ECLI:NL:GHAMS:2020:3142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
23-001571-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging zware mishandeling door onduidelijkheid feitelijke toedracht en inconsistente verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van de aangever op 29 oktober 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever door middel van een duw en het gebruik van een mes. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 12 december 2019 en 3 november 2020 is het hof tot de conclusie gekomen dat de feitelijke toedracht van het incident onduidelijk is gebleven, mede door tegenstrijdige verklaringen van de aangever. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever weliswaar heeft geduwd, maar dat dit niet heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel zoals in de tenlastelegging was opgenomen. De verdachte is daarom vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wat resulteerde in een taakstraf van 30 uren. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 537,69, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001571-19
datum uitspraak: 17 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669123-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 december 2019 en 3 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Amsterdam aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of ander zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] met dat opzet (met kracht):
- een duw tegen het lichaam te geven (waardoor die [benadeelde] ten val kwam) en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of met de achterkant (het handvat) van een mes, tegen tegen de neus, althans het gezicht, en/of tegen de borst, althans het bovenlichaam, te slaan en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, tegen de borst en/of het hoofd en/of de zijkant van het lichaam, in elk geval tegen het lichaam, te schoppen;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (met kracht):
- een duw tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft gegeven (waardoor die [benadeelde] ten val kwam) en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of met de achterkant (het handvat) van een mes, tegen tegen de neus, althans het gezicht, en/of tegen de borst, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde] heeft geslagen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, tegen de borst en/of het hoofd en/of de zijkant van het lichaam, in elk geval tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geschopt;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde], (met kracht): - een duw tegen het lichaam heeft gegeven (waardoor die [benadeelde] ten val kwam) en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of met de achterkant (het handvat) van een mes, tegen tegen de neus, althans het gezicht, en/of tegen de borst, althans het bovenlichaam, heeft geslagen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, tegen de borst en/of het hoofd en/of de zijkant van het lichaam, in elk geval tegen het lichaam, heeft geschopt;
waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat op grond van de door aangever afgelegde verklaringen niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, nu deze tegenstrijdigheden bevatten en dat niet met zekerheid is vast te stellen dat het bij aangever geconstateerde letsel is ontstaan door toedoen van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof neemt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand aan dat op 29 oktober 2017 een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de aangever en de verdachte in de woning gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam en dat de aangever ten gevolge hiervan letsel heeft opgelopen, waaronder drukpijn op het borstbeen en de borstholte, een wond op het jukbeen en een gebroken neus.
Het hof constateert dat de feitelijke toedracht, ondanks het getuigenverhoor van de aangever bij de raadsheer-commissaris en de uitvoerige bespreking en uitbeelding van het incident door de verdachte, met behulp van zijn raadsvrouw, ter zitting in hoger beroep, onduidelijk is gebleven. De lezing van de verdachte over wat er precies gebeurd is in de woning staat op veel punten haaks op de lezing van de aangever. Het hof is het met de raadsvrouw eens dat de aangever bovendien op enkele niet onbelangrijke punten niet consistent – en soms tegenstrijdig – heeft verklaard. Een belangrijke overeenkomst in beide lezingen is evenwel dat de aangever, door toedoen van de verdachte, voorover de badkamer is ingeduwd, waardoor de aangever letsel aan zijn gezicht heeft opgelopen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze gang van zaken bevestigd en verklaard dat hij de arm van de aangever vastpakte en deze draaide naar de rug van de aangever toe (waardoor het gezicht van de aangever van verdachte afstond), waarop hij hem wegduwde en de aangever vervolgens met zijn gezicht naar voren in de badkamer is gevallen. Andere geweldshandelingen zouden door hem niet zijn toegepast.
Het hof zal bij deze stand van zaken de lezing van de verdachte over de wijze waarop het slachtoffer letsel heeft bekomen volgen. Dat betekent dat het hof enkel bewezen acht dat de verdachte de aangever op voren omschreven wijze heeft geduwd, ten gevolge waarvan de aangever letsel heeft bekomen, zoals in de tenlastelegging telkens onder het eerste gedachtestreepje is opgenomen. De gedragingen die telkens onder het tweede en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging zijn opgenomen, acht het hof niet bewezen. Het hof zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
De vraag is voorts welk strafbaar feit het geven van deze duw oplevert. Naar het oordeel van het hof is het bij de aangever geconstateerde letsel niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de eisen die de jurisprudentie van de Hoge Raad daaraan stelt. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Evenmin kan naar het oordeel van het hof worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte ook van de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling zal worden vrijgesproken.
Slotsom
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Door de aangever te duwen op de wijze waarop de verdachte dit gedaan heeft, is aangever ten val gekomen waardoor hij een neusfractuur en daarmee pijn en letsel heeft bekomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk [benadeelde] heeft mishandeld, door hem een duw tegen het lichaam te gegeven, waardoor die [benadeelde] ten val kwam en waardoor die [benadeelde] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis en met aftrek van het voorarrest waarvan 60 uren voorwaardelijk, te vervangen door 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar met algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, te vervangen door 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft bepleit om in het geval van een veroordeling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft sinds dit feit geen strafbare feiten meer gepleegd en kent recidive in de vorm van slechts een feit uit 2010. Daarnaast zou het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag voor het beroep van buschauffeur in gevaar kunnen komen, mocht de verdachte worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de aangever in zijn eigen woning. De aangever heeft ten gevolge van de mishandeling letsel opgelopen en pijn ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de aangever. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij niet in staat is geweest zich te beheersen en er voor heeft gekozen om geweld te gebruiken.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal een lagere taakstraf opleggen dan gevorderd en door de rechtbank is opgelegd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 882,17, bestaande uit € 132,17 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 537,69. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, zodat deze in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat op de vordering wordt beslist conform het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het gevoerde vrijspraakverweer. Subsidiair is verzocht om de vordering af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen is toegekend gelet op de jurisprudentie.
Het hof begroot de geleden immateriële schade derhalve op een bedrag van € 500,00.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gevorderde schade aan de deur en het gebit van aangever rechtsreeks verband houden met het bewezenverklaarde. Om deze redenen zal het hof het gedeelte dat betrekking heeft op deze posten, te weten de kosten voor de deur, de muurverf en de tandarts, niet-ontvankelijk verklaren. De gevorderde schade komt het hof ten aanzien van de posten kosten apotheek (€ 13,75), djellaba (€ 19,95) en het T-shirt (€ 3,99) niet onrechtmatig of ongegrond voor en het hof zal daarom dit gedeelte, in totaal € 37,69, van de vordering toewijzen.
De toe te wijzen bedragen zullen - als gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast zoals het thans geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 537,69 (vijfhonderdzevenendertig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 37,69 (zevenendertig euro en negenenzestig cent) aan materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 537,69 (vijfhonderdzevenendertig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 37,69 (zevenendertig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
29 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 november 2020.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]