ECLI:NL:GHAMS:2020:3173

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
23-002572-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en veroordeling voor belediging en smaadschrift via sociale media

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, belediging van een politieagente en smaadschrift. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte opzet had op het toebrengen van pijn of letsel aan de aangeefster. De verdachte verklaarde dat hij slechts had gereageerd op een duw van de aangeefster en daarbij per ongeluk haar gezicht had geraakt. Het hof oordeelde dat er sprake was van een onhandige, afwerende beweging en dat de verdachte geen opzet had gehad.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de belediging van een andere persoon en smaadschrift. Hij had op sociale media beledigende en kwetsende uitlatingen gedaan over de aangeefster en een andere benadeelde partij, waarbij hij hen op een denigrerende manier had aangeduid. Het hof achtte deze feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf op van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [benadeelde 2] tot € 500,00 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002572-18
datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-038208-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 december 2017 te Hoorn, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door één of meermalen in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam van die [benadeelde 1] te stompen en/of te slaan;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 mei 2017 tot en met 23 mei 2017 te Hoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk [slachtoffer], in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding, heeft beledigd, door op [website] een bericht te plaatsen met de tekst: “Ook eens gehad met fam [slachtoffer] en die hoer van hun werkte toen bij de politie ja die met die grote [kenmerk] DIE JA…ook zn intern vies spelletje van het politiebureau te Hoorn… kaffer van en balie medewerker die zijn werk niet goed deed… uiteindelijk was ik de lul..[slachtoffer] hoeren zijn jullie”;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 november 2016 tot en met 30 november 2016 te Hoorn, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door in voornoemde periode een videofragment met geluid, waarop voornoemde [benadeelde 2] wordt aangeduid als pedofiel, te plaatsen op zijn [website] en/of –omgeving, terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 is tenlastegelegd. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat bij de verdachte het opzet op de mishandeling ontbrak.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij slechts heeft gereageerd op een duw van de aangeefster tegen zijn schouder en dat hij daarbij de aangeefster per ongeluk in haar gezicht heeft geraakt. De verdachte heeft hierbij geen opzet gehad op de mishandeling van de aangeefster.
Het staat vast dat zich tussen de verdachte en de aangeefster onenigheid heeft voorgedaan en dat de aangeefster daarbij enige pijn of letsel heeft opgelopen naar aanleiding van een schermutseling. Het heeft er evenwel alle schijn van dat slechts sprake is geweest van een onhandige, afwerende beweging van de zijde van de verdachte als reactie op een aanraking door de aangeefster. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of lichamelijk letsel bij de aangeefster. Nu hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend is bewezen, zal het hof de verdachte daarvan vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 20 mei 2017 tot en met 23 mei 2017 te Hoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] in het openbaar bij geschrift heeft beledigd, door op [website] een bericht te plaatsen met de tekst: “Ook eens gehad met fam [slachtoffer] en die hoer van hun werkte toen bij de politie ja die met die grote [kenmerk] DIE JA…ook zn intern vies spelletje van het politiebureau te Hoorn… kaffer van en balie medewerker die zijn werk niet goed deed… uiteindelijk was ik de lul.. [slachtoffer] hoeren zijn jullie”;
3.
hij in de periode van 27 november 2016 tot en met 30 november 2016 te Hoorn opzettelijk de eer en de goede naam van [benadeelde 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van afbeeldingen verspreid, door in voornoemde periode een videofragment met geluid, waarop voornoemde [benadeelde 2] wordt aangeduid als pedofiel, te plaatsen op zijn [website].
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
smaadschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als opgelegd door de politierechter.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangeefster [slachtoffer] beledigd door zich zeer denigrerend over haar op [website] uit te laten. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan smaadschrift, door de aangever [benadeelde 2] op [website] middels een video te schande te zetten. Dit zijn ernstige feiten en dat rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor onder meer belediging. Bovendien heeft de verdachte de feiten gepleegd tijdens twee lopende proeftijden. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft voorts gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 317,47, bestaande uit € 300,00 aan immateriële schade en
€ 17,47 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00 ter zake immateriële schade en € 17,47 aan proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.250,00, bestaande uit € 250,00 materiele schade – een kapotte buitenspiegel van de auto van [benadeelde 2] – en € 1.000,00 immateriële schade. De vordering is, voor zover het immateriële schade betreft, bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De benadeelde partij zal voor wat betreft het resterende deel van de gevorderde immateriële schade en de materiele schade niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering vanwege onvoldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Immers ziet feit 3 niet op de vernieling van de auto en heeft de benadeelde partij tevens immateriële schadevergoeding gevraagd vanwege andere incidenten met de verdachte. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 261 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.D.L. Nuis en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2020.
mrs. Römer en Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.