ECLI:NL:GHAMS:2020:3195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
23-003990-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van bezwaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte, die eerder was veroordeeld door de rechtbank Noord-Holland op 3 november 2017. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar zijn raadsvrouw heeft op 6 november 2020 aan het hof laten weten dat de verdachte zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Dit leidde tot de vraag of de verdachte ontvankelijk was in het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 19 juli 2019 was aangevangen, waarbij de raadsvrouw namens de verdachte bezwaren had opgegeven. Echter, gezien de intrekking van deze bezwaren en het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang dat gediend zou zijn met verder onderzoek, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Dit besluit is genomen op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. De griffier, mr. S. Bonset, was ook aanwezig tijdens de openbare terechtzitting. Het hof heeft de verdachte dus niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat de eerdere veroordeling door de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003990-17
datum uitspraak: 10 november 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw, na aanhouding niet verschenen)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-037261-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 november 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van het bij e-mail van 6 november 2020 aan het hof toegezonden standpunt van de raadsvrouw van de verdachte, strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep op de voet van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), en de dienovereenkomstige vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 19 juli 2019. De raadsvrouw heeft toen namens de verdachte bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Bij genoemde e-mail heeft de raadsvrouw namens de verdachte te kennen gegeven dat hij zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Naar aanleiding daarvan en nu het hof ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak, zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Sv.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. D. Radder en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 november 2020.
mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.