4.4.Wat betreft het geschilpunt over de WOZ-waarde heeft de rechtbank het volgende overwogen en beslist:
“6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft bepaald volgens de vergelijkingsmethode. De rechtbank is van oordeel dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Daartoe overweegt zij dat de vergelijkingsobjecten evenals de woning in [plaats ] gelegen rijwoningen zijn waarvan de inhoud niet al te zeer afwijkt van die van de woning. Verder staan de woningen en de vergelijkingsobjecten op ruime percelen. Bovendien zijn de woningen en de vergelijkingsobjecten voorzien van bijgebouwen
De vergelijkingsobjecten kunnen derhalve dienen ter onderbouwing van de waarde. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maakt dit niet anders. Het gaat erom dat verweerder met de verschillen in voldoende mate rekening heeft gehouden.
8. Dat laatste heeft verweerder gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft het onder 4 vermelde waarderapport met bijgevoegde matrix overgelegd. Ter zitting heeft verweerder hierop en op de voor de woning en de vergelijkingsobjecten – welke alle tussenwoningen zijn - gehanteerde kubieke en vierkante meterprijzen, een toelichting gegeven. Bovendien is aan de bij elk van de woningen behorende bijgebouwen steeds een afzonderlijke waarde toegekend. Voorts heeft verweerder laten zien dat rekening is gehouden met de verschillen kwaliteit, staat van onderhoud, uitstraling doelmatigheid, voorzieningenniveau en ligging van de woning. Bij de vaststelling van de kubieke meterprijzen en de gehanteerde grondstaffel voor de vierkante meterprijzen heeft verweerder tevens rekening gehouden met de afnemende meeropbrengst, oftewel het gegeven dat de waarde per kubieke of vierkante meter afneemt naarmate de inhoud of oppervlakte groter is.
De rechtbank overweegt in dit verband voorts dat eisers stelling dat hij dezelfde vierkante meterprijzen heeft gebruikt als verweerder, gelet op de door partijen ter zake overgelegde stukken, feitelijke grondslag mist. Voorts heeft verweerder op goede gronden het verkoopcijfer van [adres 2] , met een koopovereenkomst van september 2014, buiten beschouwing gelaten. De waardedruk welke verweerder aan het recht van overpad rustend op een deel groot 51 m2 heeft toegekend acht de rechtbank niet te laag. Dit gelet op de aanwezigheid van het afsluitbare toegangshek en het beperkte aantal mensen (de direct aanwonenden) dat toegang heeft. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de WOZ-waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Daaraan doet niet af dat – naar eiser heeft gesteld – één van de vergelijkingsobjecten zich in de top van de markt bevindt. Daartoe overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 17, tweede lid, Wet WOZ de waarde in het economisch verkeer immers wordt bepaald door de prijs die in de meest geëigende markt door een koper wordt geboden. In het onderhavige geval is de koper van het betreffende vergelijkingsobject de in de wet bedoelde meest biedende gegadigde. Verweerder heeft derhalve aan zijn bewijslast voldaan.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
10. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.”
4.5.1.Bij het oordeel onder 4.3.3 dient volgens belanghebbende met een waardedruk voor de erfdienstbaarheid rekening te worden gehouden en hij stelt de last die van die waardedruk uitgaat op € 15.300. Die last wordt niet zozeer veroorzaakt door geldelijke uitgaven, maar door de verplichting om de onderdoorgang met voetpad te moeten onderhouden en het moeten dulden dat derden daarvan gebruik maken. Naast het in aanmerking nemen van de last die van de genoemde waardedruk uitgaat wordt echter in de meeste gevallen, zo stelt belanghebbende, de waarde van grond waarop een erfdienstbaarheid rust, conform de voorgeschreven wijze van de waarderingskamer, buiten de waardering gehouden. Ter onderbouwing wijst belanghebbende op een door hem overgelegde matrix betreffende de waardering door de gemeente Bloemendaal van een woning te [plaats ] waarbij de grond met een recht van overpad op nihil is gewaardeerd.
Voorts heeft de heffingsambtenaar bij de waardering ten onrechte geen rekening gehouden met het afnemend grensnut ten aanzien van de inhoud van de woning, die groter is dan de inhoud van de vergelijkingsobjecten. Belanghebbende stelt dat het gemeengoed is in de taxatiepraktijk om met dergelijke verschillen rekening te houden en heeft daartoe als bijlage een waardering door [naam 2] overgelegd. Tot slot is er volgens belanghebbende door de heffingsambtenaar ten onrechte geen rekening gehouden met de aanwezigheid van een dakterras bij vergelijkingsobject [object 3] .
4.5.2.De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep gesteld dat bij de waardering al rekening is gehouden met het recht van overpad. De heffingsambtenaar onderschrijft dat het onderhoud van het voetpad voor rekening is van belanghebbende, maar niet duidelijk is wat dan de daarmee gemoeide buitensporige kostenpost zou moeten zijn. Tevens dient er rekening mee te worden gehouden dat “het verdere gebruik van dit perceel ligt bij de eigenaar”.
Met een afnemende meeropbrengst is in dit geval terecht geen rekening gehouden volgens de heffingsambtenaar; uit de gerealiseerde verkooptransacties blijkt niet dat een grotere woning relatief minder opbrengt, eerder is sprake van het tegendeel.
Wat betreft de [object 3] is de heffingsambtenaar van mening dat sprake is van een balkon en niet van een dakterras; een dakterras bevindt zich op het dak, terwijl hier sprake is van een balkon op een uitbouw. Er is dan ook geen rekening gehouden met de meerwaarde die een dakterras biedt.
4.5.3.Het Hof stelt vast dat de heffingsambtenaar bij de waardering reeds in voldoende mate rekening heeft gehouden met de erfdienstbaarheid, gegeven de lasten die daar voor belanghebbende uit voortvloeien. Aangezien het bedrag dat de heffingsambtenaar daarvoor bij de waardeopbouw in aanmerking heeft genomen overeenkomt met het bedrag, te weten € 15.300, dat de taxateur van belanghebbende bij de waardering in aftrek heeft gebracht zoals volgt uit zijn bij het hogerberoepschrift gevoegde taxatieverslag, is er geen grond om de beschikte waarde hiervoor te verminderen. Dat de gemeente Bloemendaal in andere gevallen de waarde van de grond waarop een erfdienstbaarheid rust geheel buiten de grondwaardering houdt, leidt niet tot een ander oordeel, nu niet zonder nadere aanwijzingen – die ontbreken – aannemelijk is dat het daarbij gaat om dezelfde feitelijke omstandigheden. In dit verband wijst het Hof erop dat [perceel 1] ook gebruikt kan worden door belanghebbende ten behoeve van zijn achtertuin, en daarnaast dat de daarboven gebouwde overkluizing tot dat perceel behoort, die het perceel daarmee een functie en daarmee een waarde geeft naast de functie als gemeenschappelijke doorgang.
4.5.4.Het Hof ziet geen aanleiding om de door de heffingsambtenaar in aanmerking genomen m³-prijzen te corrigeren aan de hand van een door belanghebbende gestelde “wet van de afnemende meeropbrengst”. Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn om bij een waardering met een dergelijk afnemend grensnut rekening te houden. Daar kan bijvoorbeeld aanleiding voor zijn indien sprake is van extreem hoge ruimten die niet goed bruikbaar zijn maar die ontbreken bij de vergelijkingsobjecten. Dergelijke omstandigheden zijn door belanghebbende gesteld noch gebleken. Voor de heffingsambtenaar kon dan ook geen sprake zijn van afnemend grensnut waarmee rekening moest worden gehouden bij de waardering.
4.5.5.De stelling van belanghebbende dat sprake is van een dakterras bij het vergelijkingsobject [object 3] mist feitelijke grondslag. Uit de toelichting van de heffingsambtenaar en de bij het dossier gevoegde foto’s maakt het Hof op dat sprake is van een balkon en niet tevens van een dakterras. De heffingsambtenaar heeft aldus een bedrag voor een dakterras bij [object 3] in de matrix buiten aanmerking kunnen laten. Wel constateert het Hof met belanghebbende dat in de matrix dan voor de [object 3] ten onrechte geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van een balkon. De op basis van de drie vergelijkingsobjecten getaxeerde waarde van de woning (€ 635.000) bevat evenwel (ruim) voldoende marge om deze omissie in de matrix te ondervangen.
4.5.6.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde van de woning, ook in het licht van hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, niet te hoog heeft vastgesteld.