ECLI:NL:GHAMS:2020:3113

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
200.272.488/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling van facturen in aannemingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin vorderingen van [geïntimeerden] tot betaling van onbetaalde facturen zijn toegewezen. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor werkzaamheden aan een woning, waarbij [geïntimeerden] als aannemers optraden. [appellant] heeft de facturen van [geïntimeerden] niet voldaan en heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd, met de stelling dat de facturen onterecht zijn gefactureerd en dat er sprake is van wanprestatie aan de zijde van [geïntimeerden]. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van [geïntimeerden]. Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter terecht de vorderingen van [geïntimeerden] heeft toegewezen en dat [appellant] in zijn grieven niet is geslaagd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.272.488/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 7497494 CV EXPL 19-2487
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 november 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats ] ,
appellant,
advocaat: mr. W.R. Aerts te Vlissingen,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats ] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats ] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A. Knol te Assendelft.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] (dan wel [geïntimeerde sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2] ) genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 11 december 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 13 september 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen en die van hemzelf zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.26 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt en komen neer op het volgende.
2.1.
[appellant] is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] (hierna de woning). [geïntimeerde sub 1] is timmerman en begeleidt ook stukadoorswerkzaamheden en [geïntimeerde sub 2] verricht naast timmerwerk ook loodgieters- en installatiewerk.
2.2.
[geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zijn ieder afzonderlijk met [appellant] in maart 2018 overeenkomsten tot aanneming van werk aangegaan voor de verbouwing van de woning. De overeenkomsten zijn mondeling aangegaan. Overeengekomen is dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] op regiebasis zouden werken voor € 42,= per uur exclusief btw en exclusief materiaalkosten.
2.3.
[geïntimeerden] zijn in maart 2018 gestart met het werk. Zij factureerden op (twee-) wekelijkse basis aan [appellant] die de facturen ook tweewekelijks voldeed.
2.4.
Op 16 september 2018 heeft [geïntimeerde sub 2] een factuur ten bedrage van € 4.498,90 aan [appellant] gestuurd voor materiaal en arbeid sanitair en verwarming, en materiaal en sanitair overig. [appellant] heeft de factuur niet voldaan.
2.5.
Op 21 september 2018 heeft [geïntimeerde sub 1] een factuur ten bedrage van € 5.754,52 voor timmer- en stucwerk aan [appellant] gestuurd. [appellant] heeft de factuur niet voldaan.
2.6.
Op 24 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde sub 2] en [appellant] en op 25 september 2018 tussen [geïntimeerden] en [appellant] . Besproken is dat:
- [geïntimeerde sub 1] mogelijk overwerkt is,
- [geïntimeerde sub 2] de werkzaamheden van [geïntimeerde sub 1] tijdelijk zou overnemen,
- [geïntimeerde sub 1] een marge rekent op de onderaannemers, zoals de stukadoor die ook bij [appellant] werkzaamheden heeft verricht.
2.7.
Op 25 september 2018 heeft [geïntimeerde sub 1] zich ziek gemeld bij [appellant] .
2.8.
Per telefoon heeft [appellant] op 26 september 2018 aan [geïntimeerde sub 2] meegedeeld dat hij niet tevreden was over de voortgang van het werk.
2.9.
Op 2 oktober 2018 vernamen [geïntimeerden] dat [appellant] de stukadoor van [geïntimeerde sub 1] had benaderd om rechtstreeks voor hem te werken.
2.10.
Op 3 oktober 2018 waren [geïntimeerden] bij de woning waar zij hebben gesproken met de vader van [appellant] (hierna de vader). Ook hebben zij toen hun gereedschap meegenomen uit de woning.
2.11.
Daarna heeft (advocaat van) [appellant] gecorrespondeerd met (de advocaat van) [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] .
De correspondentie met [geïntimeerde sub 1]
2.12.
Bij e-mail van 4 oktober 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde sub 1] geschreven, voor zover hier van belang:
Aangezien ik ervan uitging dat je 2 weken rust zou nemen verbaasde het mij dat je hier gisteren bent geweest om al het gereedschap op te halen, volgens [geïntimeerde sub 2] heb je een klus elders. Mooi nieuws dat je je weer goed genoeg voelt om aan de slag te gaan maar wanneer kom je weer hier want nu is er geen voortgang en dat is niet de afspraak aangezien er in overleg met jou vervolg werkzaamheden gepland staan voor derden waar ik verplichtingen voor ben aangegaan.
2.13.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [appellant] geschreven, voor zover hier van belang:
(…) jij hebt buiten mij om […] de stukadoor benaderd, en daarmee mijn bedrijfsvoering verstoord. [geïntimeerde sub 2] en ik wilden het doorspreken met je vader maar in plaats van dat hij excuses aanbood voor zijn gedrag, heeft hij mij wederom zwaar gekrenkt dit is voor mij onacceptabel.
Bovendien heb ik uit zijn gedrag afgeleid dat hij niet meer wilde dat ik mijn werk zou voortzetten voor jou.
Door al deze omstandigheden voel ik geen vertrouwen en respect meer.
Elders werken laat mijn gezondheid nog niet toe en mijn gereedschap heb ik uit veiligheidsoverwegingen opgehaald.
Wat betreft de planning moet je bij [geïntimeerde sub 2] zijn en er zijn helemaal geen deadlines. Zelf hoop ik in de loop van de volgende week na advies van mijn arts in overleg weer aan te vangen.
Maar ik zal de werkzaamheden pas hervatten als de openstaande factuur is betaald.
2.14.
Bij brief van 17 oktober 2018 heeft [geïntimeerde sub 1] [appellant] gesommeerd zijn factuur van 21 september 2018 binnen acht dagen te voldoen.
2.15.
Bij brief van 24 oktober 2018 heeft de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde sub 1] geschreven, voor zover hier van belang:
Met betrekking tot bovengenoemde factuur heeft mijn cliënt u al een aantal keren aangegeven bezwaar te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die betrekking hebben op deze factuur. Zo heeft u, in strijd met hetgeen (…) was overlegd, bedden geconstrueerd die totaal anders zijn geworden dan was besproken. Ook heeft u vloerverwarming aangelegd op een plek die daar geheel niet geschikt voor was. Cliënt heeft u toen aangegeven dat hij deze werkzaamheden niet wilde vergoeden en u zou zich hierover nog nader beraden. Wat dit beraad heeft opgeleverd is nog steeds niet duidelijk (…).
2.16.
Bij brief van 28 november 2018 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde sub 1] geschreven dat [appellant] op 25 september 2018 heeft gesproken met [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] en dat [appellant] toen heeft aangegeven dat het aantal uren in [geïntimeerde sub 1] factuur van 21 september 2018 buitenproportioneel was.
2.17.
Bij brief van 6 december 2018 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [appellant] een verantwoording gestuurd van de bij de factuur van 21 september 2018 in rekening gebrachte uren en werkzaamheden.
De correspondentie met [geïntimeerde sub 2]
2.18.
Bij e-mail van 4 oktober 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde sub 2] geschreven, voor zover hier van belang:
Nadat jij mij de factuur opnieuw stuurde ben ik gisteravond boven gaan kijken om te zien of de materialen die jij en […] hebben gefactureerd aanwezig of verwerkt zijn. Helaas heb ik daar nog een behoorlijk aantal vragen over die ik aan je voor zou willen leggen.
Zoals ik je gisteravond heb geappt was ik verbaasd dat je al je gereedschap hebt weggehaald. Ik ga er wel vanuit dat je morgen, volgens de aan jou gemailde planning doorgaat met de werkzaamheden.
2.19.
Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft [geïntimeerde sub 2] aan [appellant] geschreven, voor zover hier van belang:
Mijn factuur van 16 september jl. is door jou plotseling en zonder opgaaf van reden, niet voldaan, hoewel de betalingstermijn daarvoor is overschreden. (…)
De gelijktijdige actie van het heimelijk benaderen van zijn stukadoor, het verstoren van de vertrouwensrelatie, de grove beledigingen jegens de heer [geïntimeerde sub 1] en het niet betalen van de facturen zie ik als ernstige wanprestatie.
(…)
Ik heb jouw email d.d. 4 oktober gelezen en ben blij te constateren dat jij wilt dat ik de werkzaamheden voortzet.
Je geeft (…) aan een aantal vragen te hebben over de materialen die ik heb gefactureerd. Vanzelfsprekend ben ik ertoe bereid deze vragen, en anderen, te beantwoorden, en jouw wensen met je door te nemen.
Na het betalen van alle openstaande posten, wil ik met jou kijken hoe we verder kunnen gaan. Ik sommeer je dan ook hierbij om de factuur (…) a €4.498,90, (…) binnen een week te voldoen, dat wil zeggen uiterlijk vrijdag 12 oktober a.s. (…)
Indien de openstaande posten voor die tijd niet zijn voldaan, ben ik genoodzaakt op zoek te gaan naar ander werk. Dan zal ik het werk wat bij jou openstaat voorlopig niet kunnen continueren.
2.20.
Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde sub 2] geschreven dat diens factuur van 16 september 2018 in zijn spambox terecht was gekomen en er dus geen sprake was van onwil om die te voldoen. De mail luidt verder:
Zoals besproken zal ik de factuur van 16-9 ook voldoen als we of vol positieve moed weer verder gaan met het project of dat jij een andere installateur/elektriciën naar tevredenheid hebt uitgelegd hoe alles loopt/werkt.
2.21.
Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft [geïntimeerde sub 2] aan [appellant] geantwoord, voor zover hier van belang:
Je wilt dat ik mijn werk weer hervat of het werk overdraag aan iemand anders. Zoals aangegeven zul je daarvoor wel eerst mijn factuur moeten betalen. Als de factuur is betaald, kunnen we het hebben over hoe we verder gaan. Als je de overeenkomst wilt opzeggen dan ben ik, na betaling van de factuur, bereid om mijn werk over te dragen aan de nieuwe installateur.
2.22.
Bij e-mail van 5 oktober 2018 in de avond heeft [appellant] aan [geïntimeerde sub 2] geantwoord, voor zover hier van belang:
Uit je laatste mail maak ik ook op dat je, je afspraak voor morgen niet zal nakomen. (…)
Door dit alles heb ik het vertrouwen in jou verloren en heb je mijn voorstel om tot een betalingsregeling te komen verspeeld. (…)”
2.23.
Bij brief van 10 oktober 2018 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] [geïntimeerde sub 2] gesommeerd om binnen twee dagen het werk te hervatten.
2.24.
Bij brief van 12 oktober 2018 heeft de advocaat van [geïntimeerde sub 2] aan de toenmalige advocaat van [appellant] meegedeeld dat [geïntimeerde sub 2] bereid is de werkzaamheden te hervatten indien [appellant] de openstaande facturen voldoet. Ook heeft hij hem gesommeerd om binnen 15 dagen de factuur ten bedrage van € 4.498,90 te voldoen.
2.25.
Op 16 oktober 2018 heeft [geïntimeerde sub 2] aan [appellant] twee facturen gestuurd ten bedrage van € 547,49 voor 10,5 uur timmerwerk en een tochtprofiel (factuur 423) en ten bedrage van € 542,62 voor het herstellen van schade aan de voordeur (factuur 424). [appellant] heeft de facturen niet voldaan.
2.26.
Bij brief van 24 oktober 2018 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde sub 2] geschreven, voor zover hier van belang:
Uw cliënt vordert betaling van de facturen (…) Cliënt is bereid deze facturen te voldoen maar wel met verrekening van de schade die hij heeft geleden door het eenzijdig beëindigen door uw cliënt van de overeenkomst van aanneming van werk.
2.27.
Bij brief van 28 november 2018 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde sub 2] geschreven, voor zover hier van belang:
Voor factuur 424 geldt dat, zoals de ouders van mijn cliënt destijds ter plekke hebben geconstateerd, de werkzaamheden aan de voordeur 3 uur in beslag hebben genomen in plaats van de gefactureerde 5,5 uur. Daarnaast dient deze factuur te worden gericht aan de VvE en niet aan mijn cliënt hetgeen mijn cliënt ook al een aantal malen heeft voorgehouden. Voor factuur 423 geldt dat, zoals ook door de ouders van mijn cliënt geconstateerd, er 8 uur aan werkzaamheden had moeten worden gedeclareerd in plaats van 10,5 uur. Bij deze factuur ontbreekt ook een specificatie.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde sub 1] heeft in de eerste aanleg van deze procedure in conventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van € 5.754,52, met wettelijke rente, ter zake van de onbetaald gebleven factuur en € 662,73 aan buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde sub 2] heeft betaling gevorderd van in totaal € 14.736,61, met wettelijke rente, in verband met (i) de onbetaald gebleven facturen en (ii) een schadevordering op grond van artikel 7:764 lid 2 BW, te vermeerderen met een bedrag van € 620,69 aan buitengerechtelijke incassokosten.
[appellant] heeft in reconventie gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, omdat hij schade heeft geleden door het abrupte vertrek van [geïntimeerden] , waardoor hij de tegelzetter, parketlegger en de keukenbouwer moest afzeggen. Ook bleek een groot aantal werkzaamheden onjuist en ondeskundig te zijn verricht, waardoor andere aannemers herstelwerkzaamheden hebben moeten verrichten.
3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen. [appellant] is in conventie en in reconventie belast met de kosten van het geding.
3.3
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zes grieven op. Met
grief Iheeft [appellant] aan de orde gesteld dat de kantonrechter hem ten onrechte niet heeft toegelaten tot bewijslevering. Op deze grief komt het hof terug na behandeling van de grieven II tot en met V.
Grief IIbetreft het door [geïntimeerde sub 1] gefactureerde bedrag.
De factuur van [geïntimeerde sub 1]
3.4.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde sub 1] toegewezen op grond van in essentie de volgende overwegingen.
[appellant] heeft niet direct schriftelijk geprotesteerd tegen de factuur van 21 september 2018, hij heeft [geïntimeerde sub 1] niet in gebreke gesteld en hem geen redelijke termijn gesteld om de bedden op de juiste maat te maken. De stelling van [appellant] dat hij in het gesprek op 25 september 2018 heeft meegedeeld dat op de factuur teveel uren in rekening zijn gebracht wordt slechts ondersteund door de brief van zijn advocaat van 28 november 2018. Dat is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde sub 1] , onvoldoende om als bewijs te dienen. Ook is onduidelijk waarom in de brief van zijn advocaat van 24 oktober 2018 hiervan geen melding is gemaakt als [appellant] meende dat teveel uren in rekening waren gebracht. De mededeling dat teveel uren in rekening zijn gebracht in de brief van 28 november 2018 is te laat, omdat [geïntimeerde sub 1] [appellant] toen al meerdere keren tot betaling had gesommeerd. Daarbij komt ook nog dat [geïntimeerde sub 1] bij brief van 6 december 2018 een overzicht aan [appellant] heeft gestuurd van de op 21 september 2018 in rekening gebrachte uren en werkzaamheden, waarop [appellant] niet heeft gereageerd. Nu [geïntimeerde sub 1] , althans [geïntimeerde sub 2] die had aangeboden de bedden voor [geïntimeerde sub 1] op de juiste maat te maken, niet in de gelegenheid zijn gesteld dat uit te voeren, is dit gebrek in de prestatie geen grond voor opschorting van de betaling van de factuur door [appellant] . [geïntimeerde sub 1] is immers niet in verzuim gekomen.
3.5.
In de toelichting op grief II heeft [appellant] aangevoerd dat hij op 25 september 2018 met [geïntimeerden] heeft gesproken over de factuur van [geïntimeerde sub 1] en dat hij heeft gezegd dat het aantal in rekening gebrachte uren voor isolatie en timmerwerk veel hoger was dan de werkelijk daaraan bestede uren. Daarnaast bestond het timmerwerk uit het vervaardigen van twee bedden met een breedte van ieder 90 cm en heeft [geïntimeerde sub 1] zonder enig overleg een bed vervaardigd met een breedte van 80 cm. Geconfronteerd met dit gegeven heeft [geïntimeerde sub 1] toegezegd met een verklaring te komen hoe dit heeft kunnen plaatsvinden. Hij heeft niet gezegd dat hij bereid was het te herstellen. [geïntimeerde sub 1] heeft voorts gezegd dat de materialen vermeld op deze nota in werkelijkheid helemaal niet bij [appellant] waren afgeleverd. Dat ging [geïntimeerde sub 1] pas doen zodra [appellant] deze factuur had betaald. [appellant] heeft de eerdere facturen steeds stipt op tijd betaald, maar over deze factuur wenste hij opheldering, aldus nog steeds [appellant] .
3.6.
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Hij heeft ook in hoger beroep geen verklaring gegeven voor de discrepantie die bestaat tussen enerzijds zijn stelling dat hij al tijdens het gesprek op 25 september 2018 aan de orde heeft gesteld dat op de factuur van 21 september 2018 teveel uren in rekening zijn gebracht en anderzijds het ontbreken van dit bezwaar in de brief van zijn advocaat van 24 oktober 2018. Dat klemt temeer omdat deze brief is geschreven naar aanleiding van de sommatie van [geïntimeerde sub 1] van 17 oktober 2018 aan [appellant] om de factuur te betalen. Een en ander wordt niet anders doordat het bezwaar in de brief van 28 november 2018, ruim twee maanden na het uitbrengen van de factuur, wel is vermeld. Ook in hoger beroep is immers niet ingegaan op de brief van 6 december 2018 van [geïntimeerde sub 1] waarin een verantwoording is gegeven van onder meer de gefactureerde uren. [appellant] heeft daarom onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat Bishoff meer uren heeft gefactureerd dan daadwerkelijk zijn gemaakt.
In de brieven van 24 oktober 2018 en 28 november 2018 van de zijde van [appellant] wordt voorts geen melding gemaakt van wel gefactureerde, maar niet geleverde materialen. De voor het eerst in hoger beroep betrokken stelling, die slechts impliceert dat [geïntimeerde sub 1] de materialen die zijn gefactureerd niet zou hebben geleverd, is niet nader toegelicht. Het komt voor rekening van [appellant] dat hij de noodzakelijke toelichting niet heeft gegeven. Ook in zoverre is het verweer van [appellant] onvoldoende gemotiveerd.
Ten slotte heeft [appellant] niet bestreden dat [geïntimeerde sub 2] heeft aangeboden om in plaats van [geïntimeerde sub 1] , die destijds mogelijk overwerkt was, de bedden op de juiste maat te maken en dat [geïntimeerde sub 2] daartoe niet in de gelegenheid is gesteld. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde sub 1] dat aanbod niet zelf zou hebben gedaan is tegen deze achtergrond niet van wezenlijk belang.
De conclusie is dat grief II niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De drie facturen van [geïntimeerde sub 2]
3.7.
Grief IIIbetreft de toewijzing van de door [geïntimeerde sub 2] gefactureerde bedragen van € 4.498,90 (factuur van 16 september 2018), € 547,49 en € 542,62 (facturen van16 oktober 2018, met nummers 423 respectievelijk 424).
3.8.
De kantonrechter heeft over de factuur van 16 september 2018 het volgende overwogen. Deze factuur was aanvankelijk in de spambox van [appellant] terechtgekomen. Bij e-mail van 4 oktober 2018 heeft hij [geïntimeerde sub 2] meegedeeld dat hij vragen had over de op deze factuur in rekening gebrachte materialen. Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft [appellant] echter aan [geïntimeerde sub 2] bevestigd dat hij de factuur zou voldoen indien partijen ‘vol goede moed weer verder gaan met het project’ of indien [geïntimeerde sub 2] een andere installateur had uitgelegd hoe alles loopt en werkt. Nadat [appellant] op 12 oktober 2018 was gesommeerd tot betaling van de factuur, heeft zijn advocaat bij brief van 24 oktober 2018 laten weten dat betaling zou plaatsvinden met verrekening van de door [appellant] beweerdelijk geleden schade. Tegen deze achtergrond is de door [appellant] bij brief van zijn advocaat van 28 november 2018 verlangde opheldering over het totaal aantal bestede uren, te laat. Bovendien werd in deze brief niet aan de orde gesteld of alle in rekening gebrachte materialen wel in de woning waren verwerkt en werd het aantal in rekening gebrachte uren niet concreet betwist. [geïntimeerde sub 2] is aldus niet in verzuim gekomen en [appellant] was gehouden de factuur te voldoen. Onduidelijk is dan ook op grond waarvan [appellant] gerechtigd was om aan de betaling voorwaarden te verbinden, zoals in de brief van 28 november 2018 is verwoord.
3.9.
Ter toelichting op grief III heeft [appellant] aangevoerd dat deze factuur in zijn spambox was terecht gekomen. Nadat hij alsnog van de factuur had kennisgenomen, heeft hij [geïntimeerde sub 2] laten weten nog wel opheldering te wensen over de uren die zouden zijn besteed bij de aanleg van het sanitair en de verwarming en in het verlengde daarvan over het totaal aantal bestede uren aan dit werk. Een heel normaal verzoek, aldus [appellant] .
3.10.
[appellant] miskent dat de bewoordingen in zijn e-mail van 5 oktober 2018 en in de brief van zijn advocaat van 24 oktober 2018 impliceren dat hij toen geen inhoudelijke bezwaren (meer) had tegen de factuur en dat de kantonrechter heeft overwogen dat de bij brief van zijn advocaat van 28 november 2018 verlangde opheldering over de bestede uren te laat was. De toelichting op grief bevat ook geen adequate weerlegging van de terechte overwegingen van de kantonrechter die erop neerkomen dat [appellant] de factuur in de gevoerde correspondentie tussen partijen, noch in de procedure in eerste aanleg concreet heeft betwist. Nu de factuur ook in hoger beroep niet gemotiveerd is bestreden, faalt grief III in zoverre.
3.11.
De kantonrechter heeft over factuur 423 in de kern overwogen dat het verweer van [appellant] onvoldoende is toegelicht, gelet op de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde sub 2] . Naar aanleiding van factuur 424 heeft de kantonrechter overwogen (i) dat [geïntimeerde sub 2] onbetwist heeft gesteld dat het daarbij gefactureerde werk is verricht overeenkomstig zijn offerte van 4 augustus 2018, die was gericht aan [appellant] en niet aan de VvE en (ii) dat de omstandigheid dat [geïntimeerde sub 2] minder dan de in de offerte vermelde uren aan het werk heeft besteed, niet maakt dat het geoffreerde bedrag niet hoeft te worden voldaan.
3.12.
[appellant] heeft ter verdere toelichting op grief III aangevoerd dat factuur 423 geen specificatie van de timmerwerkzaamheden bevat en dat zijn ouders hebben geconstateerd dat 8 uur in plaats van 10,5 uur is gewerkt. Ten aanzien van factuur 424 hebben zijn ouders geconstateerd dat de werkzaamheden aan de voordeur 3 uur in beslag hebben genomen en niet de gefactureerde 5,5 uur. Met betrekking tot beide facturen heeft [appellant] [geïntimeerde sub 2] laten weten dat deze op naam van de VvE moesten worden gesteld.
3.13.
Het hof constateert dat [appellant] niet heeft betwist dat hij [geïntimeerde sub 2] de opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden. De facturen zijn dan ook terecht aan hem gericht. Indien [appellant] vindt dat de kosten voor rekening van de VvE komen, is het aan hem de VvE daarover te benaderen.
De enkele stelling van [appellant] dat zijn ouders hebben geconstateerd dat [geïntimeerde sub 2] aan de werkzaamheden die op factuur 423 staan geen 10,5 uur, maar 8 uur heeft besteed, is een onvoldoende concrete betwisting van de in de inleidende dagvaarding verwoorde stelling van [geïntimeerde sub 2] dat het gaat om werkzaamheden die verdeeld over twee dagen zijn verricht: 3,5 uur op 1 oktober 2018 uur en 7 uur op 2 oktober 2018. [geïntimeerde sub 2] heeft voorts erop gewezen dat het ophalen van materialen tijd in beslag heeft genomen. Het verweer dat factuur 423 geen specificatie van de timmerwerkzaamheden bevat, is niet nader toegelicht en [appellant] heeft er geen conclusies aan verbonden, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
De werkzaamheden gefactureerd op factuur 424 zijn verricht op grond van een op zichzelf staande offerte van 4 augustus 2018 (productie 15 bij inleidende dagvaarding). Deze offerte omvat te verrichten werkzaamheden en een opgave van (arbeids)kosten. Gesteld noch gebleken is dat deze separate offerte, net als de overeenkomst van aanneming, op basis van regie is. [appellant] heeft niet gesteld dat hij deze offerte niet heeft aanvaard. De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat het voor de verschuldigdheid van het gefactureerde bedrag niet van belang is hoeveel uren aan de werkzaamheden zijn besteed.
De conclusie is dat grief III ook met betrekking tot deze twee facturen faalt.
De schadevordering van [geïntimeerde sub 2]
3.14.
Grief IVis gericht tegen de toewijzing door de kantonrechter van het door [geïntimeerde sub 2] ter zake van geleden schade gevorderde bedrag van € 9.147,60. [appellant] heeft ter toelichting op zijn grief allereerst gesteld dat [geïntimeerde sub 2] eenzijdig de overeenkomst van aanneming van werk heeft beëindigd op 3 oktober 2018.
3.15.
Deze stelling stuit af op de overweging van de kantonrechter dat het door [geïntimeerde sub 2] op 3 oktober 2018 weghalen van zijn gereedschap niet kan worden aangemerkt als een beëindigingshandeling van [geïntimeerde sub 2] . De kantonrechter heeft daaraan de volgende omstandigheden ten grondslag gelegd: (i) de verhouding tussen partijen is begin oktober 2018 verstoord geraakt doordat het werk volgens [appellant] niet vlotte en hij buiten [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] om een onderaannemer van [geïntimeerde sub 1] had gecontracteerd, (ii) partijen bevonden zich in een patstelling omdat enerzijds [geïntimeerde sub 2] bereid was vragen te beantwoorden en het werk te hervatten indien [appellant] zou betalen en anderzijds [appellant] bereid was met [geïntimeerde sub 2] verder te gaan, maar pas wilde betalen als [geïntimeerde sub 2] weer aan het werk ging en (iii) [geïntimeerde sub 2] heeft toegelicht dat het niet verantwoord was zijn gereedschappen onbeheerd in de woning te laten, omdat daar ook andere werklieden aanwezig waren, hetgeen [appellant] niet heeft bestreden.
In hoger beroep heeft [appellant] tegen deze dragende overwegingen van de kantonrechter in het geheel niets ingebracht, maar slechts zijn standpunt herhaald. Dat is onvoldoende om de overwegingen van de kantonrechter te weerleggen. De niet toegelichte stelling van [appellant] wordt dan ook gepasseerd.
3.16.
[appellant] is niet opgekomen tegen de overweging van de kantonrechter dat hij in feite zelf de overeenkomst heeft opgezegd door het werk uiteindelijk aan andere werklieden op te dragen, zodat hij op grond van het bepaalde in artikel 7:764 lid 2 BW schadeplichtig is geworden jegens [geïntimeerde sub 2] . Het hof neemt dit dan ook tot uitgangspunt bij de beoordeling van de op dat artikellid gebaseerde vordering van [geïntimeerde sub 2] .
3.17.
Ter toelichting op de omvang van zijn schadevordering heeft [geïntimeerde sub 2] in de inleidende dagvaarding gesteld dat hij op grond van de overeenkomst van aanneming tot 1 maart 2019 nog 600 uur zou hebben gewerkt voor € 42,= per uur, exclusief btw, indien de overeenkomst niet door [appellant] was opgezegd, zodat hij door de opzegging € 30.492,= aan inkomsten heeft gemist. Hij heeft een eenmanszaak en had pas vanaf 1 maart 2019 weer een langere klus. Tussendoor had hij wel een kortere klus, maar die betrof minder uren per week met een lager uurloon. Ter zake van die klus heeft [geïntimeerde sub 2] productie 16 bij inleidende dagvaarding in het geding gebracht, zijnde een factuur met specificatie, waaruit blijkt dat hij voor 126,50 uur arbeid in de periode van 22 oktober 2018 tot en met 28 november 2018 in totaal een bedrag van € 4.427,50, exclusief btw, in rekening heeft gebracht aan een derde. Naar het hof begrijpt heeft [geïntimeerde sub 2] tegen deze achtergrond de door hem gestelde schade ten gevolge van gemiste winst als gevolg van de voortijdige opzegging van de overeenkomst van aanneming begroot op een bedrag gelijk aan 180 uren (zes weken) werk voor 42,= per uur, exclusief btw, leidend tot het gevorderde bedrag van € 9.147,60.
3.18.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter het gevorderde bedrag als niet weersproken toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] volstaan met het verweer dat de hoogte van het schadebedrag is gebaseerd op het volgens [geïntimeerde sub 2] gedurende zes weken wegvallen van zijn inkomsten terwijl hij – [geïntimeerde sub 2] – in eerste aanleg heeft toegegeven dat hij eind oktober 2018 alweer een andere klus had.
3.19.
Met dit verweer heeft [appellant] de begroting door [geïntimeerde sub 2] van de door hem geleden schade niet gemotiveerd weerlegd. Deze begroting betreft immers de schade geleden in de periode tot 1 maart 2019 en [geïntimeerde sub 2] heeft bij die begroting in aanmerking genomen dat hij in oktober/november 2018 een klus heeft gehad, waarvan de duur en de opbrengsten ter zake van gewerkte uren met een productie zijn gestaafd. Gelet hierop is het niet nader toegelichte verweer van [geïntimeerde sub 2] niet doeltreffend.
De conclusie is dat grief IV faalt.
De schadevordering van [appellant]
3.20.
De kantonrechter heeft deze schadevordering afgewezen en daartoe het volgende overwogen. [appellant] heeft zijn stelling dat partijen een planning waren overeengekomen niet gestaafd. Nu [geïntimeerde sub 1] ziek was gemeld en [appellant] geen reden had om de facturen van [geïntimeerde sub 2] niet te betalen en uiteindelijk de overeenkomst is geëindigd doordat [appellant] andere werklieden het werk heeft laten afmaken, kan hij [geïntimeerden] niet verwijten dat zij, nadat zij op 3 oktober 2018 hun gereedschap hadden weggehaald, de werkzaamheden feitelijk hebben beëindigd. De stelling dat [geïntimeerden] een groot aantal werkzaamheden onjuist en ondeskundig hebben uitgevoerd is niet concreet toegelicht.
3.21.
[appellant] is hiertegen opgekomen met
grief V.Deze grief kan hem niet baten. Zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen om op 25 september 2018 over de planning te spreken, houdt nog niet in dat partijen in de periode vóór het gesprek op die datum een planning waren overeengekomen en evenmin dat zij op 25 september 2018 een planning voor de periode nadien zijn overeengekomen. Ook overigens heeft [appellant] niet duidelijk gemaakt welke planning partijen in zijn optiek zouden zijn overeengekomen. Productie I bij memorie van grieven (betreffende een uitnodiging van [appellant] aan [geïntimeerden] voor het gesprek op 25 september 2018, met als bijlage kennelijk een overzicht van wat nog moest gebeuren, over welke bijlage [appellant] schrijft: ‘We kunnen die morgen bij het overleg gebruiken als leidraad en wellicht e.e.a. qua planning op afstemmen’) werpt hierop geen ander licht. Met een herhaling van zijn stelling dat [geïntimeerde sub 1] c.s eenzijdig de overeenkomsten hebben opgezegd, zonder daarbij te betrekken dat [geïntimeerde sub 1] ziek was, dat [geïntimeerde sub 2] had aangeboden diens werkzaamheden over te nemen zolang [geïntimeerde sub 1] ziek was, dat [appellant] geen rechtsgeldige reden had om de facturen van [geïntimeerden] niet te betalen en hij anderen heeft ingeschakeld om de werkzaamheden te laten afmaken, heeft [appellant] niet afdoende gereageerd op de overweging van de kantonrechter dat hij [geïntimeerden] niet kan verwijten dat zij op 3 oktober 2018 hun werkzaamheden feitelijk hadden beëindigd. Voor zijn stelling dat vooral [geïntimeerde sub 1] onjuist en ondeskundig werk heeft afgeleverd, heeft [appellant] gewezen op de ruim drie bladzijden tellende productie II bij memorie van grieven. Bij gebreke van een toelichting waaruit blijkt welke passages daarvan relevant zijn voor de beoordeling, gaat het hof aan deze productie voorbij. Welke werkzaamheden [geïntimeerde sub 2] onjuist en ondeskundig zou hebben verricht, is evenmin toegelicht.
3.22.
[appellant] heeft tot zijn verweer in eerste aanleg en in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die tot andere oordelen kunnen leiden dan hiervoor naar aanleiding van de grieven II tot en met V zijn gegeven. Dat betekent dat zijn bewijsaanbod niet ter zake dienend is en dat geen aanleiding bestond en bestaat [appellant] toe te laten tot bewijslevering. Daarmee ontvalt de grond aan grief I.
3.23.
Grief VIbetreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Deze grief deelt het lot van de overige grieven.
3.24.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 741,= aan verschotten en € 1.391,= voor salaris en op € 157,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, C. Uriot en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.