ECLI:NL:GHAMS:2020:3195
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van bezwaren
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte, die eerder was veroordeeld door de rechtbank Noord-Holland op 3 november 2017. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar zijn raadsvrouw heeft op 6 november 2020 aan het hof laten weten dat de verdachte zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Dit leidde tot de vraag of de verdachte ontvankelijk was in het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 19 juli 2019 was aangevangen, waarbij de raadsvrouw namens de verdachte bezwaren had opgegeven. Echter, gezien de intrekking van deze bezwaren en het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang dat gediend zou zijn met verder onderzoek, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Dit besluit is genomen op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. De griffier, mr. S. Bonset, was ook aanwezig tijdens de openbare terechtzitting. Het hof heeft de verdachte dus niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat de eerdere veroordeling door de rechtbank in stand blijft.