ECLI:NL:GHAMS:2020:3178

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
200.283.337/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil in kort geding met betrekking tot uitvoerbaarheid bij voorraad van bodemvonnis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een huurgeschil in kort geding tussen twee appellanten en Oud-Zuid Vastgoed 3 B.V. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W.F. Schovers, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 september 2020 is gewezen. De appellanten vorderden schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder bodemvonnis, dat hen in een kwetsbare positie plaatst in verband met hun herstel van COVID-19. De zaak werd behandeld op 22 oktober 2020, waarbij beide partijen pleitnotities overlegden en vragen beantwoordden.

Het hof heeft in zijn arrest van 24 november 2020 geoordeeld dat de appellanten geen belang meer hebben bij hun vordering, omdat in een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis reeds was beslist. Hierdoor werd de vordering van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard. De kosten van het geding in principaal hoger beroep werden aan de appellanten opgelegd, waarbij de kosten zijn begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris, met een aanvullend nasalaris.

De beslissing van het hof houdt in dat de appellanten niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep, en dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof op 24 november 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.283.337/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/688690 / KG ZA 20-743
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 november 2020
inzake

1.[appellante sub 1] ,

en
2.
[appellant sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. W.F. Schovers te Prinsenbeek,
tegen
OUD-ZUID VASTGOED 3 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens voorwaardelijk incidenteel appellante,
advocaat: mr. S.J. Kloosterman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna (gezamenlijk) [appellanten] (afzonderlijk: [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ) en Oud-Zuid Vastgoed genoemd.
[appellanten] is bij dagvaarding van 14 september 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 7 september 2020 (hierna: het bestreden vonnis), voor zover in kort geding gewezen tussen [appellanten] als eiseres en Oud-Zuid Vastgoed als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven. Op de rol heeft [appellanten] geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding en producties in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 oktober 2020 doen bepleiten door voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv in de hoger beroep procedure in de bodemzaak met zaaknummer 200.279.102/01 (verder: het incident). Partijen hebben ermee ingestemd dat al hetgeen ter zitting is besproken heeft te gelden als besproken in beide zaken. Partijen hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd, dat heden wordt gewezen. In het incident wordt vandaag eveneens arrest gewezen.
[appellanten] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de uitvoerbaarheid bij voorraad van het in voormelde bodemzaak bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2020, hersteld bij vonnis van 21 april 2020 (hierna: het bodemvonnis), zal schorsen totdat in het incident zal zijn beslist, althans gedurende een door het hof te bepalen termijn die recht doet aan de kwetsbare positie van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in verband met hun herstel van COVID-19. In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft zij geconcludeerd tot afwijzing, met veroordeling van Oud-Zuid Vastgoed in de kosten van het incidentele hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente.
Oud-Zuid Vastgoed heeft, kort gezegd, in principaal en in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [appellanten] en bekrachtiging van het vonnis, met hoofdelijke veroordeling van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in de kosten inclusief de nakosten en met wettelijke rente.

2.De feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.10. de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit kort geding, kort gezegd, om het volgende. [appellanten] heeft ook in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, schorsing gevorderd van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bodemvonnis totdat het hof in het incident arrest heeft gewezen.
3.2.
Oud-Zuid Vastgoed heeft afwijzing van deze vordering bepleit.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft, kort gezegd, de gevraagde voorziening geweigerd, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de proces- en nakosten.
3.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellanten] met vijf grieven op. [appellanten] heeft in hoger beroep haar vordering aangevuld in voormelde zin.
3.5.
Het hof heeft, bij arrest van heden, in het incident beslist waarbij de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis is geschorst tot 1 februari 2021. Dit betekent dat [appellanten] geen belang meer heeft bij de behandeling van haar vordering in dit kort geding. Het hof zal haar daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit hoger beroep. De grieven in principaal appel behoeven dan ook geen bespreking. Uit het voorgaande volgt ook dat [appellanten] in de kosten van het principaal appel wordt veroordeeld.
3.6.
Oud-Zuid Vastgoed heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, voor het geval dat één of meer grieven van [appellanten] in het principaal hoger beroep slagen. Aan bespreking en beslissing van dit incidenteel hoger beroep wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen.

4.De beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal hoger beroep:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in het principaal hoger beroep;
veroordeelt [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoofdelijk, des dat één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Oud-Zuid Vastgoed begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.A.H.M. ten Dam en B.J.P.G. Roozendaal en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.