ECLI:NL:GHAMS:2020:3140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
23-000388-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een mobiele telefoon op Amsterdam Centraal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Libië in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor de diefstal van een mobiele telefoon op 10 november 2018 op Amsterdam Centraal. De aangeefster merkte op die dag na het uitgaan dat haar telefoon ontbrak en kon deze via een app traceren. De politie vond de verdachte met de telefoon in zijn zak op het perron. Het hof oordeelde dat er geen solide bewijs was voor een alternatief scenario waarin de verdachte de telefoon niet had gestolen. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal en kreeg een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van causaal verband tussen de schade en de diefstal. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000388-19
datum uitspraak: 17 november 2020
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-224172-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Libië) op [geboortedag] 1989,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een telefoon, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij tot een ander oordeel komt.

Bewijsoverweging

Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de aangeefster [1] op de vroege zaterdagochtend van 10 november 2018 op station Amsterdam Centraal, na het uitgaan, merkte dat zij haar mobiele telefoon (merk: Samsung) niet meer in haar bezit had, terwijl zij deze kort daarvoor nog wel bij haar droeg. Direct hierop heeft haar vriendin door middel van een “find my phone app” de telefoon van de aangeefster weten uit te peilen. Daaruit bleek dat de telefoon “in het Centraal station aan het bewegen was.” Hierop is de aangeefster samen met de politie naar de laatst bekende locatie van de telefoon gegaan, te weten: de westelijke zijde van het Centraal station ter hoogte van spoor 10A, terwijl de vriendin van de aangeefster de telefoon constant zou blijven bellen in de tijd dat de verbalisanten aan het zoeken waren. Op het voornoemde perron troffen zij de verdachte aan, die zich – omstreeks 07.05 uur op die zaterdagochtend – als enige op het perron bevond. In de nabijheid van de verdachte hoorde de politie een telefoongeluid van Samsung afspelen. De verdachte bleek de telefoon van aangeefster in zijn zak te hebben [2] .
Het hof overweegt als volgt.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat de verdachte de telefoon van de aangeefster heeft weggenomen/gestolen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking i) dat de verdachte zeer kort nadat de aangeefster constateerde dat haar telefoon kwijt was is aangetroffen met haar telefoon, ii) de omstandigheden waaronder de verdachte met de telefoon is aangetroffen, in die zin dat de verdachte niet heeft verklaard en overigens ook niet is gebleken dat de verdachte voornemens was van een eventuele vondst van de telefoon melding te maken, iii) de verdachte in het geheel geen verklaring heeft afgelegd hoe hij in het bezit is gekomen van de telefoon en iv) de omstandigheid dat de verdachte geen poging heeft gedaan de telefoon op te nemen toen deze geluid maakte, hetgeen wel voor de hand had gelegen indien de verdachte de telefoon bijvoorbeeld had gevonden en de bedoeling zou hebben gehad deze aan de eigenaar terug te geven. Voor het scenario dat de verdachte de telefoon zou hebben gevonden biedt het dossier ook overigens geen enkel solide aanknopingspunt, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat een ander dan de verdachte de telefoon zou hebben gestolen en/of aan de verdachte zou hebben overhandigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 november 2018 te Amsterdam een telefoon die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de vermelde bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair tenlastegelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van de mobiele telefoon van het slachtoffer. De diefstal van een mobiele telefoon veroorzaakt doorgaans voor het slachtoffer financieel nadeel en veel ongemak. Bovendien bevindt zich op zo’n telefoon veelal privacygevoelige informatie. Dit alles heeft de verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen financiële gewin.
De verdachte heeft door aldus te handelen te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Daarnaast is diefstal een bron van hinder, schade en gevoelens van onveiligheid. De omstandigheid dat de schade voor het slachtoffer in deze zaak beperkt is gebleven omdat zij haar telefoon spoedig weer in haar bezit heeft gekregen, is niet te danken aan het handelen van de verdachte, zodat die omstandigheid niet af doet aan het laakbare en de ernst van het feit. Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 66,30, bestaande uit € 46,30 aan materiële schade en € 20,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 46,30 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de gehele vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard vanwege het ontbreken van causaal verband.
Het hof overweegt als volgt.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade die bestond uit de aanschaf van een nieuwe OV-chipkaart, een nieuwe betaalpas en het hebben moeten reizen zonder OV-chipkaart door het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte – te weten: de diefstal van de telefoon – is veroorzaakt. Het hof stelt daartussen geen rechtstreeks verband vast. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in de vordering worden ontvangen en de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.M.H.P. Houben en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2020.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Pagina’s 4 en 5 van het procesdossier.
2.Pagina 9 van het procesdossier.