ECLI:NL:GHAMS:2020:3217

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
23-001768-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor poging zware mishandeling met een motorvoertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling, omdat hij op 22 september 2018 in Amsterdam met een auto opzettelijk een slachtoffer zou hebben aangereden. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt van mishandeling. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 november 2020 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en getuigen gehoord, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De aangeefster had verklaard dat de verdachte met zijn auto tegen haar aan was gereden, maar het hof oordeelde dat hieruit niet kon worden afgeleid dat dit opzettelijk was gebeurd. De verklaringen van getuigen boden ook geen sluitend bewijs voor de opzet van de verdachte. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Het vonnis van de politierechter werd bevestigd, maar op andere gronden dan waarop deze was gebaseerd. De advocaat-generaal had een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar het hof oordeelde dat de verdachte terecht was vrijgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001768-19
datum uitspraak: 19 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-205460-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 22 september 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een door hem bestuurd motorvoertuig op die [slachtoffer] is afgereden en/of ingereden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 22 september 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een door hem bestuurd motorvoertuig tegen de knie en/of de arm, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] aan te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren – indien niet naar behoren verricht – te vervangen door 90 dagen hechtenis, waarvan 90 uren voorwaardelijk – indien niet naar behoren verricht – te vervangen door 45 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft zij gevorderd dat aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, zij het op deels andere gronden dan die waarop de politierechter de beslissing heeft gebaseerd. Het vonnis zal daarom met wijziging van gronden worden bevestigd.

Vrijspraak

Met de politierechter is het hof van oordeel dat niet bewezen is dat de verdachte bewust een poging heeft gedaan de aangeefster [slachtoffer] opzettelijk aan te rijden. Alleen bruikbaar is in dit verband de verklaring van de aangeefster. Zij heeft verklaard dat de verdachte met zijn auto tegen haar rechterzijde raakte. Hieruit blijkt echter niet dat de verdachte dit bewust heeft gedaan. Uit de omstandigheid dat, zoals de aangeefster stelt, de verdachte haar heeft aangekeken, kan dit niet zonder meer worden afgeleid. Daarnaast ontbreekt gedetailleerde informatie omtrent de positie van de aangeefster enerzijds en de bewegingen van de auto van de verdachte anderzijds waaruit dit zou kunnen worden afgeleid. De omstandigheid dat haar collega [getuige 1] die, enige tijd na het incident, heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte aan haar been is geraakt maakt dit niet anders.
Nu het hof uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet zonder meer kan afleiden dat de verdachte, die dit consequent heeft ontkend, welbewust tegen de aangeefster is aangereden, noch dat hij willens en wetens het geenszins te verwaarlozen risico hierop heeft aanvaard, acht het hof het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
In het voorgaande ligt besloten dat hetgeen de advocaat-generaal, onder verwijzing naar de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1], heeft aangevoerd het hof niet tot een ander oordeel dan de politierechter leidt.
Het hof is dan ook van oordeel dat de politierechter de verdachte terecht van het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hierboven overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.C. Römer en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 november 2020.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.