Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante sub 1] ,
[appellant sub 2] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een huurgeschil in kort geding tussen twee appellanten en Oud-Zuid Vastgoed 3 B.V. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W.F. Schovers, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 september 2020 is gewezen. De appellanten vorderden schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder bodemvonnis, dat hen in een kwetsbare positie plaatst in verband met hun herstel van COVID-19. De zaak werd behandeld op 22 oktober 2020, waarbij beide partijen pleitnotities overlegden en vragen beantwoordden.
Het hof heeft in zijn arrest van 24 november 2020 geoordeeld dat de appellanten geen belang meer hebben bij hun vordering, omdat in een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis reeds was beslist. Hierdoor werd de vordering van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard. De kosten van het geding in principaal hoger beroep werden aan de appellanten opgelegd, waarbij de kosten zijn begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris, met een aanvullend nasalaris.
De beslissing van het hof houdt in dat de appellanten niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep, en dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof op 24 november 2020.