat mijn familie de deur open deed. Ik gaf een schop naar mijn dochter. Het klopt dat ik onder invloed van alcohol was. De politie kwam aan de deur. Ik kan mij herinneren dat de verbalisanten mijn huis uit moesten. Toen ik hen verzocht mijn woning te verlaten, deden zij dit. Ik heb een mes in mijn handen gehad.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019022505-3 van 4 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 9 tot en met 12).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het
relaas van verrichtingen van de verbalisantenof één hunner:
Op 3 februari 2019 waren wij, [verbalisant 2], hoofdagent van politie, Eenheid Noord-Holland, en [verbalisant 3], aspirant van politie, Eenheid Noord-Holland, in uniform gekleed en belast met noodhulp. Wij kregen omstreeks 21.15 uur de opdracht te gaan naar de [adres 2]. Wij kwamen te 21.33 uur ter plaatse en belden aan. Wij zagen dat een man de voordeur opendeed. Later bleek de man te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedag 1]-1950 te [geboorteplaats] (hierna: [verdachte]). Wij roken dat de adem van [verdachte] naar alcohol rook en hoorden dat hij met een dubbele tong praatte. Ik, verbalisant [verbalisant 2], vertelde dat er een melding was geweest. Wij werden binnen gelaten. Ik zag dat er een jongedame de trap af kwam lopen. Dit bleek later de dochter van [verdachte] te zijn: [aangeefster], geboren op [geboortedag 2]-1999. Enkele seconden later zagen wij een vrouw de trap af komen lopen. Dit bleek later de vrouw van [verdachte] te zijn: [getuige]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], liep met [aangeefster] naar het halletje. Ik, verbalisant [verbalisant 3], bleef met [verdachte] in de woonkamer. Ik, [verbalisant 3], hoorde [verdachte] na enige tijd zeggen: “Jullie gaan nu mijn woning uit”. Ik zag dat hij in de richting van de voordeur liep. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 2] bij de voordeur stond. Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] met een harde en boze stem tegen ons zeggen dat wij de woning moesten verlaten. Wij liepen de woning uit. Ik, verbalisant [verbalisant 2], belde de wachtcommandant. Ik, verbalisant [verbalisant 3], ben voor de woning blijven staan om zicht te houden op [verdachte]. Ik zag dat de voordeur van de woning open ging en [verdachte] in de deuropening staan. Vervolgens hoorde ik dat hij het volgende tegen mij schreeuwde: “Vieze vuile hond, jij bent het laagste van het laagste, klootzak”. Ik zag dat [verdachte] de deur vervolgens weer dichtgooide.
Ongeveer één à twee minuten later zag ik, verbalisant [verbalisant 3], dat de voordeur van de woning weer open ging. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij schreeuwde: “Hufter, laffe hond. Als je [nu] hierheen komt [dan] steek ik je in je strot”. Ik zag dat hij met zijn armen gebaarde dat ik naar hem toe moest komen. Daarop reageerde ik niet. Ik zag dat [verdachte] de deur vervolgens weer dichtgooide. Enkele minuten later zagen wij, verbalisanten, dat de voordeur van de woning weer open ging en dat [verdachte] in de gang van zijn woning stond. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat hij zijn rechterhand verborgen hield achter zijn rechter bovenbeen. Ik zag dat [verdachte] naar mij wees. Wij, verbalisanten, hoorden hem zeggen: “Ik wil dat je nu hierheen komt, klootzak”. Zijn dochter, genaamd [aangeefster], stond achter hem. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat zij met haar hoofd ‘nee’ schudde en dat zij wees in de richting van de rechterhand van [verdachte]. Ik riep tegen [verdachte]: “Laat je handen zien”. Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] zijn handen in de lucht stak. Wij zagen dat hij in zijn rechterhand een mes vast hield. Ik, verbalisant [verbalisant 3], riep tegen [verdachte]: “Laat vallen, dat mes!”. Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en het mes, dat een lemmet van 20 centimeter had, langs zijn dochter de woning in gooide. Omstreeks 22.15 uur is [verdachte] aangehouden.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 72 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met aftrek en een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn algemene en bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf, onder het stellen van bijzondere voorwaarden, eventueel en in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur die gelijk is aan dat van het reeds door hem ondergane voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn dochter en de bedreiging en belediging van een politieambtenaar. Hij heeft in beschonken toestand zijn kind tegen het been geschopt, wat haar pijn deed. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. Een mishandeling in de thuissituatie doet afbreuk aan het gevoel van veiligheid van het kind, terwijl kinderen zich juist thuis bij hun ouders veilig zouden moeten voelen. Daarnaast heeft de verdachte de ter plaatse gekomen politieambtenaar beledigd en bedreigd met een mes. Hierbij heeft hij deze ambtenaar in zijn eer en goede naam aangetast en inbreuk gemaakt op het gezag van de politie in het algemeen. Het tonen van een mes en het toevoegen van bedreigende woorden heeft de politieambtenaar bovendien angst aangejaagd.
Uit een rapport van Reclassering Nederland van 2 april 2019 komt naar voren dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte het resultaat is van psychische overbelasting (in een situatie van oplopende spanningen en frustraties) en beperkte impulsbeheersing, in combinatie met fors alcoholgebruik. Doordat de verdachte niet in staat was zijn emoties en gedrag te sturen, verloor hij de controle. De verdachte heeft aan de reclassering te kennen gegeven dat hij open staat voor hulp voor zijn psychische problemen. Dit laatste is tevens naar voren is gebracht door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep. Daarentegen houdt de verdachte graag de eigen regie, waardoor de hulpverlening meermalen is gestagneerd. Dat de verdachte zelf de regie wil voeren en zich moeilijk schikt naar hetgeen hem wordt opgedragen, heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep op pijnlijke wijze gedemonstreerd. De reclassering, die het recidiverisico op gemiddeld/hoog heeft ingeschat, heeft geadviseerd de verdachte middels het stellen van voorwaarden te verplichten tot – kort gezegd – naleving van een plicht zich bij Reclassering Nederland te melden, het ondergaan van een ambulante behandeling, medewerking aan het oplossen van zijn schuldenproblematiek, naleving van afspraken met een thuiscoach, medewerking aan een intake bij en (indien geïndiceerd) het ondergaan van een behandeling bij een instelling voor verslavingszorg.
De afdoening die door de raadsman wordt voorgestaan en de straf die door de eerste rechter is opgelegd en in hoger beroep is gevorderd, doen geen recht doen aan de ernst van de gepleegde feiten. Daarbij komt dat van een (deels) voorwaardelijke
taakstrafin een geval als het onderhavige onvoldoende preventieve werking mag worden verwacht, reden waarom het hof voor een voorwaardelijke gevangenisstraf kiest. Met het stellen van de na te noemen bijzondere voorwaarden beoogt het hof de kans op herhaling van het plegen van dit soort feiten door de verdachte verder te verkleinen. Daarbij zal het hof aansluiting zoeken bij hetgeen door de reclassering is geadviseerd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3]

De benadeelde partij [verbalisant 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en strekt ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen. De raadsman heeft het hof verzocht de vordering af te wijzen dan wel een gering bedrag toe te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 3 bewezenverklaarde in zijn eer en goede naam is aangetast en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, zulks gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande, die van de zijde van de verdachte onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met de politierechter naar billijkheid op € 150,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de aard en de ernst van de aantasting van de eer en goede naam van de benadeelde partij, de omstandigheden waaronder dit is geschied en de schadevergoeding die door rechters in vergelijkbare zaken is toegekend. De verdachte is in zoverre tot vergoeding van de immateriële schade gehouden, zodat de politierechter de vordering tot dat bedrag terecht heeft toegewezen en heeft vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de benadeelde partij gesteld dat hij ook ten gevolge van de onder 2 bewezenverklaarde bedreiging immateriële schade heeft geleden. Daartoe heeft hij onder andere aangevoerd dat hij angstgevoelens heeft ervaren, slaapproblemen heeft gekend en tijdens zijn werk achterdochtig en sceptisch naar onbekenden is geworden; naar aanleiding van het incident heeft hij gesprekken gevoerd met het Team Collegiale Ondersteuning (TCO) van de politie.
De vraag die door deze stellingen rijst is of de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL: HR:1998:ZC2551). Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit het bestaan van een aan de bewezenverklaarde bedreiging te relateren ‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’ kan worden vastgesteld. Hoewel de bedreiging door de verdachte zonder twijfel enige impact zal hebben gehad op het (arbeidzame) functioneren van de benadeelde partij, heeft hij onvoldoende onderbouwd op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij met geestelijk letsel is komen te kampen. De e-mail van het lid van TCO is daartoe niet toereikend. Nadere bewijslevering zou echter een onwenselijk geachte vertraging in de afdoening van de strafzaak betekenen. Verder doet zich in de onderhavige zaak niet het geval voor dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit alles betekent dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat het hof met de politierechter van oordeel is dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de thans op € 150,00 begrootte schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland ([adres 3]) en zich vervolgens bij zijn toezichthouder blijft melden, zo vaak en zolang deze dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde meewerkt aan een intakegesprek en risicotaxatie bij de Divisie Forensische Psychiatrie of centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag (of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling voor ambulante forensische zorg) en zich, indien dit naar aanleiding daarvan door de reclassering geïndiceerd wordt geacht, daar onder behandeling stelt, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn behandelaars worden gegeven, een en ander zo lang en frequent als de reclassering dit in overleg met die behandelaars noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde de reclassering inzicht geeft in zijn financiële situatie en schulden en meewerkt aan verlichting van zijn schuldenproblematiek, ook als daarvoor moet worden toegewerkt naar schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of naar bewindvoering.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich houdt aan de afspraken die een door de reclassering aan te wijzen thuiscoach met hem maakt en zich in dat verband meewerkend en begeleidbaar opstelt.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde ter regulering van zijn alcoholgebruik meewerkt aan een intakegesprek bij een door de reclassering aan te wijzen instelling voor verslavingszorg en zich, als dit naar aanleiding daarvan door de reclassering geïndiceerd wordt geacht, daar onder ambulante behandeling stelt, en zich daarbij op door de reclassering te bepalen wijze op het gebruik van alcohol laat controleren en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn behandelaars worden gegeven, een en ander indien en zolang de reclassering dit in overleg met die behandelaars noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 3], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 februari 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2020.
mr. H.A. van Eijk en mr. J.H.C. van Ginhoven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]