ECLI:NL:GHAMS:2020:3182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
19/00908
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift waterschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam die hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn beroep tegen een aanslag waterschapsbelasting. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2018 een aanslag van € 163,20 opgelegd, waartegen belanghebbende op 13 april 2018 een bezwaarschrift indiende. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en dat de heffingsambtenaar niet tijdig had beslist op het bezwaar. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar niet tijdig had beslist, maar de rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift niet geldig was ingediend omdat het niet door de bewindvoerder was ingediend, en dat de handtekeningen op de documenten vals waren. Het Hof Amsterdam bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende ten tijde van het instellen van het beroep geen geldig bezwaarschrift had ingediend. Het Hof ging voorbij aan de door belanghebbende overgelegde documenten, omdat deze als achteraf vervaardigd werden beschouwd. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00908
26 november 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]wonende te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: P.A.O. Lashley)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 18/6784 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag waterschapsbelasting van in totaal € 163,20 opgelegd.
1.2.
Tot de gedingstukken behoort een op 13 april 2018 gedateerd bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag. Voorts hoort tot de gedingstukken een op 2 juli 2018 gedateerde ingebrekestelling van de inspecteur door belanghebbende (belanghebbende stelt dat niet tijdig is beslist op voornoemde bezwaarschrift en dat daarom een dwangsom verschuldigd is).
1.3.
Belanghebbende heeft op 13 november 2018 beroep ingesteld en daarbij aangevoerd dat het de inspecteur niet tijdig een beslissing heeft genomen. Bij uitspraak van 4 juli 2019 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 juli 2019 en nader gemotiveerd op 22 november 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 10 augustus 2020, verzonden naar het adres [adres] te
[plaats], is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief bezorgd op 11 augustus 2020 om 18:48 uur en is voor de ontvangst getekend. Namens de heffingsambtenaar is [naam] verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
Het Hof heeft in de op 19 november 2020 ingekomen mail van de zijde van belanghebbende geen aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen (zie hierna 5.1.).

2.Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast:
2.1.
Op mei 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank belanghebbendes goederen onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke/geestelijke toestand en ten behoeve van belanghebbende een mentorschap ingesteld. [Y] en [Z] zijn benoemd tot bewindvoerders en mentoren.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft ambtshalve de aanslag ‘Watersysteemheffing ingezetenen’, gedagtekenend 2 oktober 2018, verminderd met een bedrag van € 17,77.
2.3.
Tot de stukken van het geding behoren kopieën van het bezwaarschrift gedateerd 13 april 2018 (zie 1.2), de ingebrekestelling gedateerd 2 juli 2018 (zie 1.2.), en een bezwaarschrift tegen aanmaningskosten waterschapsbelasting 2018 gedateerd 17 september 2018. In laatstgenoemde twee documenten wordt melding gemaakt van een “Bezwaar van 13 april 2018”. Alle kopieën zijn voorzien van een op een stempel gelijkende afbeelding met daarop “Ingekomen variabele datum [respectievelijk 13 april 2018, 2 juli 2018 en 17 september 2018] B/CFD Hoofddorp Acapella”. Voorst behoren tot de stukken van het geding drie kopieën van aan “Waterschap Amstel Gooi en Vecht, t. a.v. de ambtenaar heffing” geadresseerde enveloppen met daarop op een stempel gelijkende afbeeldingen van “PostNL, Hoofddorp J. Spijkerdreef” en datums van respectievelijk 14 april 2018, 2 juli 2018 en 17 september 2018
2.4.
Tot de stukken van het geding behoort een uitspraak op bezwaar gedateerd 30 november 2018 (deze uitspraak is door de heffingsambtenaar gedaan na ontvangst van het door belanghebbende ingestelde beroep), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Namens het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht doe ik met deze brief uitspraak op het door u ingediende bezwaar tegen bovengenoemde aanslag waterschapsbelasting 2018. In overeenstemming met de wettelijke bepalingen heb ik besloten:
- uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het niet tijdig is ingekomen;
- uw bezwaar ambtshalve in behandeling te nemen;
- de aanslag ambtshalve te verminderen met een bedrag van € 145,43
Oorspronkelijke aanslag: € 145,43
Bedrag van de vermindering:
€ 145,43
Gewijzigde aanslag € 0,00 (excl. evt. invorderingskosten)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hij daaraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):
“1. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of eiser in deze procedure geldig is vertegenwoordigd. Op 8 mei 2018 heeft de kantonrechter van deze rechtbank zijn goederen onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke/geestelijke toestand en ten behoeve van hem een mentorschap ingesteld. [Y] en [Z] zijn benoemd tot bewindvoerders en mentoren. Het beroep is namens eiser digitaal ingesteld door [Y]. De rechtbank oordeelt daarom dat het beroep geldig namens eiser is ingesteld.
2. Op de zitting van 4 juni 2019 is P.A.O. Lashley verschenen. Een dag daarvoor heeft de rechtbank een kopie van zijn volmacht ontvangen, met daarop de handtekening van eiser en de datum 1 juni 2019. Eiser kon echter geen volmacht verlenen, omdat hij in rechte wordt vertegenwoordigd door zijn bewindvoerders (artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank merkt Lashley daarom niet aan als gemachtigde.
3. In het beroepschrift stelt eiser dat hij op 13 april 2018 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de aanslag waterschapsbelasting 2018. Dit zou die dag zijn afgegeven bij de balie van de Belastingdienst in Hoofddorp. Deze Belastingdienst zou verplicht zijn geweest het bezwaarschrift aan de heffingsambtenaar door te zenden. Deze heeft volgens eiser niet tijdig op het bezwaar beslist. De heffingsambtenaar stelt dat hij nooit een bezwaarschrift heeft ontvangen. Een kopie van het bezwaarschrift is pas bij e-mail van 16 november 2018 aan de heffingsambtenaar toegezonden.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. In het dossier bevinden zich kopieën van een bezwaarschrift van 13 april 2018, een ingebrekestelling van 2 juli 2018, een bezwaarschrift tegen aanmaningskosten van 17 september 2018 en een brief aan de heffingsambtenaar van 16 november 2018. Onder elk van deze stukken staat de handtekening van eiser. De rechtbank stelt echter vast dat deze handtekeningen in elk detail gelijk zijn aan elkaar. De rechtbank leidt daaruit af dat eiser de handtekeningen niet persoonlijk heeft gezet, maar dat deze er in de computer onder zijn geplaatst. De rechtbank gaat daarom uit van de onechtheid van deze handtekeningen.
5 . Onder het bezwaarschrift staat naast de handtekening en de naam van eiser: “[Y] (bewindvoerder)”. De rechtbank stelt vast dat [Y] pas op
8 mei 2018 als bewindvoerder is aangesteld. Daar komt dus bij dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift nooit heeft ontvangen en dat de handtekening niet echt is. De rechtbank merkt het op 13 april 2018 gedateerde bezwaarschrift daarom aan als vals.
6. De rechtbank concludeert dat namens eiser geen bezwaarschrift is ingediend waarop de heffingsambtenaar had moeten beslissen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf
5.1.
Het Hof heeft na de zitting op 19 november 2020 een e-mailbericht van belanghebbende ontvangen waarin het volgende is opgenomen:
“Ondergetekende [belanghebbende] wil even voor de zekerheid weten dat de bode bij het Gerechtshof duidelijk heeft doorgegeven aan de griffie, dat door de corona-maatregelen, gemachtigde weliswaar reeds op 1 oktober 2020 zijn reis geboekt heeft naar Amsterdam (vanuit Faro, Portugal), maar dat in de tussentijd de Algarve oranje gebied is geworden! ‘
Gemachtigde is op 15 november 2020 jl aangekomen op Schiphol en heeft toen het dringende advies gekregen om in thuis-quarantaine te gaan.
Desondanks heeft gemachtigde eerst gebeld naar de griffie, maar kwam er niet doorheen en daarop toch (met een getuige) naar het Gerechtsgebouw op het adres IJdok 20 gegaan en verschenen voor
de zaken BK/AMS- 19/676, 19/677 en 19/908.
Bij de bode van het Gerechtshof heeft gemachtigde dit verhaal nogmaals uitgelegd, doch werd daarop de toegang tot het gebouw geweigerd, door deze vernieuwde corona-maatregelen.
Gemachtigde heeft daarop (in het bijzijn van een getuige) verzocht de griffier in deze zaken te verwittigen, wat gedaan zou worden door de bode.
Gemachtigde en ondertekende zien een nieuwe dagvaardiging voor deze zaken dan ook in de nabije toekomst tegemoet.”
Uit navraag bij de bodedienst van het Hof, de receptie van het Hof (bij de op 17 november 2020 dienst hebbende bode) en de griffie van het Hof volgt dat belanghebbende noch zijn gemachtigde op 17 november 2020 (‘s morgens) zich hebben aangemeld bij de receptie van het Hof (en dus ook aldaar niet de toegang tot de zitting zijn ontzegd). Voorts is er bij de griffie van het Hof op of voor de zittingsdatum geen bericht van belanghebbende en/ of zijn gemachtigde ontvangen. Het Hof hecht daarom geen geloof aan hetgeen belanghebbende in zijn e-mailbericht van 19 november 2020 schrijft en ziet ook overigens geen aanleiding belanghebbendes verzoek om een nadere zitting te honoreren.
Ontvankelijkheid beroep
5.2.
Het Hof concludeert dat de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
5.3.
Belanghebbende brengt naar voren dat door hem tijdig bezwaar is ingesteld en onderbouwt dit door overlegging van de onder 2.3 genoemde documenten. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep (en ook ter zitting van het Hof) herhaald dat hij tot de ontvangst van het bericht van de rechtbank op 14 november 2018 (omtrent het door belanghebbende op 13 november 2018 ingestelde beroep waarbij werd aangevoerd dat de inspecteur niet tijdig een beslissing heeft genomen) hem niets bekend was van enig schrijven aangaande de aanslag waterschapsbelasting 2018 van belanghebbende of iemand die dat namens hem deed. Het Hof heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen.
5.4.
Hoewel het uiteraard niet kan worden uitgesloten dat een enkel ingediend stuk per abuis niet (of niet juist) wordt ingeboekt en zoek raakt, is het te opmerkelijk dat heel veel stukken van belanghebbende zowel bij de belastingdienst als de heffingsambtenaar een zelfde lot ondergaan (het volgens belanghebbende bij de belastingdienst indiende bezwaarschrift tegen de aanslag waterschapsbelasting, de ingebrekestelling, en het bezwaarschrift tegen aanmaningskosten waterschapsbelasting 2018 en de drie aan de heffingsambtenaar geadresseerde enveloppen). Er is duidelijk sprake van een vast patroon: belanghebbende stelt allerlei stukken te hebben verzonden en/of afgegeven (vaak bij het verkeerde bestuursorgaan) maar deze zijn bij de desbetreffende instantie niet ingeboekt en ook niet (anderszins) terug te vinden). Niettemin brengt dit belanghebbende er niet toe om zijn brieven aangetekend te verzenden waarmee hij, minst genomen, over een ontvangstbevestiging zou komen te beschikken met juridische bewijskracht. Voorts heeft belanghebbende geen adequate verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat hij doorgaans de stukken (het bezwaarschrift tegen de aanslag waterschapsbelasting, de ingebrekestelling, en het bezwaarschrift tegen aanmaningskosten waterschapsbelasting 2018) bij de verkeerde instantie indient (hij stelt althans dat hij de stukken aldaar indient). Dat hij, zoals zijn gemachtigde schrijft, door zijn verwardheid niet meer kan inloggen op MijnWaternet brengt, zonder afdoende verklaring die ontbreekt, niet mee dat het dan een adequate oplossing is om de stukken alsdan bij een verkeerde bestuursorgaan in te leveren door belanghebbende, zoals hij stelt “in bijzijn van getuigen/bewindvoerder”. Zijn bewindvoerder zou minst genomen de stukken bij de juiste instantie kunnen inleveren.
In het licht van hetgeen door de inspecteur is verklaard en het hetgeen in 5.3. wordt overwogen gaat het Hof voorbij aan de door belanghebbende overgelegde documenten (zie 2.3.) omdat het Hof er van uitgaat dat deze stukken achteraf zijn vervaardigd, van een onjuiste datum (geantedateerd) voorzien, en niet op de gestelde data zijn verzonden.
5.5.
Het Hof gaat op basis van alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van uit dat belanghebbende ten tijde van het instellen van het beroep geen bezwaarschrift tegen de aanslag waterschapsbelasting had ingediend waarop de heffingsambtenaar had moeten beslissen. Inmiddels is op de bezwaren van belanghebbende aangaande de aanslag waterschapsbelasting 2018 (zie 2.4.) beslist. Of en in hoeverre de geplaatste handtekeningen op de documenten vals zijn kan bij deze stand in het midden worden gelaten.
Alsdan heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit brengt mee dat het door belanghebbende naar voren gebrachte over de vaststelling van eventuele dwangsommen niet in deze procedure aan de orde kan komen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en A.M. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 26 november 2020 in het openbaar uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. F.J.P.M. Haas.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.