ECLI:NL:GHAMS:2020:3135

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
23-003252-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met een glazen pot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, waarbij hij op 2 mei 2016 in Amsterdam met een glazen pot op het hoofd van de aangever heeft geslagen. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 november 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte primair niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. Daarom is de verdachte van de primair tenlastegelegde feiten vrijgesproken. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling.

Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van de aangever geschonden, wat niet alleen de aangever, maar ook zijn vriendin, die getuige was van het voorval, angst heeft ingeboezemd. Het hof heeft de taakstraf van 80 uren bevestigd, met de voorwaardelijke straf en de bijkomende schadevergoeding aan de benadeelde partij vastgesteld op € 250,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij voor materiële schade is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003252-19
datum uitspraak: 18 november 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2019 in de strafzaak
onder parketnummer 13-006332-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1978, adres: [adres 1].
[adres 2]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 4 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meerdere malen (met kracht) een glazen pot, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 2 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meerdere malen (met kracht) met een glazen pot, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging subsidiair tenlastegelegde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft ontkend te hebben geslagen en heeft ook verklaard niets mee te hebben genomen toen hij uit de woning naar de aangever toeging, ook geen – zo begrijpt het hof – plastic tas. Het dossier bevat weliswaar voldoende wettig bewijs, maar dit bewijs is niet overtuigend gelet op de omstandigheid dat de verklaringen in het dossier lijnrecht tegenover elkaar staan. Bovendien: het aantreffen van glas op de plaats van het incident is geen bewijs van slaan met een pindakaaspot, nu niet kan worden vastgesteld dat het glas daar niet al eerder lag.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman, omdat hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waarbij het hof overweegt dat het geen reden ziet aan de waarnemingen en verklaringen van aangever [benadeelde], getuige [getuige] en verbalisant [verbalisant] te twijfelen. [getuige] heeft verklaard gezien te hebben dat er stukken glas op de grond vielen en dat deze afkomstig waren van een pindakaaspot waarmee de verdachte aangever [benadeelde] op het hoofd heeft geslagen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 2 mei 2016 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door hem met een glazen pot op het hoofd te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg
bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair
40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht,
waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De aftrek vindt plaats volgens de maatstaf: twee uren werkstraf per dag voorarrest, dus in totaal vier uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf
als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een geheel
voorwaardelijke straf op te leggen. Voorts merkt de raadsman op dat de verdachte nu in het Verenigd Koninkrijk woont, maar op termijn wil terugkeren naar Nederland. Mocht het hof overwegen een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, dan is de verdachte in staat hier een taakstraf te verrichten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft met een glazen pot op het hoofd van aangever geslagen. Aldus heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn en letsel toegebracht. Het incident zal niet alleen het slachtoffer angst hebben ingeboezemd, maar ook bij zijn vriendin – die getuige ervan was – gevoelens van ontzetting teweeg hebben gebracht. Tegen deze achtergrond is de straf die de eerste rechter heeft opgelegd passend.
Het hof acht, alles afwegende, een (gedeeltelijk voorwaardelijke) taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter zake van het ten laste gelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.130,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Deze opgevoerde schade bestaat uit de volgende posten:
1) schade aan kleding door bloedvlekken € 130,00
2) immateriële schade € 1.000,00
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering ter zake van de onder 1) genoemde post, omdat deze niet is onderbouwd en tot toewijzing van de onder 2) genoemde post
tot een bedrag van € 220,00.
Stanpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in
de vordering. Primair in verband met de bepleite vrijspraak, subsidiair omdat de vordering niet is onderbouwd.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit begaan. Met het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde heeft de verdachte onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Hij is uit
dien hoofde aansprakelijk voor schade die daardoor teweeg is gebracht.
Het hof is van oordeel dat de onder 1) genoemde en door de verdediging betwiste schadepost onvoldoende is onderbouwd. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Het hof zal de immateriële schade op grond van artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek naar billijkheid schatten op € 250,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij en de gewelddadige wijze waarop dit heeft plaatsgehad;
- de aard van het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen, de door hem ondervonden pijn en de omstandigheid dat er bij de benadeelde partij sprake is van op zijn voorhoofd blijvende zichtbare littekens. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag voor immateriële schade zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als hieronder aangegeven.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het
Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schadevergoeding op 2 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2020.
=========================================================================
[…]